Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Zarco, de zeevaarder (1967)

Informatie terzijde

Titelpagina van Zarco, de zeevaarder
Afbeelding van Zarco, de zeevaarderToon afbeelding van titelpagina van Zarco, de zeevaarder

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.04 MB)

Scans (9.65 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Illustrator

Dick de Wilde



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Zarco, de zeevaarder

(1967)–K. Norel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 82]
[p. 82]

13 Op wijd water

Tot de Kaap Verdische eilanden volgde de vloot van Vasco da Gama de normale route van de koopvaarders die naar Guinee en naar de Kongo voeren. Ze ankerden voor Porto Praja en namen daar zoveel verse groenten en fris water in als zij maar konden laden, want hier begon de grote oceaanreis, overeenkomstig het vaarplan dat in Lissabon was opgesteld. Op een zuidwestelijke koers de oceaan in, zover de noord-equatoriale stroom hen wilde brengen en dan, zodra zij in de westenwinddrift kwamen die volgens de geografen bezuiden de evenaar moest doorstaan, naar het zuidoosten. Zo zouden zij in één enorme trek voorbij de zuidpunt van Afrika kunnen komen en dan op een noordoostelijke koers - wie weet? - de kust van Indië aanlopen.

Het was naar Zarco's hart. Destijds had hij gehoopt dat Bartholomeüs Dias het zo zou doen. Maar die had het niet aangedurfd en het had misschien ook niet gekund. Zijn schepen waren niet gebouwd voor de sterke golfoploop op hoge zuiderbreedte; ze konden ook niet genoeg victalie laden. Nu kon het wel. De nieuwe schepen waren groot en sterk; zij hadden ruimschoots proviand; ze hadden voorts de nieuwste instrumenten en konden voordeel trekken van de ervaringen van Columbus.

Het werd een mooie reis. Wind en stroom waren voortdurend gunstig. Het eskader bleef goed in verband. De Gabriël behoefde zelden zeil te minderen om de Rafaël en de Michaël in zijn zog te houden. De schepen waren ongeveer gelijk bezeild. Ook 's nachts bleven ze goed bij elkaar, dank zij de lantaarns die aan de hekken van de Gabriël en de Rafaël uithingen. De achterliggers konden op hun voorman koersen. Zo voeren ze weken lang naar het zuidwesten.

Zarco maakte dagelijks bestek. Wat de breedte aanging was hij tamelijk zeker van zijn zaak. Ze kwamen steeds dichter bij de linie; ze overschreden haar. Hij zag het zuiderkruis.

Wat de lengte aangaat had hij aan de instrumenten niet zo veel meer dan op de vorige ontdekkingsreis. Met het nieuwe log kon je de voortgang toch nog slechts heel grof meten. En de driehoeksmeting zat, net als toen, vast op de tijdsbepaling. Er waren nog geen zuivere chrono-

[pagina 83]
[p. 83]

meters. Columbus was echter desniettegenstaande over de oceaan gekomen. De Portugezen, veel meer bevaren dan de Genuees met zijn Spanjolen, zouden de weg zeker vinden.

Onder de gezellen was de geest uitstekend. Mooi weer en goede kost, wat kon Jan de zeeman meer verlangen? Nadat Columbus veilig uit de Oceaan der Duisternis was teruggekeerd waren zij niet meer zo bang dat hun schepen over de rand van de wereld zouden vallen.

Vasco da Gama werd echter onrustig toen ze maar steeds naar het westen bleven zeilen. Hij zou niet graag stuiten op de Spanjaards met hun grote vloot. Zijn macht was te gering voor een gevecht. De koning had hem trouwens bevolen een botsing met Columbus te vermijden.

Die zorg nam Pero de Alquemer van hem af. Hun koers was zuidelijker dan Columbus had genomen. En in de enorme wijdte van de Atlantische Oceaan was de kans dat ze op zee op de Spanjaards zouden stuiten heel gering.

Ze lieten zich maar trekken door wind en stroom, week aan week. Tenslotte begonnen de piloten zich af te vragen of er ooit een eind zou komen aan de noordoostpassaat. Het leek er waarlijk op of zij, maar dan veel verder varend dan Columbus had gedaan, Indië zouden bezeilen. De globe van Behaim deed dat vermoeden.

Op een dag kwam er een roep uit het kraaienest: ‘Land vooruit!’

Het gaf opschudding op de schepen. De bootsgezellen vroegen aan de stuurlui of dat Indië was. Enkele piloten twijfelden. Wie weet?

Pero de Alquemer wist beter. Het kon Indië niet zijn. Dit was de wereld van Columbus, die hij voor Indië had aangezien. Zij waren nog niet halfweg op hun lange reis.

De schepen scheerden langs rotsen, waarop een witte branding brak. Daarachter staken groene heuvels uit. Een waterval stortte zich van een hoge rots in een baai.

Voor het scheepsvolk was het een hard gelag die baai voorbij te moeten varen. Na zo lang niets dan lucht en water verlangden zij naar land. Na zo veel weken te zijn opgesloten in de enge ruimte van het schip wilden zij de benen strekken. Ze zouden ook graag vissen in de baai en jagen in de bossen. En als zich achter die kust dan Indië al niet bevond, over het land dat door Columbus was ontdekt hadden zij ook fantastische verhalen gehoord. Vasco da Gama besliste echter anders. Zij hadden nog genoeg victalie. Land maken was niet nodig. Voort!

Het land kroop in een nevel weg. De kok schafte die dag pruimen bij de bruine bonen. Iedere man kreeg een extra mutske wijn. De ad-

[pagina 84]
[p. 84]

miraal wist hoe hij zijn mensen met een tegenvaller moest verzoenen.

Na de Abrolhoz kregen ze al gauw drift uit het noordwesten. Blijkbaar was de equatoriale stroom op de kust gestuit en met hen omgebogen. Pero de Alquemer en Zarco waren in hun nopjes. Hun verwachtingen en die der geografen kwamen uit. En de westenwinddrift zou hen nu vast met een wijde zuidelijke boog ver om de Kaap naar het oosten voeren. Het werd een lange trek over de lengte en de breedte van de Atlantische Oceaan en toch zouden ze vlugger voorbij de Kaap zijn dan bij het sukkelen langs de westkust van Afrika met telkens tegenwind of tegenstroom en windstilten, dat de Portugezen vóór hen deden.

Op een dag viel alle wind weg. Zonder steun van de zeilen hobbelden de schepen als dronken mannen op een luie deining. Daar kwam een loodzware hitte bij. Terwijl de zon op de dekken brandde steeg uit de zee een dompe hitte op. Het pek smolt in de naden en droop langs de scheepshuiden. Onderdeks kon men niet slapen; het was er heet als in een bakkersoven. Zarco lag languit op het dek. 's Nachts was het daar het best. Maar toen hij 's morgens wilde opstaan zat hij aan de planken vastgeplakt. Het gisteren gesmolten pek was in de koelte van de nacht gestold. Hij moest uit zijn buis en broek kruipen om los te komen.

De hitte tastte het voedsel aan. Groenten en vruchten waren al spoedig rot; er kropen maden uit de bonen; het vlees verkleurde van rood naar grijs en kreeg een vieze geur; in het drinkwater kropen algen.

En het bleef maar blak. Ze waren tòch terechtgekomen in de stiltegordels bij de linie die Pero de Alquemer had willen mijden door het maken van de westelijke omweg.

En hoe lang zou de ellende duren? De gegevens over stromen en passaten in dit deel van de oceaan waren te vaag dan dat de piloot er een peil op trekken kon. Zij bleven dobberen op dooreenlopende deiningen, waarvan niemand wist hoe zij ontstonden omdat er hoegenaamd geen wind was. De schepen schommelden er zo kalverig op dat zelfs geharde zeelui zeeziek werden. En de hitte bleef aldoor even drukkend. Er kropen steeds meer maden uit de linzen; het vlees stonk; het drinkwater werd troebel van de algen. Alle groenten en vruchten waren als oneetbaar overboord gegooid.

Enkele harde buien gaven zoet water dat gretig in emmers, bakken, zeilen en alles wat maar water houden kon werd opgevangen. Ze brachten ook windvlagen die de schepen bij rukken naar het zuiden dreven. Zodra een bui voorbij was viel evenwel de wind weer weg. Zo bleef het sukkelen.

[pagina 85]
[p. 85]

Eindelijk proefden ze toch de westenwinddrift. De opperstuurman trachtte er alles uit te halen door ver zuid te koersen. Hij wilde niet nog eens in een stiltegordel komen.

In plaats van te weinig kregen ze nu spoedig te veel wind; in plaats van door de hitte werden ze gekweld door kou. Het zwerk was aldoor zwaar, zodat er geen peilingen te maken waren, op de zon noch op de sterren.

Na enkele weken leidde Pero de Alquemer uit de overeenkomst in de weersomstandigheden af dat ze op dezelfde hoge zuiderbreedte waren als tien jaar geleden, toen ze onder Bartholomeüs Dias met een wijde boog om Kaap de Goede Hoop gevaren waren. Daarom liet hij thans oost voorleggen. Met een harde stoker in de rug reden de karvelen op hoge golven naar het oosten. De nieuwe schepen verdroegen de holle zee veel beter dan de hulkjes van Bartholomeüs Dias indertijd.

Het werd nu hoog tijd dat zij land bereikten. Van de victualiën was de ijzerharde scheepsbeschuit vrijwel het enige dat nog niet bedorven was. Het water kon je niet drinken zonder walging.

De koude, het voortdurend in natte kleren lopen, maar vooral het slechte eten en drinken waren oorzaak van veel ziekte onder het volk. Ze kregen het aan de longen en in de buik. Bij velen liep het uit op bloedloop. Dit waren ziekten die de scheepschirurgijns wel kenden, al konden ze er weinig aan doen zo lang de mannen in het benauwde en stinkende volkslogies moesten liggen en geen beter eten konden krijgen. Er deed zich echter ook een vreemde ziekte voor. Van een stijgend deel van de gezellen werd de tong zwart en gingen tanden en kiezen los in de gezwollen kaken staan. Daarbij werden de patiënten stijf in al hun leden.

De chirurgijn van de Gabriël kende dit ziektebeeld niet. Hij liet de Rafaël praaien en vroeg aan zijn collega op dat schip wat het kon zijn. Deze had de tocht van Bartholomeüs Dias meegemaakt en toen dezelfde verschijnselen waargenomen. En rabbi Levi had meegedeeld dat Arabische en Chinese zeelui die lange reizen maakten ook aan deze ziekte leden; het was scheurbuik. De remedie zou bestaan uit verse groenten.

Om deze medicijn te krijgen was het nodig spoedig land te maken. De poging Indië in één ruk te bezeilen gaven ze op. Pero de Alquemer liet noord voorleggen. Zo zouden ze in Afrika belanden maar stellig op de oostkust. Na zo lang zuid en oost gezeild te hebben waren ze zonder twijfel Kaap de Goede Hoop ruimschoots voorbij. Pero de Alquemer nam aan dat ze hoog boven de Algoabaai, hun verste ankerplaats onder Bartholomeüs Dias, de kust zouden aanlopen.

[pagina 86]
[p. 86]

Er kwam echter maar geen land in het zicht. Iedere morgen rees de zon uit zee omhoog. Altijd was het rondom enkel lucht en water. De geest onder het volk werd slecht. Het vertrouwen in de piloten, dat groot geweest was toen ze eerst voortgeholpen waren door de equatoriale stroom en later door de westenwinddrift, was nu weg.

Zarco was de wrijfpaal. Wat de gezellen tegen de admiraal en ook tegen de opperstuurman niet durfden, dat deden ze tegen hem: hun hart ongezouten luchten. ‘Jullie zijn de kluts kwijt!... Jullie weten niet waar we zijn en waar we komen... Straks rollen we van de wereld af, wanneer we al niet eerder gekrepeerd zijn aan bloedloop of aan scheurbuik.’

Daar had Zarco geen antwoord op. Het was zo: Pero de Alquemer noch hij wisten waar ze zich bevonden; hij had er geen notie van waar en wanneer ze land zouden maken.

Vasco da Gama was een voorbeeldig leider. Jegens de piloten was hij vriendelijk. Geen zweem van verwijt omdat ze hem als bestek slechts grove gissingen voorlegden, die telkens mis bleken te zijn. We komen er heus wel, bemoedigde hij Zarco toen die de moed verloor. De admiraal weigerde iedere bevoorrechting. Dezelfde slechte kost als de matrozen at hij ook en wat de hofmeester nog voor redelijk eetbaars had bestemde hij voor de zieken. Hij verkeerde dagelijks in de verblijven der patiënten, ongeacht de vieze stank en de ellende. Tezamen met de chirurgijn en zijn helpers wies hij de bloedlooplijders, die zich wentelden in hun vuil. Hij zat aan de bedden van door koorts gekwelden en legde een koele hand op hun gloeiend hoofd. Stervenden stond hij bij. Een troostende engel, noemden de zieken hem.

Tot overmaat van ramp raakten ze in een harde storm. De maats moesten het want in om de zeilen te verzetten. Ze klommen traag, want ook degenen die het nog op de been hielden waren uitgeput en stijf. Een heftige rukwind stootte een losgebonden zeil weg en smeet tegelijk de vier mannen die het in hun handen hadden van de ra in zee. In het noodweer kon geen vinger voor hun redding worden uitgestoken. Ook de zieken moesten die dag aan hun lot worden overgelaten. Het schip maakte water op een gevaarlijke manier. Wie niet het want in moest stond te pompen om het leven.

Toen het weer enigszins bedaarde en Zarco naar de ziekenboeg wilde gaan deinsde hij bij de deur terug; de stank was vreselijk. Vasco da Gama ging hem voor; door niets liet hij zich weerhouden om te helpen. Toen volgde Zarco hem. Samen met de admiraal hielp hij de zieken uit hun vuil. Maar de troostende woorden die Dom Vasco had voor iedere

[pagina 87]
[p. 87]

patiënt kon hij niet vinden; de ellende was te groot. Drie scheurbuiklijders konden niet meer worden bijgestaan; zij waren tijdens de storm gestorven.

De volgende dag lagen er op het dek drie zeildoeken zakken. Daar waren de doden in genaaid, een ijzeren kogel aan het voeteneind. De bemanning stond er omheen, voorzover ze nog kon staan. De admiraal bad: ‘Heer, wees hun zielen genadig.’ De bootsman telde: ‘In Gods naam, één, twee, drie!’ Zo gingen ze over de fokkeschoot in zee.

Zij kregen tenminste nog een zeemansbegrafenis. Die vier die uit de mast geslingerd werden waren zo naar de haaien gegaan. Zeven man verloren op één dag. En twee dagen later gingen er wéér vier lijken over de fokkeschoot.

De ellende steeg ten top. Meer dan de helft van het volk was ziek; er waren twaalf stervenden; die nog werkten waren kruipende geraamten. En nooit doemde er land op. Toen Zarco eens meende dat hij iets zag dat op een kust leek bleken dat donderkoppen te zijn die een nieuwe harde storm brachten. Voor het verzwakte volk was dit te veel. Zij konden niet meer het want in; zij konden niet meer pompen.

Vasco da Gama was als een vader voor zijn mannen. Hij schold of vloekte niet; hij gaf geen bitse bevelen. In plaats van de gezellen op te jagen ging hij hun voor. Hij klom in de mast, trok aan een pomp, stond aan de rukkende kolderstok om het roer in bedwang te houden. Toen de admiraal zo voorging volgden de maats, al beefden hun handen en knikten hun knieën. Ook door die storm kwamen ze heen.

Bij zijn dagelijks speuren naar tekenen van naderend land deed Zarco eindelijk een ontdekking. Hij zag een meeuw. In vele weken hadden ze zo'n vogel niet gezien. Midden op de oceaan zag je op zijn hoogst een enkele maal een albatros. Hij durfde de zieken nog geen hoop geven.

De volgende dag zag hij echter niet alleen meer meeuwen maar ook een duif. Dan kon de kust niet ver zijn. Nu bracht hij in de ziekenboeg de goede boodschap.

De zieken schepten nieuwe moed. Als ze verse groenten en fris water kregen zouden ze niet sterven, had de chirurgijn gezegd. Maar het moest spoedig zijn. Verscheidene verkeerden in het laatste stadium.

Zarco kon hun diezelfde dag nog meer hoop geven. Hij had boomstammen zien drijven. Die moesten uit een rivier naar zee gevoerd zijn. Ze waren niet alleen in de buurt van land maar ook dicht bij zoet water. Morgen...

De voormiddagwacht had vier glazen. Naar vaste regel bracht de be-

[pagina 88]
[p. 88]

diende een mutske wijn op de kampanje voor stuurman en roerganger. Verstrooid nam Zarco het aan; gedachteloos dronk hij het leeg terwijl hij met een diepe frons in het voorhoofd bleef staren op zeewier en drijfhout rondom het schip.

‘Zwarigheid, stuurman?’ vroeg de bediende ongerust. ‘We zijn toch gauw aan land?’

Zarco schrok op. ‘Ja... ja zeker,’ praatte hij druk. ‘We zijn dicht bij de kust. Dit wier, dit hout, die vogels daar, het kan niet missen. Misschien vandaag, anders morgen kunnen we aan wal gaan. En dan zul je eens zien hoe gauw die arme drommels daar beneden beter zijn.’

De bediende daalde de kampanje af. ‘Vandaag aan wal, morgen op zijn laatst! De stuurman zegt het!’ hoorde Zarco hem roepen naar de ziekenboeg. Zijn boodschap werd met een hoeraatje ontvangen.

Maar Zarco keek somber naar het zeewier en het hout en tuurde vorsend naar de kim of hij daar land ontdekken kon.

 

De schepen liepen een baai binnen, waarin de kleine bergstroom van een rots omlaag viel. Zijn klare water was een godendrank voor de mannen die de laatste weken drab gedronken hadden. Zij smulden in vruchten die rondom de baai in het wild groeiden, en in vis die ze bij menigte vingen. De chirurgijns vonden zowaar lepelkruid, dat rabbi Levi had aanbevolen als dè remedie tegen scheurbuik. Er werden aan wal tenten opgeslagen, waarin de zieken frisse lucht en ruimte hadden na het benauwd verblijf aan boord. De dysenterie- en scheurbuiklijders knapten zienderogen op.

Vasco da Gama maakte van de gelegenheid gebruik om de door de lange reis sterk aangegroeide schepen schoon te laten maken. Daartoe werden ze op het strand gezet en gekrengd, eerst over bakboord en daarna over stuurboord. Zo konden ze tot de kiel toe worden gereinigd van alle wieren en schelpen die zich op de scheepshuid hadden vastgezet. Bij dit werk dreef de admiraal zijn mannen niet. Hij wist te goed dat ze na de veel te lange en zware reis aan het einde van hun krachten waren. Dus gaf hij ruime rust.

Het verblijf aan wal beviel de bootsgezellen opperbest. De jagers onder de zeelui zorgden dag aan dag voor wildbraad; het wemelde van antilopen in de omtrek. Des avonds zaten ze bij een kampvuur en zongen onder begeleiding van een vedelaar. De kring rondom het vuur werd dagelijks groter, want telkens kwamen er meer herstelde zieken bij. De reis was bar en boos geweest; nu waren ze in het paradijs gekomen.

[pagina 89]
[p. 89]

Terwijl de maats zo zorgeloos genoten hadden de stuurlui kopzorgen. Wat Zarco somber had gestemd toen hij drijfhout, wier en vogels zag, was bewaarheid. Dat alles dreef aan uit het oosten. Toen het land opdoemde hadden ze dit aan stuurboord. En toen ze ankerden had Zarco de kustvorm en de plantengroei en later ook het wild herkend. Dit alles was West-Afrika. Ze hadden op hun zwerftocht de Kaap nog niet gerond.

Vooral voor Zarco was het een scherpe dèsillusie. Nu hadden ze gedaan wat hij met Bartholomeüs Dias al zo graag gewild had: niet kleven aan de kust maar diep de oceaan in, zeilend op de instrumenten, en dan, profiterend van de equatoriale stromen en later van de westenwinddrift, in één ruk de Kaap voorbij. Hij had er de bemanning mee opgebeurd op de eindeloze reis: ‘Hij duurt lang en hij is verschrikkelijk, maar we zijn er in één keer.’ En nu waren ze niet in Indië en zelfs nog aan deze zijde van de Kaap. Ze moesten wéér de duisternis, de koude en de stormen in, een tocht als toen met Bartholomeüs Dias.

Er waren onder de leden van de overheid wie dit te machtig werd. Na alles wat het scheepsvolk had doorstaan mocht dit niet meer van hen gevorderd worden. Zij wilden teruggaan. Ook Pero de Alquemer neigde daartoe.

Vasco da Gama wilde er niet van weten. De opdracht van de koning luidde dat hij naar Indië moest varen. Dat zou hij doen door alle tegenslagen heen.

Zarco was het met Dom Vasco eens. Teruggaan betekende blijven beneden de prestaties van Bartholomeüs Dias, die voorbij de Kaap gekomen was. Dat mocht niet. Maar hoe kregen ze het scheepsvolk ertoe zich nòg eens in de zuidelijke oceaan te wagen?

Vasco maakte gebruik van de grote plaats die hij in het hart van de schepelingen had. Toen hij het tijd vond te vertrekken - de laatste zieke was hersteld - vertelde hij hun open hoe de zaken stonden en toen zij schrokken praatte hij met hen. ‘Ik verzeker jullie dat de Kaap dichtbij is. En jullie moeten niet denken dat het daar in het zuiden altijd stormt. Best mogelijk dat we goed weer treffen. En mocht het moeilijk worden, dan dragen we de lasten samen, mannen, jullie en ik. Ik vraag je je vertrouwen op God te stellen.’

Zij deden wat hij vroeg. Ze zouden door het vuur gaan voor hun admiraal. Dit was het verschil tussen de bevelhebber van de vorige en deze tocht. De maats vreesden Bartholomeüs Dias, van Vasco da Gama hielden zij.

De schepen voeren uit, recht naar het zuiden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken