Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Zarco, de zeevaarder (1967)

Informatie terzijde

Titelpagina van Zarco, de zeevaarder
Afbeelding van Zarco, de zeevaarderToon afbeelding van titelpagina van Zarco, de zeevaarder

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.04 MB)

Scans (9.65 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Illustrator

Dick de Wilde



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Zarco, de zeevaarder

(1967)–K. Norel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 18]
[p. 18]

3 Het zeegat uit

De druivenpluk was afgelopen; het oogstfeest was gevierd. In de kelder lagen vaten wijn te gisten. De slacht was ook geweest. Een varken zat voor het grootste deel onder de pekel; zijn hammen hingen in de schoorsteen in de rook. Voor de geiten was geen gras meer op de weiden; het was voor de tere dieren buiten ook te koud; zij bleven dag en nacht op stal. De vrouwen sponnen en weefden, de mannen hekelden vlas en hakten hout. Voor jongens was er in de winter weinig werk.

Ieder najaar trok er uit het dorp een groep jongens naar Lissabon. Het was daar 's winters druk met het bouwen en het onderhoud van schepen, en met het verwerken van de ladingen, uit het noorden en het zuiden aangevoerd. De boerenjongens vonden werk op de werven en in de pakhuizen. Ook gingen er wel als huisknecht bij de rijke mensen werken. Weer anderen probeerden als schoenpoetser wat te verdienen.

Zarco was tot dusver 's winters thuis gebleven, maar nu vond hij zich groot genoeg om mee naar Lissabon te gaan. Zijn moeder wou hem tegenhouden; zij zag leeuwen en beren op de weg en nog veel meer gevaren in de grote stad. Zijn vader, minder week, had geen bezwaren. Zarco zou heus niet in zeven sloten tegelijk lopen.

Toen de troep vertrok was Zarco erbij, een knapzak op de rug, een bundel kleren aan een stok over de schouder. De jongens liepen van de morgen tot de avond. In een hooiberg overnachtten ze. De tweede avond kwamen ze in Lissabon. Zarco keek zich de ogen uit. Prachtige kerken en paleizen! Zoveel mensen! En in de Taag wel honderd grote schepen.

De grotere jongens hielpen de jongsten werk te vinden. Zarco had geen hulp nodig. Hij wist waar hij moest zijn. Slechts vroeg hij de weg naar het Alfama. Het was een heuvel, dicht bebouwd met hoge huizen. Daar klom hij van de Taagkade naar de tweede straat en vroeg er naar Pero de Alquemer.

Ieder kende hem. ‘Ah, de piloot! Ginds moet je wezen.’

De straat was steil, het huis was hoog, de trap erg donker. Zarco moest op het portaal lang om de klopper zoeken. Een vrouw deed open. Hij zeide dat hij Zarco was, uit het dorp bij kaap Roca, waar haar man die

[pagina 19]
[p. 19]

zomer had vertoefd. Zij liet hem binnen. Na het donker van het portaal knipperde hij tegen het zonlicht dat door twee ramen in de kamer viel; hij zag eerst niets.

‘Ah, Zarco!’ hoorde hij een bekende stem. Pero de Alquemer zat aan een schrijftafel.

Het deed Zarco goed dat de piloot hem dadelijk herkende. Hij vroeg hem of het al gauw varen werd naar Indië.

‘Je bent te heet gebakerd, Zarco. Over twee jaar op z'n allervroegst.’

Zarco keek sip. Om te varen was hij naar Lissabon gegaan. Wat moest hij nu? Voor werk op een scheepswerf was hij te licht, hadden de grotere jongens hem onderweg gezegd. Schoenpoetser wilde hij niet zijn; dat leek te veel op bedelen.

‘Ga varen op een kogge,’ ried de piloot hem aan. ‘Dan leer je alvast het vak. Als scheepsjongen kun je best een plaats krijgen.’

‘Mijn ouders!’ wierp Zarco tegen. ‘U bent er nog niet geweest om ze om te praten.’

Pero de Alquemer meende dat wat hij nu voorstelde op een ander vlak lag dan de Indië-vaart. Kustvaarders maakten geen grote reizen. Er was heus geen gevaar dat hij op zo'n reisje in Nevelheim zou verzeilen of van de wereld af zou vallen. De piloot zei het met een glimlach. Hij had andere opvattingen van de vorm van de aarde en over de verblijfplaats van de zielen na de dood.

Zarco liet zich graag door zijn beschermer leiden. Hij was hem dankbaar toen de Alquemer hem naar een schipper bracht, bij wie hij kon monsteren voor een reisje naar Oporto en La Coruna.

Bij het afzakken van de Taag stond hij trots op het dek. De lange en drukke kade van Lissabon gleed voorbij. Ze passeerden Belem en Cascay, vissersplaatsen aan de monding van de Taag. Bij kaap Roca hield de schipper ruim uit de kust om de stroom die langs de rotsen liep te ontwijken. Achter die kaap lag zijn kleine dorp. Daar zou hij anders zitten suffen. Nu voer hij de wijde wereld in. Fijn!

De Berlinga's waren rotsen ver in zee. De branding bruiste er nog woester dan om kaap Roca. Na enkele dagen vielen ze in Oporto binnen. Binnen één week leerde Zarco de beide grootste Portugese steden kennen. Zo iets beleefde je als zeeman!

Vervolgens ging het verder naar het noorden. Voorbij kaap Finisterre kregen ze harde tegenwind; het werd krap zeilen en laveren. De kogge danste op de kammen van de golven en dook diep in de dalen. In de kombuis, waar hij de kok moest helpen, kreeg Zarco het benauwd. Onder

[pagina 20]
[p. 20]

het eten in het geweldig springend voorkasteel moest hij haastig van tafel weg omdat zijn maag in opstand raakte. Aan dek kwam hij weer bij, maar daar was het bitter koud. Zodra hij klaar was met het boenen van de vaat kroop hij te kooi. Daar was het 't best.

De volgende morgen bleef hij toch niet liggen. Hij moest door deze zure appel heen; de tanden op mekaar! Hij deed z'n werk, al moest hij het soms onderbreken om zich met een vaal gezicht over de verschansing te buigen. Gelukkig vielen ze die middag in La Coruna binnen. Toen was hij dadelijk beter.

Op de thuisreis woei het even hard en stond er weer een hoge zee, maar nu hadden ze de wind mee. Het schip deinde luchtig op de golven, terwijl het op de uitreis boksen en bonken tegen de zee was geweest. Bij dit vrolijke spel van schip en golven had Zarco nergens last van. Terug in Lissabon zei hij tegen Pero de Alquemer dat de reis hem best bevallen was.

Hij maakte hierna een reis naar Cadiz en daarna een naar Valencia. Op deze laatste reis kreeg hij al ander werk dan in het begin. Toen was hij hulpje van de kok geweest, nu werkte hij aan dek. Hij klom in het want om het marszeil naar de wind te zetten; hij stond uitkijk. Op een dag van kalme zee en ruime wind liet de stuurman hem een uurtje aan het roer. Hij had een stuurpunt op kaap Gata. Trots als een haan hield hij de kolderstok. Hij deed het goed. De kogge liep recht op de kaap aan en zeilde er rakelings voorbij. Na kaap Gata kregen ze het zeetje dwars. Een golf gaf het roer een klap met het gevolg dat de kolderstok de jonge zeeman uit de handen vloog. Beteuterd stond hij naar de wild zwaaiende stok te kijken, niet bij machte hem weer te grijpen. De stuurman vatte het roer en bracht de kogge op koers. Daarna riep hij een volmatroos voor roerganger.

Zarco schaamde zich. Hij had zo trots te roer gestaan, menend dat hij het kon, maar bij het eerste stootje was hij weggeblazen. De stuurman maakte het hem niet lastig: ‘Je bent nog wat te licht, maar als je flink van onze scheepskost eet wordt dat gauw beter. Je bent klein maar dapper, Zarco.’

Daar fleurde hij van op.

Thuis van zijn derde reis zocht Zarco Pero de Alquemer weer op. De reis de Middellandse Zee in, waarop hij dekwerk had gedaan, was een kolfje naar zijn hand geweest. Hij somde alle kapen op waar ze langs gevaren waren: kaap Nao, kaap Palos, kaap Gata waarop hij aangehouden had, kaap Punta de Europa. Voor de poorten van Hercules, die

[pagina 21]
[p. 21]

ook wel straat van Gibraltar werden genoemd, hadden ze een poosje gekruist omdat het vloed was; daar was geen opwerken tegen. De eb had hen met een vaartje naar buiten gebracht. Na kaap Trafalgar hadden ze op de naald gevaren. Twee dagen lang geen schimmetje van de kust gezien, en toch waren ze kaap Vincent recht op de kop gelopen. Daarna koersten ze weer op de naald, want er hingen nevels voor de kust. Hij stond uitkijk toen er eindelijk dicht voor de boeg land opdoemde. Het was zowaar kaap Espichel. Hij vond het een wonder dat je op het kompas zo zuiver varen kon.

Pero de Alquemer had plezier in het geestdriftige verhaal van Zarco. Hij had zijn ogen en oren op zee goed open gehad en wist precies hoe ze gevaren hadden. ‘Jij blijft niet altijd voor de mast; je wordt wel stuurman, misschien nog eens kapitein.’

Zarco bloosde. De piloot sloeg hem te hoog aan. Hij stuurman? Voor roerganger kon hij nog niet eens scheep komen.

‘Je moet een paar jaar naar de zeevaartschool. Dan heb ik meer aan je als we straks de Kaap gaan zoeken. Je kunt toch lezen en schrijven?’

‘Een beetje,’ zei Zarco. Er was geen school in het dorpje bij kaap Roca, maar de pastoor had hem wat les gegeven toen hij zijn misdienaar was. Het was stellig te weinig om het onderwijs op de zeevaartschool te kunnen volgen.

Pero de Alquemer nam hem mee naar een grote bol die in zijn kamer dicht bij het raam stond. Een netwerk van lijnen was op die bol getekend; er stonden letters bij. ‘Dit is een aardbol,’ zei de piloot.

Zarco staarde in stomme verbazing naar de globe. Hij had wel eens horen zeggen dat de aarde rond was, maar was ze een bol?

De piloot wees Lissabon aan, de kust van Portugal, de straat van Gibraltar, Spanje. Dit klopte allemaal met de kaarten die hij op de kogge had gezien en die hij zelf had vergeleken met de werkelijkheid.

Pero de Alquemer wees veel meer op de globe aan: de westkust van Afrika met de vele kapen, door de Portugezen bezeild; de eilanden die zij in de Atlantische oceaan gevonden hadden: Madeira, de Kaap Verdische eilanden, de Azoren. Voorbij kaap Verde was Guinee getekend, ontdekt nadat prins Hendrik was gestorven: de Peperkust, de Goudkust, de Ivoorkust. Verder naar het zuiden waren de lijnen op de globe vaag. Daar waren de Portugezen nog niet doorgedrongen. Die kusten waren nooit in kaart gebracht. Maar van de Poorten van Hercules tot heel ver naar het oosten was de kaart duidelijk en vol bijzonderheden. De gehele Middellandse Zee met al haar kustlanden, de Rode Zee, Ara-

[pagina 22]
[p. 22]

bië, Perzië, Indië en China. Dit deel van de globe was getekend naar gegevens van Grieken en Arabieren. En in het noorden lagen Frankrijk, Brittanje en de Lage Landen.

Zarco bekeek alles, ademloos luisterend naar de toelichting die de piloot gaf. De werelddelen gingen voor hem leven, nu hij ze op de globe zag. Maar tegelijkertijd werd het hem vreemd te moede. Dat de mensen die bovenaan de wereld woonden erop verkeren konden, kon hij snappen. De Engelsen, de Hollanders, de Noormannen konden erop staan. Maar hoe was dat in Guinee, in Arabië, in Indië? Die mensen kleefden toch niet als boomklevers en eekhoorns aan de aarde? En hoe moest dat zijn heel diep in het zuiden? Daar zouden de mensen op hun kop moeten lopen, als vliegen tegen een zoldering, en de zeeën liepen er natuurlijk leeg.

De piloot glimlachte. ‘Als het zo stond zouden wij hier in Portugal ook al zo'n beetje aan de wereld hangen. En wij staan toch stevig met onze voeten op de grond, is het niet. Jongen, je moet naar de zeevaartschool. Je moet weten van de aantrekkingskracht van de aarde, van de aantrekkingskracht van de zon en de maan, van de zeestromingen en de passaten; je moet de nieuwe instrumenten leren kennen.

Als je nu naar school gaat kun je klaar zijn bij het vertrek van de vloot die de Kaap ontdekken zal... Ja, dat zit er in. Eindelijk! Prins Johan wil het werk voortzetten dat prins Hendrik moest afbreken. Zorg jij dat je als stuurmansleerling mee kunt, Zarco.’

Zarco duizelde. Wat hij in zijn dromen had gekoesterd als een onbereikbaar ideaal werd hem hier voorgehouden als onmiddellijk te verwezenlijken. Meteen op school en over een paar jaar als leerling-stuurman op ontdekkingsreis naar de Kaap en Indië...

Ach, hij moest naar huis. Alleen voor de winter had hij vrij gekregen om naar Lissabon te gaan. De winter was voorbij. Wanneer zijn jongere broer al de geiten hoeden ging dan moest hij meehelpen aan al het werk dat er op de boerderij te doen was: ploegen, eggen, zaaien; straks hooien en oogsten en dan de druivenpluk. Zijn vader wilde hem niet missen op zijn boerderijtje.

‘Het zou zonde wezen als een vent als jij niet meer werd dan een keuterboertje,’ zei Pero de Alquemer. ‘Ik ga met je mee. Dan zullen we samen proberen je ouders over te halen je de kans te geven om wat te worden in de wereld.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken