Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Marijkes kerstvakantie (1963)

Informatie terzijde

Titelpagina van Marijkes kerstvakantie
Afbeelding van Marijkes kerstvakantieToon afbeelding van titelpagina van Marijkes kerstvakantie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.70 MB)

Scans (5.40 MB)

XML (0.14 MB)

tekstbestand






Illustrator

Corrie van der Baan



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Marijkes kerstvakantie

(1963)–K. Norel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

11. In de sneeuwstorm op het meer

De winterdag was niet meer stralend. De lucht was van bleekblauw naar grijs verkleurd. Er was ook meer wind gekomen. Maar daar hadden ze geen last van. De wind was noordelijk en dus hadden ze hem in de rug.

Met Henk voorop reden zij een forse streek. Ze schoten ferm op, veel vlugger dan vanmorgen. Als ze deze snelheid hielden zouden ze in een paar uur over zijn.

Over hun koers hoefden zij zich geen zorg te maken, al konden zij de overkant niet zien. De vele schaatsenrijders van de laatste dagen hadden een duidelijk spoor getrokken. Ook kwamen er hen nog schaatsers tegen en niet ver bezijden hun spoor was de drukhereden autoroute.

Er dwarrelde wat fijne sneeuw. Kwam ze uit de lucht, of was het

[pagina 57]
[p. 57]

stuifsneeuw? In elk geval was het zo weinig dat het geen naam mocht hebben. Het hinderde de rijders niet in het minst. Zij schaatsten vrolijk verder. De toren van de stad kwam al in zicht. De wind wakkerde aan. Hun tegenliggers kregen er moeite mee. Die reden diep gebogen, zowel om de sneeuw, die iets dichter dwarrelen ging, uit het gezicht te houden, als om de wind minder vat op hen te geven.

Ons viertal had alleen maar voordeel van de wind. Zonder inspanning scheerden zij met brede streken over het gladde ijs. Nu zij de bries zo stevig in de rug kregen, haalden ze de overkant zelfs binnen twee uur, meende Frans.

De toren, straks zichtbaar in de verte, vervaagde in grauwe wolken, maar het spoor van de schaatsbaan was duidelijk te herkennen en het spoor van de auto's rechts van hen eveneens. De lucht werd donkerder en de sneeuwjacht dichter. Wanneer er dikke vlokken waren neergedwarreld, zou het waarschijnlijk moeilijk zijn geworden, maar deze sneeuw was zo fijn als stof. Frans' jopper, waartegen Marijke aankeek, werd er niet eens wit van. De blauwe haartjes van de ruwe wol kregen alleen een lichtere tint. En het zicht bleef ruim voldoende om het spoor van de schaatsenrijders duidelijk te onderscheiden.

Allengs wakkerde de wind nog meer aan. Hij joeg de sneeuw in dichte wolken over het ijs. Hij nam ook het dunne schraapsel van de schaatsen mee. De storm veegde de baan zó grondig dat deze niet meer te zien was. Het ijs blonk blank door wolken stuifsneeuw. Er was geen baan, geen enkel spoor meer te bekennen.

Was het erg? Zij reden toch recht vooruit. Zo kwamen ze er vanzelf. Met deze storm in de rug ging het héél gauw.

Beklemmend werd de rit nu echter wel. De sneeuw joeg in al dichter wolken om hen heen. Die wolken kwamen niet alleen van boven, ze dwarrelden ook omhoog. Ze wervelden om de kinderen heen en maakten dat zij heel weinig konden zien. Straks

[pagina 58]
[p. 58]

waren er verscheidene auto's en vele schaatsenrijders op het ijs. Nu zagen zij niemand meer en niets dan deze wervelende wolken. In een wilde en woeste wereld, zo bar en eenzaam als de pool, reden zij alleen.

Tot dusver hadden ze goed ijs gehad, vlak en glad. Maar plotseling bikkerden hun schaatsen op ruwe bobbels, bevroren golfjes. Op de heenweg hadden zij dit slechte ijs gezien, maar het gemeden. Dat ging toen best; het spoor liep er omheen. Nu, in de sneeuwjacht, konden ze het goede ijs niet vinden.

Clara werd het te bar. De storm loeide; de jachtsneeuw stoof haar in het gezicht; het bikkeren van de schaatsen op de harde hobbels schokte in haar hoofd. Ze snikte: ‘Ik wil naar huis.’ ‘We gaan naar huis,’ zei Frans. ‘We zijn er zo.’

Het ijs werd slechter. Ze kwamen voor een veld van kleine schotsen, hard aan elkaar gevroren. In het begin van de winter was hier drijfijs geweest.

Henk remde af. Het was veel te gevaarlijk en trouwens ook onmogelijk over dat veld te rijden. De schaatsen zouden haken achter opstaande schotsen. En als je hier viel, was het op een spijkerbed.

‘Een eindje lopen?’ stelde Frans voor. ‘Straks krijgen we wel weer goed ijs.’

Zij knielden om af te binden. Onder het rijden vóór de wind hadden zij geen last van kou gehad. Integendeel, ze waren warm geworden. Nu merkten ze hoe bitter koud het in de sneeuwstorm was. Hun vingers waren haast te stijf om de riemen los te maken. Clara snikte van ellende.

Marijke gaf de jongens de schuld. ‘Ik heb wel tien keer gezegd dat we niet zo ver moesten gaan, maar jullie wilden niet naar me luisteren. Nou zie je wat ervan komt!’

‘Pff... Wie wou bij dat hardrijden blijven totdat het afgelopen was?’ kaatste Frans terug.

Marijke beet zich op de lippen.

[pagina 59]
[p. 59]

‘La'we niet kiften,’ zei Henk. ‘We kunnen beter opschieten om gauw thuis te zijn.’

Het lopen ging erg moeilijk. Verscheidene schotsen lagen scheef, je gleed eraf. Andere stonden rechtop met scherpe punten. Daar moest je goed je voeten opbeuren om er overheen te stappen. Daar het zo langzaam ging, konden ze zich niet warm lopen. Hun handen verkleumden, hun voeten werden ijsblokken. En er kwam maar geen einde aan het schotsenveld.

Clara probeerde wel haar huilen te bedwingen, maar zij kon het niet. Telkens kwam er een onderdrukte snik. Ze zocht steun bij Marijke, maar die bibberde ook van angst.

De jongens hadden helemaal geen praatjes meer. Frans was onzeker. Hij had wel gezegd dat ze de stad bereiken moesten, wanneer ze maar dezelfde richting hielden, maar hielden zij die wel? Verleden zomer hadden ze op de Bosplaat in de mist gelopen. Toen meende hij ook dat ze de goede koers hadden, maar ze belandden in het water van het wad. Misschien liepen ze nu ook in een andere richting dan hij meende. Het gebeurde wel dat mensen in de mist steeds in een cirkel liepen. Nee, dat kon nu niet. Ze liepen recht voor de wind uit en die was noord, dus gingen zij zuid. Dat was de goede richting. Zo kwam je aan de stad. Eindelijk waren de kinderen het schotsenveld voorbij. Het ijs was hier weer glad en vlak. Zij honden de schaatsen opnieuw onder.

Clara kon het niet. Haar vingers waren helemaal verstijfd. Het meisje schreide van kou en moeheid. Marijke hielp haar en sprak haar moed in. ‘Wij zijn nu vast zó thuis.’

Door de wind voortgedreven schoten zij op het gladde ijs flink op. Ze moesten er nu stellig spoedig zijn. Marijke speurde scherp of ze door de sneeuwjacht iets ontdekken kon: de zeemuur of het havenhoofd. Ook spitste zij haar oren of ze soms klokken hoorde. Er doemde echter niets op uit de dikke sluiers jachtsneeuw. Het gieren van de wind was, behalve het schampen van hun

[pagina 60]
[p. 60]

schaatsen, het enige geluid. In plaats van bij de haven kwamen zij opnieuw op bobbelijs, waarover hun schaatsen bikkerden. Marijke kreeg er hoofdpijn van en Clara kon niet meer.

Marijke werd erg bang. Ze zaten er veel erger tussen dan van de zomer op de Bosplaat. Daar was het wel angstwekkend, maar in de zomernacht niet koud. Ze hadden toen bovendien een toevlucht in het drenkelingenhuisje gevonden. Deze sneeuwstorm was veel erger dan die mist. Het IJsselmeer was veel gevaarlijker dan de Bosplaat. En daarop dwaalden zij nu in den blinde rond. De witte wolken dwarrelden om hen heen. Was dat allemaal sneeuw? Marijke zag sluiers, lange mantels, wild wapperende haren. En gingen achter de sluiers geen grijze gezichten met holle wangen, felle ogen en haviksneuzen schuil? Op de Bosplaat zwierven witte wieven rond, had de oude zeeman hun verteld. Wat voor spoken zweefden hier?

Marijke rilde.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken