Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Marijkes kerstvakantie (1963)

Informatie terzijde

Titelpagina van Marijkes kerstvakantie
Afbeelding van Marijkes kerstvakantieToon afbeelding van titelpagina van Marijkes kerstvakantie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.70 MB)

Scans (5.40 MB)

XML (0.14 MB)

tekstbestand






Illustrator

Corrie van der Baan



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Marijkes kerstvakantie

(1963)–K. Norel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

12. In ongerustheid

Tante Truus was in de keuken druk aan het werk. Ze had een grote schaal met oliebollen en een grote schaal met appelflappen gebakken voor de oudejaarsavond. Ook had ze kruiden klaargemaakt voor bisschopswijn. Nu het middageten nog. Vlees braden. Groente klaarmaken. Het was een drukke morgen. Als je ook voor zes moest koken, terwijl je anders altijd met z'n tweetjes was.

Marijke had aangeboden haar te helpen en Clara ook. Als ze dat goed gevonden had... Ze zijn erg handig, had haar zuster, hun moeder, tegen haar gezegd.

Nee, nee, geen kinderen in de keuken. Die hielpen je maar van de wal in de sloot. Zij kon tienmaal vlugger de dingen zelf doen.

[pagina 61]
[p. 61]

Dan wist ze dat het goed was. En de nichtjes en neefjes waren immers met vakantie bij hen. Dan moesten ze gelegenheid hebben om plezier te maken en mocht zij hen niet aan het werk zetten. Het was heel goed dat ze de meisjes de keuken uit gestuurd had.

Het vlees was gebraden, de aardappels kookten. Buiten klingelde de toren zijn liedje van halfeen. Tante Truus ging tafeldekken. Haar man zou wel gauw thuiskomen van zijn visites bij patiënten en de kinderen zouden er dan ook wel zijn. Die hongerwolven zorgden wel dat ze op tijd aan tafel kwamen.

Na het dekken van de tafel keek tante in het spionnetje. Aan het einde van de lange straat, achter fietsers, liepen jongens en meisjes met schaatsen in de hand. Daar kwamen ze!

En oom Simon zou er ook wel heel gauw zijn. Zij ging het eten opdoen.

Toen alles op tafel stond, waren de kinderen er echter nog niet. Tante Truus keek weer in het spionnetje. De straat was leeg, behalve de slee van een bakker, die met dat winterse gerij zijn klanten langs ging. Zij had zich straks vergist.

Even later kwam de dokter van zijn rondgang thuis. Tante Truus stond voor het raam.

‘Keek je al naar me uit?’ vroeg hij bij het binnenkomen. ‘Ik heb me wat verlaat. Er zijn zoveel zieken bij dit koude weer.’

‘Ik keek uit naar de kinderen,’ zei ze bezorgd.

‘Zijn die er niet? Waar zitten ze?’

‘Op het ijs. Ze zijn met hun schaatsen in de hand weggegaan. Ik had ze al lang thuis verwacht. Het is etenstijd. Dat weten ze.’ Tante was wat verstoord.

‘Op het ijs vergeten jongelui de tijd,’ zei oom vergoelijkend. ‘Dat mógen ze niet. Er moet orde en regel zijn.’ Het klonk ontstemd.

Oom Simon lachte. ‘Dat zei je moeder vroeger ook, vrouwtje. Weet je nog hoe ze op ons heeft gebromd, toen wij samen onze

[pagina 62]
[p. 62]

eerste schaatstocht maakten? Toen hadden wij ook helemaal de tijd vergeten.’

Tante Truus glimlachte smalletjes bij de herinnering, maar begon toen opnieuw. ‘Die kinderen... Ik weet niet waar ze zitten. Ik ben doodongerust.’

‘Kom, kom,’ suste oom. ‘Ze duiken heus wel gauw weer op. Het ijs is overal vertrouwd. En zo klein zijn ze niet.’

Ze gingen dan maar eten. Met z'n tweeën aan de tafel, die voor zes gedekt was. Er bleef veel over. Tante Truus was veel te zenuwachtig om met smaak te eten.

Oom Simon was niet ongerust, maar het speet hem dat de kinderen er niet waren. Hij had die middag nog een tochtje willen maken met de arreslee. Enfin, de kerstvakantie was nog niet voorbij. Dat ritje kwam nog wel. Hij ging dan nog maar wat bezoeken brengen aan patiënten, waar hij anders morgen of overmorgen heen zou gaan.

Laat in de middag kwam de dokter pas weer thuis.

Tante Truus kwam hem al hij de deur tegemoet. ‘Nu zijn de kinderen er nòg niet. Ik verga van angst.’

Oom Simon floot. Dit werd bedenkelijk. Nog niet zozeer om de tijd als wel om het weer. De blauwe lucht was grauw geworden. Het begon te waaien en te sneeuwen. Hij tikte op de barometer; de wijzer sprong achteruit.

‘Ze zullen wel gauw komen,’ probeerde hij zijn vrouw en zich zelf gerust te stellen. Maar hij liep onrustig heen en weer.

‘Laten we eens gaan kijken,’ stelde hij ten slotte voor. ‘Waar zijn ze gaan schaatsen?’

Tante Truus wist het niet. De kinderen hadden niets gezegd. En zij had het niet gevraagd. Zij had het veel te druk in de keuken.

Ze reden eerst met de auto naar de vestinggracht. Daar waren, nu het weer slechter werd, maar weinig schaatsenrijders meer. De kinderen waren er niet bij.

[pagina 63]
[p. 63]

Vervolgens reden ze naar de havenmond. Het winterfeest op zee was afgelopen. Geen kunstrijders, geen muziek, geen vreugde meer. De grote tent waar de vorige avond veel licht uit straalde, was gesloten en gesjord. De sneeuw stoof er omheen. Uit de grauwe schemer doemden de gele lichten van enkele auto's op. De laatsten, die op zee gereden hadden, zochten bescherming aan de wal.

Langs de zeemuur reden ze tot aan de dijk ten noorden van de stad waar ze op tweede Kerstdag met de arreslee op het ijs waren gegaan. Noch onderweg, noch daar ontdekten ze een spoor van hun logeetjes. Er kwamen van de barre ijsvlakte alleen maar dichte wolken stuifsneeuw aangewaaid.

Tante Truus verging van angst. De kinderen in deze storm op zee! Daar kwamen ze nooit uit.

‘Wij weten toch helemaal niet of ze op zee zijn,’ probeerde oom Simon haar angst weg te praten. ‘Best mogelijk dat ze een tocht door de polder zijn gaan maken en op de terugweg last gekregen hebben met de wind. Dan komen ze altijd thuis. Als het niet op schaatsen is, dan wel per bus of trein.’

Om zekerheid te krijgen reden ze naar een gezin, waarvan de kinderen wel eens met hun logeetjes hadden gespeeld.

‘Hebben jullie hen vandaag gezien?’ vroeg oom Simon aan de kinderen.

‘Jawel,’ vertelden die. ‘Vanmorgen, vóór de haven. We hebben met z'n allen aan een lange sliert gereden.’

‘En daarna?’

Eén van de kinderen had het viertal zien wegrijden, de zee op. Tante Truus slaakte een kreet. Ze werd wit als een doek.

Oom Simon klemde de lippen op elkaar. Nu zag het er kwaad uit.

Nog eens reden ze langs de haven. Het was nu op zee pikdonker. Er kwamen dichte wolken stuifsneeuw aanjagen. Je zag ze wervelen in het licht der straatlantaarns aan de havenkant.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken