Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Zarco, de zeevaarder (1967)

Informatie terzijde

Titelpagina van Zarco, de zeevaarder
Afbeelding van Zarco, de zeevaarderToon afbeelding van titelpagina van Zarco, de zeevaarder

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.04 MB)

Scans (9.65 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Illustrator

Dick de Wilde



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Zarco, de zeevaarder

(1967)–K. Norel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 54]
[p. 54]

8 De admiraal houdt stand

Een kopstoot maakte Zarco onzacht wakker. Door een haal van het schip was hij met zijn hoofd tegen een spant gegooid. Nog duizelig van de dreun hoorde hij gekletter: er ging kommaliewant aan gruizels. Een klap, gejammer! Dat moest een maat zijn die uit zijn kooi geslingerd en op de vloer van het volkslogies terecht gekomen was. Zout water spoelde door een trapgat naar omlaag. De golven brulden rondom het schip. Met hoge tonen gierde de storm in het want.

Zarco haastte zich naar boven. De opperstuurman lag sinds enkele dagen met spit te kooi. Zolang het mooi weer was, had het geen onoverkomelijk bezwaar opgeleverd. Zarco had zijn plaats ingenomen; de bootsman nam vannacht de wacht waar. De navigatie was niet al te moeilijk nu ze dezelfde koers terug gingen die ze op de uitreis gevaren hadden. Maar thans...

Op het onverhoedst en in een stikdonkere nacht had het stormweer hen overvallen. Er heerste aan dek een verwarring van jewelste. De maats liepen elkaar voor de voeten. De bootsman had niet het noodzakelijke gezag. Zarco nam de leiding van hem over, maar hij overzag de zaak niet in de duisternis. Zijn bevelen waren slap en tegenstrijdig. Intussen kraakten de nog volgetuigde masten onder het stormgeweld, knapten en knalden in de hoogte zeilen die uit de lijken vlogen en schepte het schip water op een gevaarlijke manier. De verwarring werd nog erger. Het volk raakte de kop kwijt bij de wilde sprongen van het schip. Ze liepen heen en weer zonder te weten wat zij moesten doen. Zarco kon er geen orde in brengen.

Daar schalde een sterke stem boven het brullen van de golven en het loeien van de storm uit. Krachtige bevelen riepen de mannen op hun posten. Het was de admiraal!

Tot dusver had Bartholomeüs Dias zich met de dagelijkse gang van zaken niet bemoeid. Hij had alles aan zijn opperstuurman overgelaten en toen die ziek werd aan Zarco. Deze had de indruk dat Bartholomeüs Dias eigenlijk geen zeeman was, ofschoon Pero hem wel eens had gezegd dat hij zich vergiste. Nu het noodzakelijk was gaf de admiraal bekwame

[pagina 55]
[p. 55]

en vaste leiding. Daarna bezwoer hij de verwarring. Over het telkens door buizers overstelpte dek kropen de matrozen naar hun posten en daarna klommen zij in het want. Het schip slingerde vervaarlijk; op de raas was het nog erger dan aan dek. De masten zwiepten tot haast in de golven en vlogen dan weer naar de wolken. De zeilen klapperden onder felle rukwinden. Een ploeg had een zeil losgemaakt om het te reven toen er een vlaag in viel. Het doek vloog uit hun handen en verdween als een reuzenvleermuis in de nacht. Bij het reven van het grootzeil gaf een losse flard een matroos een klap zodat hij overboord sloeg. Alleen zijn naaste maat zag het ongeluk gebeuren. Het werk ging door; bij dit weer kon geen hand tot redding worden uitgestoken. Het grootzeil werd geborgen; twee fokken eveneens. Het grootste gevaar was hiermee afgewend. Voor top en takel joegen de beide scheepjes over de woeste golven. Als altijd kleefde Infante aan zijn admiraal.

Na het bergen van de zeilen moesten alle hens aan het pompen want ze maakten water. Zarco, weer rustig sinds de admiraal de leiding had, liet ploeg voor ploeg verbeurten, want het zware werk kon door de uitgeputte mannen niet lang worden volgehouden. In de duisternis was het echter moeilijk uit te maken of het eerlijk ging. Sommigen klaagden dat zij dubbel moesten pompen omdat anderen zich drukten.

Tussen twee buien lichtte het een beetje op. Zarco kon de pompers onderscheiden. Onder hen herkende hij Jacobus. ‘Hee, was jij ook niet bij de vorige ploeg?’

De neger bromde iets. 't Was ja noch nee; hij werkte door. Zarco liet het erbij. De forse neger kon meer dan de Portugezen.

Een uur daarna ging Zarco weer de rij langs; er pompte nu een andere ploeg. Maar Jacobus was er nog - of weer? - bij. Dit was te gek. ‘Jacobus, rust eens uit.’

Er kwam geen antwoord. De neger werkte door. Zarco zag dat het met vreemde rukken ging. Hij maakte er een eind aan. ‘Schei uit; je werkt je dood.’

Toen liet Jacobus eindelijk de pompstok los. Hij scheen zich op te willen richten, maar wankelde, viel als een blok op het dek en bleef daar liggen. Zarco gebood twee man hem naar de chirurgijn te brengen. Zelf pakte hij de pompstok en ging pompen.

 

Toen de dageraad aanbrak, aarzelend want het zwerk was zwart, nam Zarco de toestand op. De mannen waren doodop, de aflossing nauwelijks minder dan de gezellen die op het ogenblik aan de pompstok trokken.

[pagina 56]
[p. 56]

Zarco zag tevens dat er volk ontbrak, tenminste een man of vijftien. Hij ging ze zoeken. In het volkslogies vond hij Jacobus, die door de chirurgijn met een glas wijn naar kooi was gestuurd. De ontbrekende matrozen waren nergens te vinden. Dit maakte Zarco ongerust. In het donker waren toch niet zoveel mannen overboord geslagen zonder dat hun makkers het hadden bespeurd?

Het kabelgat! Met moeite opende hij het zware luik. Daarachter was het donker, maar zijn neus wees hem de weg. Niet de geur van teer en touw die er anders overheerste kwam hem tegemoet, maar een vieze lucht van zweet en natte kleren. Er zaten twaalf kerels als haringen in een ton.

‘Luiwammesen, d'r uit!’ barstte hij los.

De mannen beweerden dat ze hun beurten hadden gepompt. Ze waren alleen even in het kabelgat gekropen omdat er behalve daar geen droge plek op het gehele schip te vinden was. Maar Zarco liet zich niet in de luren leggen. ‘Aan de pompen!’ gelastte hij.

De kerels kropen uit het gat en gingen pompen. Zarco had geen medelijden met hen toen ze alras klaagden over rugpijn. Hij hield Jacobus tegen toen die, weer opgestaan, de pompstok van zo'n klager wilde overnemen. ‘Ik ben weer opgekikkerd,’ zei de neger. ‘Jij hebt vannacht genoeg gezwoegd en zij geluierd,’ besliste Zarco.

De storm hield onverminderd aan. De golven werden zelfs nog woester. Stroom en storm werkten tegen elkaar in en maakten van de zee een kokende pot, waarin het schip als een kaatsbal heen en weer gesmeten werd.

Zarco had een vermoeden over de oorzaak. Je kon niets zien, want de lucht was zwaar verstopt en harde buien sloegen telkens alles dicht, maar de wild werkende zee en de erg vlagerige wind waren voor hem tekens dat ze vlakbij de Kaap waren. Hij opperde zijn veronderstelling tegen Bartholomeüs Dias die het met hem eens was, maar hem vroeg het voor de bemanning stil te houden. Het was niet nodig hen de stuipen op het lijf te jagen.

Zarco hield scherpe uitkijk. Telkens als een bui afdreef en er wat meer zicht kwam spande hij zich in de Kaap te ontdekken. Hij boog zich daarbij ver over de verschansing tussen kampanje en kuildek.

Op zo'n moment zag hij Jacobus naar zich kijken. De neger had toch weer een pompstok gegrepen maar nu staakte hij zijn werk. Er was doodsangst in zijn ogen, merkte Zarco.

Zodra hij even op zijn stuurmanspost gemist kon worden daalde Zarco

[pagina 57]
[p. 57]

af naar het kuildek. Jacobus pompte weer in dolle drift. Hij tikte hem op de schouder. ‘Stop eens even.’

‘'t Is pompen of verzuipen, stuurman,’ hijgde de neger.

Zarco wenkte een van de mannen die hij uit het kabelgat gehaald had en die zich nu schutte in de luwte van het voorkasteel. ‘Neem jij dit van hem over.’ Daarop nam hij Jacobus apart. ‘Je bent weer angstig.’

De neger huiverde. ‘Wij vlak bij de Kaap zijn.’

‘We komen er omheen, zoals we er op de uitreis ook omheen gekomen zijn,’ zei Zarco rustig.

‘Er huizen duivels, Satan zelf.’ Jacobus kromp van angst in elkaar.

‘Dwaasheid.’

Wanhopig keek de neger om zich heen. Met een vreemde blik staarde hij op de golven.

Zarco greep hem bij de schouder. ‘Niet doen, Jacobus,’ bezwoer hij hem. ‘Nooit doen. Dat mag niet!’

Beschaamd sloeg hij de ogen neer. Hij wist het wel. De pater in Lissabon had het hem geleerd. Een mens mag niet moedwillig een einde aan zijn leven maken. Maar... ‘Gooi jij mij in zee,’ smeekte hij aan Zarco.

‘Ben je gèk!’

‘Net als Jonas,’ zei de neger.

Zarco begreep hem niet. Er was geen Jonas onder de bemanning.

‘Jonas... profeet,’ hakkelde Jacobus. ‘In zee gegooid... storm over.’

Ah, hij bedoelde het bijbelverhaal. ‘Maar zoals met Jona staat het met jou niet, Jaobus! Deze storm overkomt ons niet om jou. Jij hebt geen opdracht van God, waarvoor je op de vlucht bent gegaan. Zet die angst toch van je af. Het is rauw bij de Kaap. Een harde stroom zoals bij alle kapen. Hier erger omdat de stromen van twee oceanen er op elkander stoten. Het zal een toer zijn er voorbij te komen. Best mogelijk dat het vandaag niet lukt. Dan moeten we terug om het later opnieuw te proberen. Maar haal er alsjeblieft geen boze geesten bij. Zonder spoken krijgen we het al zwaar genoeg. Wees ferm, Jacobus!’

De neger knikte stom. Hij wou proberen zijn doodsangst van zich af te zetten. Maar of hij het kon? Het zweet parelde op zijn zwarte voorhoofd.

 

Bartholomeüs Dias had vele uren met strak gezicht en saamgeknepen lippen bij de grote mast gestaan, telkens bevelen gevend. Hij had de vaste wil de Kaap te ronden. Maar eindelijk zag hij in dat het niet ging; de tegenstroom was veel te sterk; hij moest terug. ‘Door de wind!’ gelastte hij.

[pagina 58]
[p. 58]

In sterke spanning had het volk op dit bevel gewacht. De admiraal had het onmogelijke beproefd; hij joeg hen op de Kaap. Nu stortten de roergangers (er stonden er drie in plaats van één) zich op de kolderstok en gingen veertig bootsgezellen aan de vallen sjorren. Het schip wendde zich; de zeilen klapperden alsof er duizend trommels roffelden; de boeg stak recht in de wind. Nog een ogenblik en het zou op bakboordswang vallen... Maar dat gebeurde niet. Het schip deinsde; het viel terug op stuurboordsboeg.

Zarco schrok van het falen van de manoeuvre. Hoe was dit mogelijk? Was de wind plotseling uitgeschoten? Of lag het aan de kapitein? Als Pero de Alquemer het roer in handen had!...

Het schip deed vreemd. Terwijl zij straks moeizaam tegen een zware stroom hadden opgetornd joeg het nu voort met een vaart, veel groter dat het geringe doek dat bijstond kon verwekken.

De Kaap was nog verscholen achter dikke wolken. Maar de zee was wit van kolkend schuim. Het kon niet anders of dit was het begin van de branding. Zij werden voortgezweept naar de rots. Zij zouden er onherroepelijk op te pletter slaan.

Zarco sidderde. Tegenover Jacobus had hij vanmorgen alle geesten naar het fabelrijk verwezen. Maar kon het een andere macht dan die van duivels zijn, die het schip eerst had geremd, toen koersverandering had belet en het nu met onweerstaanbare kracht voortdreef naar zijn ondergang?

Een zware bui dreef af. Het openscheurende zwerk onthulde echter het onheil. Recht voor hen stond een hoge, kale, zwarte berg, omzwalpt door een barre branding. Er was geen twijfel mogelijk: dit was de Kaap, de Onbekende, de Verschrikkelijke.

Het schip joeg er op aan, gedreven door een vreemde, onbegrijpelijke kracht. Het scheepsvolk stond verlamd. Jacobus wierp zich op de knieën. Zarco liep de ene koude rilling na de andere langs de rug. Er huisden toch duivels in de rots. Zij hadden hen al in hun greep. Het schip lieten zij op de Kaap te pletter lopen en de zielen van de bemanning zouden voeren naar hun duister rijk. In het loeien van de storm en het bulderen van de branding hoorde je hun schaterlach.

‘Bakboord je roer!... Haal door de zeilen!!...’

Het was de admiraal. Hij had werkeloos gestaan sinds zijn poging om het schip te wenden was mislukt. Hij scheen even radeloos als het volk. ‘Geen zeeman,’ had Zarco weer gemompeld. ‘Als Pero de Alquemer niet machteloos met spit te kooi gelegen had... Hij ergerde zich geducht.

[pagina 59]
[p. 59]

In het zicht der catastrofe veerde Bartholomeüs Dias op. Hij liet het niet bij enkele bevelen. Scherp vuurde hij zijn mannen aan. ‘Kop op, kerels! Vooruit! We halen het wel!’ En toen hij zag dat de roergangers zich tevergeefs inspanden sprong hij toe en greep mee de kolderstok. Met zijn vieren werkten zij aan het roer. Hun spieren spanden zich als kabels, hun adem stootte, hun botten kraakten.

Maar wat gaf het? Mensen konden vechten tegen de elementen, tegen storm en stroom. Tegen duivels niet.

‘Haal door!’ schreeuwde Bartholomeüs Dias tegen de matrozen in het want.

Een hele drom kromde de ruggen. Zarco trok mee aan de vallen. Jacobus, naast hem, trok harder dan alle anderen. Zarco hoorde zijn adem hijgen, zijn borst piepen.

Het gieren van de storm werd overdonderd door het brullen van de branding om de Kaap. De schaduw van de rots viel over het schip; het was de schaduw van de dood. De duivels stonden klaar hun prooi te grijpen. Wat konden mensen tegen machten? Het schip joeg verder over stuurboordsboeg. De zeilen stonden strak als snaren.

Heel langzaam boog de boeg bij. De zeilen gingen killen. De vallen en de klossen sloegen rammelend heen en weer.

Zo ver waren ze straks ook geweest. Maar toen viel het schip terug. En nu... De duivels van de Kaap hadden hun buit al te pakken.

De boeg boog verder; de zeilen schoten over; het schip viel met een schok op bakboordswang. Rakelings scheerden zij de Kaap voorbij!

Hijgend, duizelig en sprakeloos staarde Zarco naar de zwarte rots. Liepen zij vrij? Werden zij niet gegrepen? Hij kon het niet geloven.

Maar de Kaap week weg en voor hen breidde zich de open zee uit; zij waren in de Atlantische Oceaan. De Kaap was gerond!

De admiraal! besefte Zarco. Toen allen de hoop verloren hadden en zich willoos overgaven aan hun lot, had hij nieuwe moed gevat, ingegrepen op het rechte ogenblik en zijn mannen weer moed ingestort. Bartholomeüs Dias was niet louter de koppige doordrijver van de Algoabaai. Hij was vandaag de redder van zijn vaartuig en zijn volk!

Die avond na vastwerken, terwijl de beide schepen rustig zeilden op een kalme zee, vervoegden zich de bootsman en een paar gezellen bij de admiraal om hem namens de bemanning te vragen of hij hen wilde vergeven dat zij hem na de Algoabaai niet verder hadden willen volgen. Zij hadden meer vertrouwen in hem moeten hebben.

‘Dat hadden jullie eerder moeten zeggen,’ antwoordde Bartholomeüs

[pagina 60]
[p. 60]

Dias stroef. Van complimenten voor zijn leiding bij de Kaap wou hij niet horen. ‘Daar ben ik admiraal voor.’

Zarco vond Jacobus achter een rol touw, geknield; zijn lippen prevelden. Hij wou schuw weggaan toen hij merkte dat Zarco hem had ontdekt, maar die zei: ‘Geneer je niet, Jacobus. Dit is warempel waard ervoor te danken.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken