Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Zarco, de zeevaarder (1967)

Informatie terzijde

Titelpagina van Zarco, de zeevaarder
Afbeelding van Zarco, de zeevaarderToon afbeelding van titelpagina van Zarco, de zeevaarder

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.04 MB)

Scans (9.65 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Illustrator

Dick de Wilde



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Zarco, de zeevaarder

(1967)–K. Norel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 41]
[p. 41]

6 Afrika omzeild

Dertien dagen duurden de verschrikkingen. Toen was de storm uitgewoed. De lucht klaarde op. Het gehuil in het want bedaarde. De golven bleven hoog en lang, maar vielen niet meer zo onstuimig aan. Kooien en kleren werden op het dek gedroogd. Zarco nam een meting op de zon. Volgens zijn berekening waren ze op 38 graden zuiderbreedte. Bij Pero de Alquemer wekte dit verbazing. Hoe kon het op die breedte zo koud en zo kort dag zijn? Lissabon lag even ver ten noorden van de evenaar al zij nu - volgens het bestek - ten zuiden ervan zaten. Daar kende men de kou die zij geleden hadden niet; daar waren de dagen nooit zo kort. Tijdens de storm was het dagelijks nauwelijks acht uur licht geweest. Zij moesten, dacht de opperstuurman, veel verder naar het zuiden zijn gedreven.

Bij alle onzekerheden aangaande hun positie waren Bartholomeüs Dias en Pero de Alquemer over één ding voldaan: het stond vast dat zij zich ver beneden de zuidpunt van Afrika bevonden. Wanneer ze nu naar het oosten zeilden zouden ze zeker in de Indische Oceaan terechtkomen, de Kaap voorbij.

De admiraal wilde de nieuwe koers echter nog niet dadelijk nemen. Ze waren tijdens de storm hun beide zusterschepen kwijtgeraakt. Dat kon bijna niet anders in zo'n langdurig noodweer. Er moest naar hen gezocht worden. Een volle dag kruisten ze rond met dubbele uitkijk, maar ofschoon het helder zicht was zagen ze niets. Pero gaf de admiraal het advies weg te zeilen. Dit speuren op de oceaan was even hopeloos als het zoeken naar een naald in een hooiberg.

Bartholomeüs Dias wilde nog een dag wachten. 's Nachts hielden ze het onder klein zeil gaande; zodra het licht werd gingen ze opnieuw kruisen. Het was weer zonder resultaat. Die avond gaven zij het zoeken op.

Ze voeren naar het oosten zonder notie van de lengte waarop zij zich bevonden. Na weken van tumult waren de zandlopers totaal van streek, zodat het maken van een lengtebestek niet eens geprobeerd hoefde te worden. En werkte het kompas wel zuiver? Trok de naald nog naar de

[pagina 42]
[p. 42]

noordpool, nu ze op zo hoge zuiderbreedte voeren? Waar de instrumenten faalden kwam het aan op het inzicht van een zeer bevaren zeeman. Wel, die hadden ze in Pero de Alquemer.

Op de derde dag nadat ze oost waren gegaan galmde de uitkijk: ‘Schip in 't zicht!’ het gaf opschudding aan boord. Een schip in deze verlatenheid!

Het bleek het tweede schip te zijn van de expeditie, dat van Infante, de vice-admiraal. Een naald in de hooiberg was gevonden zonder zoeken.

Ze liepen op elkander in tot praaiafstand. Per scheepsroeper werd het gesprek gevoerd. Na de storm, waarin zijn schip evenzeer als het admiraalsschip was geteisterd, had Infante dezelfde conclusie getrokken als Pero de Alquemer: ze moesten ver ten zuiden van de Kaap zijn; dus koers naar het oosten. Het derde schip, een pinas, had hij op de eerste stormdag reeds uit het oog verloren. Het was nauwelijks denkbaar dat dat hulkje het barre weer had overleefd.

Ze namen weer de formatie aan die sedert de dagen van Prins Hendrik gebruikelijk was geweest bij alle Portugese eskaders: de admiraal voorop, Infante in zijn zog.

Na een dag of vijf een oostelijke koers gezeild te hebben stelde de opperstuurman aan de admiraal voor noord voor te leggen. Zijn zeemansgevoel zei hem dat ze dan de oostkust van Afrika zouden aanlopen. En het werd tijd dat ze een rede vonden want met de menage was het alweer modderen. Op deze trek had niet de hitte maar het zoute water dat in alle victalieruimen doordrong veel bedorven. Ze gingen noord.

Sinds de storm geluwd was, was Zarco zijn angst kwijt. Natuurlijk, het was bar weer geweest en het gevaar van kapseizen en zinken op de woeste golven had levensgroot bestaan. Hun scheepje was te klein en te licht voor deze zeeën. Maar spoken, duivels en een poel van vuur en sulfer had hij zich verbeeld. Het was een storm geweest zoals er meer op hoge breedten woedden. Van Vlaamse zeelui, uit Brugge afkomstig, die hij in Lissabon gesproken had, had hij gehoord hoe bar en boos het op de Noord-Atlantische Oceaan kon zijn. Het lag voor de hand dat er op hoge zuiderbreedten nog ergere stormen woedden, omdat in dit gebied geen land was dat de kracht van wind en golven brak. Hij deed zijn werk als stuurman nu met plezier.

Op een middag vroeg de admiraal, die met de opperstuurman op de kampanje stond te praten, aan Zarco het logboek voor hem uit zijn kajuit te halen. In de admiraalshut trof hij Jacobus aan, bezig de vloer te vegen. Zij hadden elkaar amper meer gesproken na het vertrek uit de

[pagina 43]
[p. 43]

laatste pleisterplaats. De neger had hem opzettelijk gemeden, meende Zarco. Nu trof het hem hoe slecht en treurig de jongen er uitzag. ‘Zorgen, Jacobus?’ vroeg hij.

De neger schudde het hoofd terwijl hij met zijn werk doorging.

‘Bang voor de Kaap hoef je niet meer te zijn; we zijn hem ver voorbij.’

Jacobus keek niet op. Hij rilde.

‘Geloof je het niet? We zijn de Kaap voorbij en er is niets gebeurd.’

Schichtig keek Jacobus op. ‘Geesten zich altijd wreken,’ fluisterde hij angstig.

Zarco wierp het over een andere boeg. ‘Je bent toch christen geworden, Jacobus. Je bent gedoopt. Wat maak je je nog druk om de geesten waarvoor de priesters van je stam je bang hebben gemaakt?’

De neger boog beschaamd het hoofd en knikte.

Zarco gaf hem een schouderklopje. ‘Kop op, Jacobus. Wij komen gauw aan land, voorbij de Kaap. En wij komen ook in Indië.’ Hij nam het logboek van de tafel en bracht het aan de admiraal.

Die avond had Zarco de eerste wacht. Hij hield het kompas in het oog; ze voeren nog steeds noord. Het was een mooie avond. Leunend tegen de borstwering tussen de kampanje en het kuildek keek hij vooruit. Een halve maan trok een baan van zilver over zee.

Een groepje matrozen zat op een luikhoofd van het kuildek bij elkaar te praten. Ze dachten er waarschijnlijk niet aan dat bij weinig wind en kalme zee hun stemmen ver klonken. Haast altijd moest je aan boord een flinke keel opzetten om boven wind en golven uit te komen. Zarco kon niet helpen dat hij hen woord voor woord verstond.

‘De Kaap voorbij, beweert de ouwe. Dat heeft hij ons een maand geleden ook al wijs gemaakt. Hij had het mis. We kwamen vóór de Kaap aan land. Nu heeft hij het weer mis. Geen mens komt ooit de duivelskaap voorbij. En wie het probeert die gaat eraan. Dit is je reinste zelfmoord... De ouwe drijft ons naar de hel met zijn stijve kop... En wij laten ons drijven als een kudde stomme schapen... We zijn gek... We doen het niet... We gaan naar huis... En als de ouwe dat niet wil zetten we hem over boord...’

Zarco luisterde. Dus de bootsgezellen waren ook bang voor de Kaap, net als Jacobus. En zij wilden terug. Het was zijn plicht de admiraal te melden wat er broeide onder de bemanning. Na afloop van zijn wacht bracht hij rapport uit.

Bartholomeüs Dias glimlachte om de praatjes der matrozen. Hij maakte zich niet ongerust voor muiterij. De kerels wisten al te goed dat

[pagina 44]
[p. 44]

zij hem als leider en Pero de Alquemer als navigator nodig hadden om ooit weer thuis te komen. Hij schreef hun slechte stemming toe aan de lange duur van de reis. Op lange reizen werd het moreel van de bemanning altijd op een zware proef gesteld. En daar kwam het slechte voedsel bij. Als zij straks een kust aanliepen en daar goed eten werd gevonden, zou hun gemopper en gemor op slag ophouden. En als ze dan ontdekten dat ze de Kaap voorbij waren, was er geen vuiltje meer aan de lucht. Dan zouden ze trots zijn op hun overwinning.

Twee dagen later riep de uitkijk uit de mastkorf: ‘Land vooruit!’ De schepen liepen een baai binnen. Rondom was fris geboomte en malse weidegrond. Er graasde vee, gehoed door herders. Die kwamen bij het binnenzeilen van de schepen naar het strand. Het scheepsvolk zwaaide naar hen en Jacobus riep hun op bevel van de admiraal toe dat zij vriendschap wensten, maar deze inboorlingen verstonden hen net zo min als de Bosjesmannen aan de Oranjerivier. Het luidruchtige gezwaai van de bemanning maakte de bruine mensen eerder bang dan dat ze erdoor werden aangetrokken.

Bartholomeüs Dias liet ankeren en stuurde een boot met scheepsvolk naar de wal. De inboorlingen wachtten hen nieuwsgierig af. Maar toen ze uit de boot stapten en wadend op hen toeliepen gingen zij er in paniek vandoor, hun vee achterlatend. De zeelui vingen een koe, slachtten haar en namen de bouten mee naar boord, nadat zij op een grote steen een aantal spiegeltjes en enkele zakmessen hadden neergelegd.

Het lokmiddel bleek probaat. De volgende morgen bij zonsopgang stond cr een hele troep inlanders op het strand met schapen en koeien bij zich. Enkelen draaiden met spiegeltjes, één knipte een zakmes open en weer dicht. Hun gebaren waren duidelijk. De ruil die de Portugezen eigenmachtig hadden gedaan: een koe tegen spiegeltjes en messen, was de inboorlingen naar de zin geweest. Nu kwamen zij meer vee aanbieden.

De admiraal stuurde Zarco met een groep matrozen en Jacobus naar de wal. De inheemsen bleven ditmaal staan, ook toen de boot op het strand stiet en de zeelui uitstapten. Maar toen deze op hen toeliepen werd de vrees hun weer te machtig en vluchtten zij naar een kreupelbos.

Zarco liet zijn mannen op het strand wachten. Alleen met Jacobus liep hij naar het bosje, ieder een spiegeltje in de hand, waarin ze het zonlicht lieten weerkaatsen. Terwijl ze zo speelden kwam er een ruig hoofd nieuwsgierig uit de struiken kijken. Zarco en Jacobus gingen met hun spelletje door. Er doken nog enkele hoofden op. Voorlopig deed Zarco

[pagina 45]
[p. 45]

of hij hen niet zag maar na een poos hield hij zijn spiegeltje uitnodigend aan de Hottentotten voor. Eindelijk kwam er een uit het struikgewas te voorschijn. Zarco gaf hem zijn spiegeltje. Een tweede kreeg dat van Jacobus. Nu volgden er meer die allen spiegeltjes wilden hebben. Zarco nodigde hen uit: Kom mee! Zij volgden hem aarzelend, blijkbaar bang om in een val te lopen. Maar toen ze bij de matrozen op het strand meer spiegeltjes en ook nog andere snuisterijen zagen, boden ze hun vee aan: een schaap voor een paar stukjes spiegelglas, een koe voor een zakmes en een snoer glazen kralen.

De Portugezen kochten twee koeien en enkele schapen. Meer vlees hadden ze niet nodig na hetgeen ze gisteren zich reeds hadden toegeëigend. Wel wensten ze groenten en fruit. Jacobus vervulde zijn functie als tolk zonder dat hij met de Hottentotten spreken kon. Hij plukte wat gras en maakte een gebaar van eten. De inlanders begrepen hem opperbest. Zij verdwenen en kwamen weldra terug met hele vrachten bladgroenten, knollen en vruchten. En ze waren opgetogen toen ze daarvoor ook spiegeltjes, zakmessen en kralen kregen. De messen knipten ze trots open en weer dicht, de kralen hingen ze bij bossen om hun hals, voor de spiegeltjes maakten ze grimassen.

Bartholomeüs Dias trachtte hen uit te horen over de ligging van de Kaap. Hij deed het op dezelfde wijze als bij de Bosjesmannen, met gebaren en tekeningen in het zand. Maar hij kon hen onmogelijk aan het verstand brengen wat hij bedoelde. Zarco en Jacobus slaagden daarin evenmin. Pero de Alquemer was wel overtuigd dat ze ten oosten van de Kaap waren, maar zekerheid kregen ze niet.

Na enkele dagen verlieten ze de baai, die later Mosselbaai zou heten, en voeren verder naar het oosten. De scheepsgezellen protesteerden niet. Dom Bartholomeüs zei tegen Zarco: ‘Zie je wel, nu ze goed eten hebben en een poosje aan wal geweest zijn is er niets meer aan de hand. En nu hebben we nog niet eens het bewijs dat we de Kaap voorbij zijn. Als dat straks blijkt is het helemaal in orde.’

De wind was tegen op de nieuwe trek. Dus moesten zij laveren. De slag over bakboord maakten ze telkens zo lang tot ze weer zicht op de kust kregen. Zo konden ze nagaan dat die oost bleef lopen en zelfs flauw naar het noorden afboog. Het was een nieuw teken dat ze de Kaap voorbij waren, maar zekerheid hadden ze nog altijd niet. Het kon nog gaan zoals in de bocht van Guinee.

Pero de Alquemer bestudeerde met aandacht weer en wind. De bries bleef gestadig uit het noord-oosten waaien en hij was te fris dan dat hij

[pagina 46]
[p. 46]

van nabijgelegen land kon komen. De golven waren lang en hoog zonder dat men van een harde wind kon spreken. Deze deining moest veroorzaakt worden door een verre golfoploop uit het oosten.



illustratie

Pero de Alquemer had nu afdoende bewijzen dat zij de zuidpunt van Afrika hadden gerond en in de Indische Oceaan voeren. De Kaap was overwonnen!

Bartholomeüs Dias liet ankeren in de eerste baai die zij bezeilden Daar gaf hij last de luiken van het admiraalsschip te openen. Diep in het ruim lag een zware marmeren zuil. Die hesen ze op en vierden hem vervolgens in de grote landingsboot. Met de takelage van het schip ging dat redelijk vlot. Veel moeilijker was het de zuil op een klein eiland in het midden van de baai aan wal te brengen. Het kostte zweet en zuchten maar het lukte. Over houten rollen sleepten de matrozen de zuil naar het hoogste punt van het eiland. Met een bok, van rondhout gemaakt, en takels van de schepen zetten zij hem rechtop, de zware voet in een gegraven gat. Het was een ronde paal, waarop een vierkante kolom, met een kruis bekroond. De kolom droeg op de voorzijde het wapen van Portugal en op de achterkant het opschrift:

[pagina 47]
[p. 47]
In het jaar 6687 na de schepping der wereld,
1487 jaren na Christus' geboorte,
is dit kruis hier geplaatst,
op bevel van Zijne Majesteit de allerdoorluchtigste koning
Johan II van Portugal,
door zijn dienaar de hoogedele Bartholomeüs Dias

Daar stond het kruis op de uiterste zuidpunt van Afrika. De bemanningen der beide schepen schaarden zich eromheen. De priester zwaaide de wijwaterkwast om het gedenkteken te wijden, en sprak: ‘Lof, eer en prijs zij God. Zijn rijk kome in Afrika.’

Bartholomeüs Dias verklaarde het eiland, de baai en heel Zuid-Afrika in bezit te nemen voor de koning van Portugal, aan wie nu Afrika behoorde van Ceuta af tot aan de Algoabaai, de Kaap inbegrepen.

Ter ere van de overwinning van de Kaap werd een groot feest gevierd. Vis was er overvloedig in de baai, wild was voor het schieten in de bossen, aan vruchten geen gebrek. Aan boord was wijn, de enige victalie uit Portugal die goed gebleven was in alle hitte en kou. Een groot vat van de allerbeste portwijn werd geopend. Ze aten, dronken, zongen en dansten. Alle moeite en ellende, alle koude en hitte, alle honger en dorst, ook alle angst die tijdens de reis geleden waren, werden vergeten in de vreugde over hun geslaagde onderneming. Zij dronken raak tot de een na de ander onder de tafel rolde. En daarna sliepen zij hun roes lang uit.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken