Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Zarco, de zeevaarder (1967)

Informatie terzijde

Titelpagina van Zarco, de zeevaarder
Afbeelding van Zarco, de zeevaarderToon afbeelding van titelpagina van Zarco, de zeevaarder

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.04 MB)

Scans (9.65 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Illustrator

Dick de Wilde



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Zarco, de zeevaarder

(1967)–K. Norel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 181]
[p. 181]

Scheepstermen en uitheemse woorden

Anker hieuwen - anker ophalen.
astrolabium - oudste instrument voor breedtemeting (2de eeuw voor Christus reeds gebruikt door Hipparchus).
 
bak - langwerpige houten bak, waaruit schepelingen de warme spijs oplepelden; ook: groep matrozen die vroeger uit één bak aten, nu aan één tafel zitten.
bakboord - achterzijde van het schip, van achteren naar voren gezien.
behoud - vordering van het schip.
bezaantje - klein zeil op het achterschip, meer gebruikt om het schip te sturen tot hulp van het smalle roer dan voor de voortbeweging.
blak - windstil.
bloedloop - dysenterie.
boegseren - een schip al roeiende voorttrekken.
brassen - de zeilen naar de wind richten.
bootsman - voorman van de matrozen.
 
casco - scheepsromp.
chirurgijn - heelmeester.
 
denning - vloer.
doft - roeibank.
 
eskader - groep schepen onder gemeenschappelijk bevel.
 
factoor - koopman aan boord.
factorij - kantoor en pakhuis in een vreemd land.
 
gangspil - staand windas.
gat - scheepsgevangenis.
glas - half uur; elk halfuur werd op de wacht de zandloper omgekeerd, nadat het bovenglas was leeggelopen.
 
halfdek - synoniem voor kampanje, zie daar
handspaak - houten stok, die in het gangspil werd gestoken en waarmee dit werd rondgedraaid; werd ook als slagwapen gebruikt.
hek - achtersteven.
hondewacht - scheepswacht van 12 tot 4 uur 's nachts. Men onderscheidt: eerste wacht 20-24 uur, hondewacht 0-4 uur, dagwacht 4-8 uur, voormiddagwacht 8-12 uur, achtermiddagwacht 12-16 uur, platvoetwacht 16-20 uur, soms verdeeld in eerste platvoet en tweede platvoet.

[pagina 182]
[p. 182]

hoogtemeting - plaatsbepaling met behulp van zon of sterren.
 
kaapstander - windas.
kampanje - hoog opperdek op het achterschip, vanwaar de navigatie en het gevecht werden geleid.
kalefateren - herstellen.
kartouw - bronzen scheepskanon (zwaar geschut).
karveel - koopvaardijschip uit de 15de en 16de eeuw.
kogge - middeleeuws scheepstype.
kolderstok - stok waarmee het roer werd bewogen, (het stuurrad is van later datum).
kombuis - scheepskeuken.
kommaliewant - eetservies aan boord.
konstabel - geschutmeester, ook: kanonnier.
kortjan - dolk.
kraaienest - uitkijkpost in de mast.
kraak - groot koopvaardij- en oorlogsschip, bij de Portugezen in gebruik gekomen toen zij de vaart op Indië begonnen waren.
krengen - het schip op het droge zetten en dan overzij halen opdat de kiel kan worden schoongemaakt of gekalefaterd.
kuildek - het lage middendek tussen voorkasteel en kampanje.
 
laveren - zigzaggend tegen de wind opzeilen.
lengte - afstand van de nulmeridiaan, oosterlengte en westerlengte, (was op een varend schip zeer moeilijk te bepalen voordat nauwkeurige scheepschronometers waren uitgevonden).
lenzen - voor de wind wegzeilen.
loef - kant waar de wind vandaan komt.
log - instrument voor het meten van de snelheid. (Was bij de Portugezen een plankje dat van de plecht te water werd geworpen. Men telde dan hoe lang het schip werk had het plankje voorbij te varen).
lij - kant waar de wind heenblaast.
lijken - touwwerk waarmee een zeil omboord is.
 
mastkorf - uitkijkpost in de mast, kraaienest.
menage - voeding.
mokka - koffie.
 
navigatie - stuurmanskunst.
 
opperdek - synoniem voor halfdek en kampanje, zie daar.
ouwe - kapitein. (Zo wordt hij door de bemanning gemeenzaam, maar beslist niet denigrerend, genoemd).
overal - sein tot opstaan; overal uit de kooien komen.
overfluiten - ceremonie als een voornaam persoon aan boord komt. De bootsman blaast op een fluitje en de matrozen gaan in de houding staan.
oversjouwen - officieren van het ene schip naar het andere roeien.

[pagina 183]
[p. 183]

paaltje pikken - schip valt op een opkomende golf; gebeurt als bij hoge zee tegen wind gevaren wordt.
paard - net van touw onder een ra, waarop de matrozen staan bij het werken aan de zeilen.
passaat - vaste wind naar de evenaar toe.
patrijspoort - raampje in de scheepswand.
pinas - klein zeilschip dat ook geroeid kon worden; (het werd op ontdekkingsreizen gebruikt om vreemde kusten te verkennen).
plecht - voorste deel van het dek.
praaien - per scheepsroeper of door vlaggeseinen iets vragen aan een ander schip.
provoost - chef van de scheepspolitie.
 
radja - Indische vorst.
reaal - Portugees geldstuk. (Is in het verre oosten eeuwenlang algemeen ruilmiddel geweest, ook in de Engelse en Nederlandse gebieden.)
reling - verschansing.
 
schiemannen - werkzaamheden aan touwwerk.
scheurbuik - ziekte uit bloedbederf, veroorzaakt door gebrek aan vitaminen.
schoot - touw waarmee een zeil van onderen wordt vastgehouden.
siësta - middagslaapje.
spiegel - achterwand van een schip.
stuurboord - rechterzijde van het schip van achteren naar voren gezien. (Benaming afkomstig van oude tijden, toen het roer aan de rechterzijde van het schip bevestigd was.)
 
torntoe - einde van de dagtaak.
 
vaam - vadem, lengtemaat, 1.80 m.
vallen - touwen waarmee de zeilen worden opgehaald en van boven vastgehouden.
verlijeren - afzakken bij windstilte of door tegenwind.
victalie - eigenlijk victualiën, levensmiddelen.
voorkasteel - hoge opbouw vóór op het schip. (Naam van kasteel ontleend aan middeleeuwse scheepstypen, die vóór en achter kastelen, een soort gevechtstorens hadden.)
 
waarloos doek - reservezeilen.
want - tuigage.
wind:  
aan de wind zeilen - zo scherp mogelijk bij de wind zeilen.
bij de wind zeilen - tegen de wind in zeilen in deze zin dat de wind voorlijker dan dwars inkomt.
door de wind gaan - zwenken met de kop in de wind.
 
ziekenboeg - ziekenverblijf aan boord.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken