Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Zarco, de zeevaarder (1967)

Informatie terzijde

Titelpagina van Zarco, de zeevaarder
Afbeelding van Zarco, de zeevaarderToon afbeelding van titelpagina van Zarco, de zeevaarder

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.04 MB)

Scans (9.65 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Illustrator

Dick de Wilde



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Zarco, de zeevaarder

(1967)–K. Norel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 48]
[p. 48]

7 Bartholomeüs Dias zwicht

De bootsgezellen liepen achter de handspaken om de ankers te hieuwen. Ze zongen er een gangspilliedje bij. Een ander liedje zongen zij bij het hijsen van de zeilen. Na het feest en nadat zij hun roes lang hadden uitgeslapen waren allen monter en kozen ze met plezier het ruime sop.

De schepen dreven de baai uit. Bij het proeven van de oceaandeining begonnen ze te wiegen. De bootsgezellen stonden in de paarden en bij de vallen, wachtend op het bevel de zeilen naar de te nemen koers te zetten; de man aan de kolderstok keek naar de opperstuurman en die naar de admiraal. Bartholomeüs Dias moest zeggen wat er na de Algoabaai gebeuren zou.

‘Noordoost,’ zei hij.

Hij sprak niet luid. Zijn order was tot de piloot gericht. Die moest bevelen geven aan de mannen aan de zeilen en aan het roer om het schip op een noordoostelijke koers te brengen. Maar de roerganger en de mannen bij het bezaansmastje hadden de admiraal verstaan en zij praaiden het mompelend aan hun makkers door: ‘De ouwe wil verder.’

De opgewekte stemming van het volk sloeg om. In plaats van gezongen werd er gegromd, gemopperd en gevloekt.

Zarco had het wel verwacht. Hij wist wat onder het scheepsvolk broeide. Op het feest in de Algoabaai was er druk over gepraat. Ze waren de Kaap voorbij gekomen, nu gingen ze naar huis. Hij had het tegengesproken. Ze moesten verder, naar Indië. Dat wilde Bartholomeüs Dias. De mannen wilden er niet van horen. Jazeker, nog meer ellende en narigheid! De admiraal zou wel zo wijs zijn hen daar niet in te storten, en anders zouden ze hem wel wijzer maken. Zarco had aan de admiraal verteld wat het volk verwachtte en wilde. Bartholomeüs Dias had hem hooghartig aangehoord. Het volk had niets te willen. Het moest gehoorzamen aan zijn bevelen. Hij verbood Zarco met de gezellen over zijn plannen te spreken. Zij zouden die wel vernemen als het zo ver was.

Nu was het dan zo ver. De admiraal had bevolen dat er koers gezet zou worden naar Indië en niet naar huis. De verwachting van het scheepsvolk werd kapot geslagen.

[pagina 49]
[p. 49]

De zeilen bleven staan zoals zij stonden. Het roer bleef midscheeps. Het was geen dienstweigering van de gezellen. Pero de Alquemer, in plaats van de bevelen te geven die moesten volgen op de order van de admiraal, liep op hem toe: ‘Heer admiraal...’

De ader bij de rechterslaap van Bartholomeüs Dias was hoog gezwollen. Hij merkte terdege hoe zijn order werd ontvangen. En nu zelfs de opperstuurman...! Hij duldde geen tegenwerking. ‘Hebt u mij niet verstaan?!’ Zijn ogen bliksemden.

Pero de Alquemer boog voor zijn meester. Luid gaf hij zijn bevelen aan de roerganger en aan Zarco op het voorschip.

De mannen aan de vallen en in het want keken elkaar aan. De roerganger begon de kolderstok naar bakboord door te halen. Hij bukte voor de sterke wil van de strenge admiraal. Al de gezellen volgden zijn voorbeeld. Ze deden hun plicht. Het schip wendde de steven.

Op dat moment ging op het schip van kapitein Infante dat, naar gewoonte, in hun zog gevaren had, een seinvlag in de mast. ‘Ik vraag scheepsraad,’ betekende die vlag.

Bartholomeüs Dias fronste de wenkbrauwen toen hij het sein zag. Hij had eerst zijn piloot en daarna zijn bemanning onder de duim gekregen. Ging nu Infante het hem lastig maken? Maar als er scheepsraad werd gevraagd mocht de admiraal deze niet weigeren. ‘Bijdraaien,’ gaf hij bevel.

Deze order werd heel gretig uitgevoerd. In een ogenblik lag het admiraalsschip met gehuikte zeilen tegenover het andere, vanwaar een boot gestreken werd.

 

In de admiraalskajuit kwam de scheepsraad samen: Bartholomeüs Dias, kapitein Infante met diens beide stuurlieden, Pero de Alquemer en Zarco, de jongste van het gezelschap.

De admiraal was in een geprikkelde stemming. Hoe kreeg Infante het in zijn hoofd scheepsraad te vragen, zo kort nadat zij uitgevaren waren? Als er wat te bespreken viel had hij daarmee in de Algoabaai moeten komen. Toen was er tijd, nu moest er worden opgeschoten.

‘Mijn bemanning wil naar huis,’ zei Infante. ‘De mensen zeggen dat ons doel bereikt is. Zij willen niet nog verder.’

‘En jij geeft aan die kerels toe?’ vroeg Bartholomeüs Dias honend. ‘Jij bukt voor muiters?!’ Verachtelijk keek hij naar de kapitein.

Infante sprong beledigd op. ‘U gaat te ver, admiraal. Ik heb gevraagd om scheepsraad. Dat is mijn recht. Het is het recht van ieder lid van de

[pagina 50]
[p. 50]

bemanning. En nu wij in scheepsraad zijn deel ik u mee hoe het volk erover denkt.’

‘De koning wil dat wij de zeeweg naar Indië zullen vinden.’

‘Die hebben wij gevonden!’

‘Dat zal pas bewezen zijn als wij Indië ook inderdaad bereiken.’

Zarco was het met Bartholomeüs Dias eens. Nu de grote hinderpaal, de Kaap, was overwonnen, moest het eindpunt ook gehaald worden. Bij terugkeer nu zouden ze met lege handen komen. En welk een rijke lading zouden zij thuisbrengen als ze Indië bereikten: goud, porselein, kruidnagels, nootmuskaat, kaneel en wat niet al! Hij keek naar Pero de Alquemer, wat zou de opperstuurman ervan zeggen?

‘Wij weten niet hoever wij nog van Indië verwijderd zijn,’ begon die. ‘Waarschijnlijk nog heel ver. Het wordt opwerken langs een kust die wij niet kennen en daarna een lange oversteek over een ons volkomen onbekende oceaan. Wij moeten op vele tegenslagen rekenen. Het kan zijn dat wij maanden moeten varen zonder land te zien, althans zonder verversing te kunnen inslaan. Daarvoor zijn wij niet uitgerust. Dat hebben wij tot onze schade al dikwijls ondervonden. Wij hadden telkens weer gebrek aan voedsel en aan water. Ook is gebleken dat onze scheepjes te licht zijn voor de verre vaart. De pinas zijn we al kwijt; het is een wonder dat de twee karvelen er tot dusver doorheen gekomen zijn. Als het volk naar huis wil moeten wij niet koppig doorzetten. Wij hebben veel bereikt. Laat het voor deze keer genoeg zijn, admiraal.’

Pero de Alquemer had rustig maar met overtuiging gesproken. Hij kreeg veel bijval in de raad.

Bartholomeüs Dias wimpelde het advies van zijn piloot echter af. Zij hadden het ergste achter de rug. Koude, duisternis en zware stormen hadden ze niet meer te duchten, meende hij.

‘Waarschijnlijk niet, maar wel hitte, tegenstroom en windstilten,’ betoogde de opperstuurman. ‘Er moeten op de Indische Oceaan passaten heersen die het voor maanden achtereen onmogelijk maken daar tegenin te zeilen.’

Bartholomeüs Dias beet op de dunne lippen toen Pero de Alquemer hem bleef tegenstreven. Zijn eerzucht was niet bevredigd met het passeren van de Kaap. Hij wilde de ontdekker van Indië zijn.

Zarco was in tweestrijd. Toen het kruis werd opgericht in de Algoabaai had hij vast verwacht dat zij ook Indië bereiken zouden. Hij hoopte er vurig op en wat hemzelf betrof wilde hij graag doorgaan. Maar nu Pero de Alquemer zo sprak... Die wist het veel beter dan hij. Toch...

[pagina 51]
[p. 51]

‘Als we...,’ begon hij. Meteen brak hij af. Hoe durfde hij, piepjong stuurman die voor het eerst een scheepsraad bijwoonde, zijn mond hier opendoen?

‘Ga je gang, Zarco,’ zei echter Bartholomeüs Dias die hulp verwachtte van de enthousiaste jonge stuurman. ‘Je bent lid van de scheepsraad. Je hebt recht van spreken, jongen.’

‘Als we het nog eens probeerden,’ ging Zarco met een rood hoofd verder. ‘Een dag of wat koers noordoost. Misschien valt het mee. En als het dan goed gaat gaan we door.’

Pero de Alquemer zag er niet veel heil in. Gesteld al dat het nu goed ging dan zei dat niets voor later.

Maar de admiraal, die inzag dat het zelfs voor hem zwaar roeien was tegen allen, greep het voorstel aan. ‘Goed, voorlopig gaan we door.’

De opperstuurman legde er zich bij neer, Infante ook, onder het beding dat er na drie dagen opnieuw scheepsraad zou zijn.

Infante en zijn stuurlui roeiden naar hun schip. Pero de Alquemer deelde aan de bemanning van het admiraalsschip de uitslag van de scheepsraad mee. Drie dagen zouden ze noordoost varen. Daarna zou de scheepsraad beslissen: naar Indië of naar huis. Hiermee nam iedereen genoegen.

 

Drie dagen later was er opnieuw scheepsraad. Infante had er met de seinvlag om gevraagd en Bartholomeüs Dias moest wel aan het verzoek voldoen.

Zarco ging met een zwaar hart naar de admiraalskajuit. Hij had gehoopt te kunnen zeggen: We zijn nu zo mooi opgeschoten; laat ons doorgaan en de Indische schatten halen. Ze hadden echter al deze dagen harde tegenwind en ruwe zee gehad. Ondanks zwaar werken hadden ze haast geen behoud gemaakt. Zelfs de wacht-te-kooi had het zwaar te verduren gehad vanwege de paaltjes, waarop de schepen telkens stootten. Je had dat meer als je tegen een hoge zee opbokste. De boeg kwam dan bij het duiken neer op een steil oplopende golf en dat gaf een botsing alsof het schip op een paalkop viel. De karveel kraakte in al zijn binten en de slapers werden tegen het hoofdeind van hun kooi gesmeten. Enkelen hadden bij zo'n kopstoot een hersenschudding opgelopen.

Gisteren was er geen vlees geschaft want een paaltje had de vleespot die te vuur hing omgekieperd. Brand was voorkomen doordat de wacht snel emmers water in de kombuis smeet, maar de schroeilucht van het vlees dat met het vet verbrandde was verschrikkelijk en de kok kon die

[pagina 52]
[p. 52]

dag niets meer doen dan zijn ontredderde kombuis op orde brengen. Zo bestond de middagpot alleen uit soep die al eerder was gekookt. Toen de bemanning daarvoor aan tafel zat stootte het schip weer op een paaltje en kreeg een halve bak de volle soeppan over het lijf. De kerels kermden van pijn en voor die hele bak was er nu helemaal niets om te eten. De lust om voort te varen was door al de tegenslag vernietigd.

De scheepsraad hield Bartholomeüs Dias aan zijn woord. Dit was het ogenblik waarop de admiraal bevel moest geven tot de thuisvaart.

Hij probeerde er nog onderuit te komen en deed daartoe een beroep op Pero de Alquemer. Eer en rijkdom zou diens deel zijn als zij behalve de Kaap ook Indië bereikten. Maar de opperstuurman liet zich niet bepraten. De maat was vol.

Tot Zarco's schrik keek Bartholomeüs Dias toen naar hem alsof hij hem moest helpen. De vorige keer had hij al nauwelijks durven spreken. Nu tegen de wil van het scheepsvolk en tegen de meerderheid van de scheepsraad ingaan? Hoe graag hij ook had doorgezet, hij durfde er niet voor pleiten.

Schoorvoetend en onwillig gaf Bartholomeüs eindelijk toe.

Pero bracht het besluit van de raad aan de bemanning over: ‘We gaan naar huis, jongens. Op tegenkoers!’

Met een daverend hoera werd de order ontvangen. Als katten klommen de maats in het want. Onder het werken aan de zeilen zongen ze een liedje van een meisje dat in het Alfama uit het venster keek naar een scheepje dat de Taag opzeilde. En een ander liedje van een matroosje dat, terug in Lissabon, zijn liefje zocht en vond.

Voor de wind weglopend was het opeens plezierig varen. De hoge golven kwamen wel met zwaar gedruis van achteren aanrollen, zodat het leek of ze de scheepjes overstelpen zouden, maar deze lichtten telkens hups hun achterwerk en terwijl de golven onder de kiel door gleden huppelden zij lustig mee. Het was nu geen gevecht meer, het was een vrolijk spelen met de zee.

Bij het schrapen en harpuizen van de raas stonden de matrozen zingend in de paarden. Fluitend streken ze de teerbollen over de dekken en langs de boorden. Bij het schiemannen vlogen de kwinkslagen over en weer. Op de uitreis hadden de maats vaak gekankerd. Dit mankeerde er aan en dat was niet goed. De arme kok deugde doorgaans te bakken noch te braden, al had de man zich alle dagen uitgesloofd om hun een goed maal voor te zetten. Nu kreeg hij complimentjes, zelfs toen hij eens aangebrande bonen bracht! Tevoren kon het de maats geen laars

[pagina 53]
[p. 53]

schelen wat ze bezeilden. Of zo'n kaap Bajador, Blanco, Verde of Palmas heette, het liet hun koud. Voor hun part was het kaap Roca, die was vlak bij huis. Nu barstten zij haast van trots omdat zij dé Kaap hadden bezeild. Die ouwe kerels hadden zeventig jaar gezocht en hem nooit kunnen vinden. En zij hadden hem gerond. Dat zou een ontvangst worden straks in Lissabon. De jonge knapen staken bij voorbaat al hun neuzen in de wind. Als grote ontdekkers zouden zij aan elke vinger een meisje kunnen krijgen.

Op dat moment dacht geen van hen eraan dat zij op de terugweg weer de Kaap passeren moesten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken