Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Marijkes kerstvakantie (1963)

Informatie terzijde

Titelpagina van Marijkes kerstvakantie
Afbeelding van Marijkes kerstvakantieToon afbeelding van titelpagina van Marijkes kerstvakantie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.70 MB)

Scans (5.40 MB)

XML (0.14 MB)

tekstbestand






Illustrator

Corrie van der Baan



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Marijkes kerstvakantie

(1963)–K. Norel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 64]
[p. 64]

13. Eén weet het

Marijke rilde, terwijl haar schaatsen bikkerden op het bobbelijs. Ze waren vast verdwaald. Anders hadden ze al lang bij de stad moeten zijn. Ze waren de haven voorbijgereden, voorbij de kaap, op de punt waarvan het stadje lag. Nu hadden ze een geweldige ijsvlakte voor zich. En terug konden ze niet. Het was ondenkbaar dat ze konden optornen tegen de storm, die hen voortjoeg. Het werd al donker. De avond viel heel vroeg bij deze dikke lucht en zware sneeuwjacht. De sluiers die rondom hen wervelden werden dichter, de mantels donkerder, de witte haren wapperden al wilder. De vreemde vrouwen, die rondom hen zweefden, hadden hen de haven voorbijgevoerd. Zij dreven hen de woeste eenzaamheid in.

Henk, die vooropreed, remde en riep: ‘Schotsen!’

Het was te laat. Pas op het laatste ogenblik had hij het nieuwe schotsenveld ontdekt. En zij waren allen te moe en moedeloos om snel te remmen of te zwenken. Ze reden op de schotsen in en vielen alle vier.

Marijke gaf een gil. Clara huilde. De jongens bleven liggen waar ze lagen.

Marijke perste de lippen op elkaar. Zij krabbelde overeind en bond haar eigen en Clara's schaatsen af.

‘Vooruit, Frans en Henk,’ spoorde zij de jongens aan. ‘Lopen!’

‘Ik kan niet,’ jammerde Frans. ‘Mijn been doet erge pijn. Het is vast gebroken.’

Marijke schrok fel. Als dat zo was, waren ze verloren. Zij vatte hem bij de hand. ‘Probeer eens.’

Hij trachtte op te staan, maar liet zich meteen weer vallen.

‘Ik kan niet... En we zijn ook misgereden,’ jammerde hij.

‘We komen er nooit.’

Toen Frans, altijd haantje de voorste, de moed verloor, gaf Henk het ook op. Hij bleef verwezen zitten op de schots, waarop hij

[pagina 65]
[p. 65]

was gevallen. Clara huilde tranen met tuiten; één hoopje ellende. Marijke was ook moedeloos. Dat ze misgereden waren, had zij al lang gedacht. En nu zaten ze hier in de felle vrieskou en in de wilde wind, verlaten en alleen.



illustratie

Alleen?

Toen zij in de mist op de Bosplaat dwaalden, had Rietje, de kleine Rietje, haar bange, grote zus eraan herinnerd dat je nooit alleen bent, omdat God overal en altijd bij je is. En op Kerstavond was zij zó dankbaar en zó blij geweest, nadat zij de engelen had horen zingen en gebeden had of de Here Jezus in haar hart wilde komen wonen. Toen dacht zij dat de Heer gekomen was. En nu was zij zo bang. Bang voor de wind en bang voor de duisternis. En bang voor de slingerende sluiers, waarin zij vreemde vrouwen meende te herkennen. Bang voor de boze geesten...

God was toch machtiger dan alle boze geesten! En als de Here Jezus in je hart woont, kun je niet eenzaam zijn en ben je ook niet bang. Was het dan niet zo? Had zij zich op die avond, toen zij zó blij en dankbaar was, maar verbeeld dat de Heer bij haar gekomen was? Zij mòcht niet angstig zijn. Ze vroeg aan God of

[pagina 66]
[p. 66]

Hij die bangheid weg wou nemen. Zij bad heel raar, enkel in gedachten en die gedachten waren nog verward.... Here, geef ons moed... Breng ons veilig thuis...

‘Kop op, jongens,’ zei ze. ‘Niet zitten blijven. Doorzetten. Er komt heus wel hulp.’

‘Onzin!’ zei Henk mismoedig. ‘We zijn verdwaald. Geen mens weet waar we zitten. Hoe zouden ze ons dan kunnen helpen?’

‘Er is Eén, die wel weet waar wij zijn. Hij laat ons vast niet in de steek.’

‘Wie dan? Oom Simon? Die weet niet waar wij zijn.’

‘God weet het. Hij zal ons helpen,’ zei zij met sterke overtuiging.

Clara greep Marijkes hand om steun bij haar te zoeken. Henk stond op. Frans bleef wanhopig zitten. ‘Ik kàn niet meer,’ klaagde hij.

‘Henk, help eens. Elk een hand,’ stelde Marijke voor.

Samen hielpen zij Frans overeind.

Toen hij stond, viel het hem niet tegen. Zijn been was toch niet gebroken.

‘Zo, dat valt mee,’ zei Marijke. ‘En nu vooruit, jongens!’

Ze gingen met z'n vieren verder, strompelend over de schotsen, Marijke voorop.

Haar hart klopte nog bang. Zij had wel gezegd dat God hen zag en helpen zou en de anderen schenen daaruit moed te putten, maar geloofde zij het zelf wel? Had zij haar broers en zusje niet gepaaid met ijdele verwachting?

Als je geloof hebt, kun je alles, had onlangs de meester gezegd. Het was, toen hij vertelde van de storm op zee, waarin de Here Jezus over de golven naar het schip met de discipelen liep. Petrus sprong uit de boot. Hij liep ook op het water. Dat kon hij zolang hij naar zijn Meester zag. Maar toen hij naar de hoge golven keek en bang werd, ging hij zinken. Zij, Marijke, moest op Jezus zien.

[pagina 67]
[p. 67]

‘Here God, help ons,’ prevelde ze, vechtend tegen angst en moeheid.

Zij hield Clara bij de hand, hielp haar over schotsen, die ze niet kon nemen, heen. Henk was vlak bij hen. Frans kwam achteraan. ‘Frans, kom jô!’

‘Ja, ja, dat been. Het doet gemeen pijn.’ Hinkend probeerde hij hen bij te houden.

Ook aan dit schotsenveld kwam eens een eind. Ze konden opnieuw hun schaatsen onderbinden. Een hele poos reden ze op glad ijs, voortgedreven door de wind. Frans had nu niet zo'n last meer van zijn been.

Misschien, hoopte Marijke, misschien komen we zo in een haven of tenminste aan de kust.

Toen stuitten zij alwéér op bobbelijs.

De jongens raakten nu geheel uit het lood. Zij wanhoopten of ze ooit de kust bereiken zouden.

Nou moet ik de moed erin houden, besefte Marijke. Anders klappen we alle vier in elkaar.

‘Kom jongens, vooruit. We laten ons niet kisten. Clara, droog je tranen. We zijn er zó!’

‘Daar weet je niets van,’ gromde Henk.

‘Jawel, heus! Vind jij goed dat ik vooroprijd, Frans?’

‘Als je wilt... Met dat zere been heb ik geen goeie slag.’ In zijn hart was hij heel dankbaar dat zij de leiding nam.

Marijke hield de stok onder de oksel. De anderen grepen zich aan haar vast. Met korte streken reed zij voorzichtig over het bobbelijs. Toen dat voorbij was - dit keer gauw - trok zij wat forser aan, maar ze probeerde helemaal niet hard te rijden. Zij moesten hun krachten sparen.

Er moest eens een kust opdoemen. Het IJsselmeer was niet oneindig. Alleen, waar zouden zij belanden? Het kon Marken zijn. Het kon ook Muiden zijn. Dan werd de tocht heel lang. Kon Clara zo ver rijden? Kon Frans het met zijn zere voet? Zij

[pagina 68]
[p. 68]

hield rechts aan. Daar was de wal het dichtste bij, meende zij. ‘Wijs ons de weg... Breng ons terecht,’ prevelden haar lippen onder het rijden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken