Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Zarco, de zeevaarder (1967)

Informatie terzijde

Titelpagina van Zarco, de zeevaarder
Afbeelding van Zarco, de zeevaarderToon afbeelding van titelpagina van Zarco, de zeevaarder

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.04 MB)

Scans (9.65 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Illustrator

Dick de Wilde



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Zarco, de zeevaarder

(1967)–K. Norel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 13]
[p. 13]

2 De vreemdeling

Een vreemdeling nam zijn intrek in de dorpsherberg. Zarco zag hem dagelijks naar kaap Roca lopen, beladen met touwen, latten en een doos. Hij beklom de rotsen vlak bij zee en verdween daarachter.

Nieuwsgierig naar wat de man dag op dag in die eenzaamheid uitvoerde dreef Zarco zijn geiten naar de rotsen, liet ze op het laatste stukje grasland achter onder de hoede van de hond en klom de vreemdeling na. Hij zag de man bij het water zitten, een lijn in de hand. O, vissen, dacht hij. Maar de vreemdeling haalde nooit een lijn in. Wel verlegde hij hem telkens en ook keek hij met grote aandacht naar een zandloper die hij naast zich had neergezet. Na het verlopen van de laatste korrels uit het bovenglas keerde hij de zandloper snel om en daarna trok hij weer aan de uitgezette lijn. Was het toch vissen, op een zeldzaam soort? Nu haalde de vreemdeling de lijn in. Er zaten geen haken aan. Het scheen een linnen zakje, maar de man keek niet eens of er vis in zat. Hij wierp de lijn weer in de stroom, tuurde op de zandloper en schreef iets op een leitje dat hij bij zich had.

Het scheen een onnozel spelletje. De vreemdeling maakte echter helemaal geen onnozele indruk. Zarco had gezien dat hij heldere ogen had en hij liep met een vaste gang; het was een heer. Zarco was erg nieuwsgierig naar wat zijn zonderling gedrag betekende. Hij durfde echter niet naar hem toegaan en hem vragen. Een arme boerenjongen kon niet een heer aanklampen. Uit de verte bleef hij naar hem kijken. Misschien ontdekte hij wel wat voor zin zijn vreemde werk had.

Daar blafte Zarco's hond; tegelijk hoorde hij een geit angstig mekkeren. Hij sprong op. Een vos, een wolf?

Een geit was in een smalle en diepe kloof gevallen. Hij zag het dier liggen op de bodem, stellig was er wat gebroken. Zarco weifelde. De wand was steil; hij kon zijn hachje niet wagen voor een geit. Maar zijn vader zou niet gemakkelijk zijn als hij een dier van de kudde kwijt was. Hij kreeg de schuld en het wàs ook zijn schuld. Hij had zijn dieren aan hun lot overgelaten.

Hij liet zich naar beneden glijden in de kloof, nam het geitje, een

[pagina 14]
[p. 14]

jong beestje, op zijn schouder, en klauterde omhoog. Het was moeilijk klimmen met zo'n vracht tegen de steile wand. Het lukte hem niet. Een paar maal gleed hij weer omlaag. Hij moest het dier maar uit zijn lijden helpen. Met een dubbel gebroken poot - dat had Zarco al gezien - zou het toch niet kunnen meekomen met de kudde.

Op dat moment hoorde hij boven zich een mannenstem. Het was de vreemdeling. Hij gooide de lijn, die hij straks in het water had gehouden, naar beneden. ‘Pak vast; ik hijs op. Eerst de geit, dan jou.’ Hij trok hen na elkander uit de kloof. Boven spalkte hij de gebroken poot en verbond hem. Het geitje hinkte met de kudde mee toen Zarco ze naar stal dreef.

De volgende morgen bracht Zarco zijn geiten opnieuw naar de rotsen in de hoop dat hij de vreemdeling weer ontmoeten zou. Het kwam zo uit. De man kwam eraan met zijn bagage. ‘U hebt mij gisteren zo vriendelijk geholpen; mag ik u nu helpen de boel naar boven dragen?’ bood hij aan. Hij nam een bundel latten en torste ze de heuvel op. Daarboven hielp hij de vreemdeling een standaard opzetten, waarop deze een samenstel van stokken plaatste, rechte en gebogene; in sommige waren strepen gekerfd met cijfers erbij.

‘Je bent nieuwsgierig wat ik doe,’ merkte de vreemdeling. ‘Wel, zorg dat je om twaalf uur hier bent. Weet je wanneer het middag is?’

Dit wist Zarco best. Op verschillende plaatsen in en om het dorp waren posten waar hij kon zien op welk moment de zon haar hoogste stand had. Voor het gindse steenblok staande zag je om twaalf uur de zon door een gleuf tussen twee rotsen.

Hij ging nu naar zijn geiten; gisteren had hij ze te lang alleen gelaten. Tegen twaalven was hij weer boven. De vreemdeling was bezig zijn samenstel van latten op de zon te richten. Precies op het middaguur plaatste hij een merk. Het viel Zarco tegen. Was er zo'n toestel nodig om de zonnestand te meten? Zijn gleuf was veel eenvoudiger en net zo goed.

De vreemdeling was nog niet klaar. Nadat hij de zon geschoten had richtte hij zijn instrument op de kim. Met een boog mat hij de hoek tussen de beide waarnemingen. Vervolgens ging hij aan het rekenen. Hij schreef reeksen cijfers op zijn leitje. ‘Zo, nu weet ik waar we zijn,’ zei hij eindelijk met voldoening.

Weer viel het Zarco tegen. Zonder meten en rekenen wist hij best waar ze waren. Eenvoudig op kaap Roca. Achter hen, voorbij het dorp en op een berg, lag Sintra; in het zuiden Belem aan de mond van de Taag; iets naar het oosten Lissabon. De vreemdeling noemde zijn

[pagina 15]
[p. 15]

positie in cijfers: 38 graden 51 minuten noorderbreedte, en hij sprak ook van westerlengte. Dat klonk geleerd, maar duidelijk was het Zarco niet. De vreemdeling zei dat hij proeven nam met een nieuw instrument dat hij straks wilde gebruiken op een schip om midden op de oceaan, ver van iedere kust, te kunnen vaststellen waar hij zich bevond.

Toen keek Zarco de vreemdeling opeens met andere ogen aan. Was hij een zeeman? Was hij misschien van plan de weg naar Indië te zoeken en dan eerst de grote kaap op de punt van Afrika? Zijn vragen buitelden over elkaar heen.

De vreemdeling kreeg schik in de weetgierige jongen. Ja, hij was piloot; hij wou gaan zoeken naar de Kaap. Met dat doel was hij bezig proeven te nemen met het astrolabium. Het was een nieuw instrument waarmee je op zee je plaats bepalen kon aan zon en sterren, wanneer je op aarde geen houvast had. Met het astrolabium naast het kompas kon je vrij de oceaan opvaren. Je hoefde nu helemaal geen zicht te houden op de kust. De Portugezen konden thans alle kapen omzeilen, hoe sterk de stroom er ook was en hoever de rotsen ook in zee uitliepen. De piloot was er zeker van dat dit instrument zou helpen Indië te vinden.

‘Varen er weer schepen uit?’ vroeg Zarco. Want de laatste jaren was er geen enkele ontdekkingsreis gemaakt.

De zeeman wist het niet. Sinds de dood van Hendrik de Zeevaarder was de klad gekomen in het ontdekkingswerk. De koning had er geen vertrouwen in. Prins Hendrik had zo lang gezocht en er zo veel voor opgeofferd, en het doel was nooit bereikt. De oude koning vond dat zijn broer een hersenschim had nagejaagd. Maar misschien zou de jonge koning straks er anders over denken.

‘En gaat u dan op een ontdekkingsreis?’ vroeg Zarco in spanning.

‘Dat hoop ik en daar werk ik voor.’

‘Mag ik mee?’ Meteen kneep Zarco zijn mond stijf dicht en kleurde rood tot achter zijn oren. Hij had het er uitgeflapt voor hij het wist en zich daarmede hopeloos belachelijk gemaakt, dacht hij.

De ander lachte hem evenwel niet uit. ‘Je bent een ondernemend kereltje. Als het zover is zal ik aan je denken,’ zei hij. ‘En ga nu naar je geiten, Zarco. Wie weet wat er anders weer gebeurt.’

Geweldig blij sprong Zarco de heuvel af. Hij mocht naar zee; hij mocht de weg naar Indië mee zoeken!

Zijn vreugde zakte gauw weer in. Er kwam niets van. Moeder was doodsbang voor Nevelheim. Vader vreesde dat je met schip en al van de wereld af zou vallen als je ver naar het zuiden voer. Ze zouden hem

[pagina 16]
[p. 16]

verbieden te gaan varen. Hij moest hier blijven, bij de geiten en de koeien.

Tegen de avond leidde Zarco de geiten naar de stal. Al mekkerend en telkens gras plukkend langs de weg liepen de dieren voor hem uit. De hond dreef weglopers in het goede spoor. Dicht bij het dorp kwamen ze de vreemdeling tegen. Na in de herberg te hebben gegeten ging die weer naar de rotsen. Zarco groette zijn nieuwe vriend met een knipoogje van verstandhouding en in het voorbijgaan vroeg hij hem: ‘Wat gaat u nu weer doen?’

‘Sterren schieten?’ was het antwoord.

Zarco keek verwonderd op. Sterren schieten? Maar de sterren waren toch heel hoog. Zelfs met een kruisboog kon je ze nooit raken. ‘Dat wil ik zien.’

‘Best, kom maar bij me... Nee, eerst je geiten thuisbrengen en dan moet je toch zeker eten... Hindert niet. We hebben al de tijd. Je kunt geen sterren schieten als ze er niet zijn. Ik wacht op je tot het begint te schemeren.’

Zarco dreef de geiten zo wild op dat de dieren angstig en onrustig werden. Als zijn hond ze niet in bedwang gehouden had waren ze nooit goed op stal gekomen. Toen hij thuis kwam was het eten nog niet klaar. Hij mopperde, maar zijn moeder gaf hem de wind van voren. Het was nog geen etenstijd. Waarvoor had hij zo'n zotte haast?

Eindelijk stond de pot op tafel en waren de anderen er ook. Zarco schrokte zijn bord leeg en wilde daarna weggaan, maar zijn vader zei dat er orde wezen moest. Hij diende te wachten tot de anderen klaar waren en het avondgebed was gedaan. Eindelijk kon hij de deur uitglippen. Hij rende in de richting van de rotsen. De zon was al onder; vast kwam hij te laat.

De vreemdeling had zijn standaard weer opgesteld en daarop het samenstel van latten en bogen. Er tintelden sterren aan de hemel. Hij richtte zijn toestel op een ster. Maar Zarco zag geen kruisboog en geen pijlen.

‘Ben ik te laat?’ vroeg hij teleurgesteld.

‘Nee, best op tijd. Ik begin net. De Orion is juist zichtbaar geworden en de kim is nog te zien.’ Nadat hij de hoek waaronder hij de ster had waargenomen genoteerd had, richtte hij zijn toestel op de scheidslijn van lucht en water en daarna ging hij aan het rekenen, net als om twaalf uur, een zee van cijfers. Tenslotte vergeleek hij de uitkomst met die van zijn berekeningen van 's middags. Het klopte! Hij wreef zijn handen

[pagina 17]
[p. 17]

van plezier. ‘Het is dik in orde, Zarco. Wij vinden de weg naar Indië, jongen.’

Zarco stond verbouwereerd. Hij snapte er niets van. Sterren schieten, had de man gezegd. Maar er was geen pijl van de pees gegaan. Hij had alleen langs een lat naar de ster gekeken en daarna langs een andere lat naar de kim, zoals hij 's middags naar de zon en naar de kim getuurd had, en hij had veel gerekend. En daarop grondde hij dat Indië bezeild zou worden. 't Was wonderlijk, vond Zarco.

‘Vanmiddag de zon geschoten en nu een ster, en beide keren precies dezelfde uitkomst,’ zei de man opgewekt. ‘Het is niet erg dat de grote reizen een poos stopgezet zijn. Het is wel goed. We moesten eerst leren aan zon en sterren vast te stellen waar wij zijn. Dat kan nu, met het astrolabium. Wij hoeven niet langer aan de kust te kleven en eindeloos te sukkelen om een kaap te ronden. We kunnen nu ver de oceaan opgaan. Zo komen we om de grote kaap. Zo varen we naar Indië!’

Het meeste ging Zarco boven zijn muts. Hij begreep alleen dat de ontdekkingsreizen weer beginnen konden.

De vreemdeling brak zijn standaard af en borg zijn stokken op. Zarco hielp hem zijn instrumenten naar de herberg dragen. De piloot had zijn waarnemingen en proeven voltooid. De volgende dag zou hij naar Lissabon teruggaan, zei hij.

Zarco schrok. Vergat de piloot nu wat hij hem beloofd had. Och, wat gaf het? Hij mocht immers toch niet varen. Triest keek hij voor zich.

‘Als er een grote reis in het zicht komt zal ik je berichten,’ zei de vreemdeling, toen zij bij de herberg kwamen. ‘Wat nou, geen zin meer?’ vroeg hij verder toen hij merkte dat Zarco sip bleef kijken.

‘Ik wel... maar thuis...’ Haperend vertelde hij hoe zijn vader en moeder over verre reizen dachten.

De vreemdeling klopte hem op de schouder. ‘Als het nodig is ga ik wel eens met je ouders praten... En als het je te lang duurt, kom dan naar Lissabon en vraag naar Pero de Alquemer, piloot. Ik woon in het Alfama, de tweede zijstraat van de Taag af.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken