Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw

meer over deze tekst

Informatie terzijde

Is éénoog koning
Toon afbeeldingen van Is éénoog koningzoom

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1,50 MB)

Scans (1,01 MB)

ebook (3,35 MB)

XML (0,53 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/politiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Is éénoog koning

(2003)–Willem Oltmans–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 45]
[p. 45]

45 Philips

De heer Frits Philips - hartsvriend van Beatrix - ontmoette ik op 7 mei 1959 op de gang van het Hotel d'Angleterre in Kopenhagen. President Sukarno was op staatsbezoek in Denemarken. In Nederland was hij veertien jaar na de onafhankelijkheid nog altijd niet geweest. De spanningen over Nieuw-Guinea tussen Den Haag en Jakarta waren hoog. De meeste Nederlanders zagen de Indonesische president nog altijd als een Osama bin Laden; men kon dus maar beter niet met hem gezien worden. Hij was mijn vriend; ik had een afspraak met hem, evenals de vice-president van de klm, dr. Emile van Konijnenburg. Maar wie verscheen schoorvoetend en schichtig, omdat hij eigenlijk liever niet gezien wenste te worden? Ir. Frits Philips. Adjudant luitenant-kolonel Mashur kwam uit de presidentiële suite en zei in onverbloemd Nederlands: ‘De oude heer wil eerst meneer Oltmans ontvangen.’ Ik dacht: Zo hoort het, want ik ben de enige hier die eerlijk tegen hem is. Konijnenburg ook wel, maar die had, als hij bij zijn vriend Bung Karno zat, altijd nog een eigen agenda af te werken voor de klm en een dijk andere ‘zaken’. Philips kwam die ochtend het laatst aan de beurt, maar stond twee minuten later weer buiten. Waarom? Omdat deze meneer tegen Sukarno had gezegd dat wat hem betrof Nieuw-Guinea de volgende dag aan Indonesië mocht worden overgedragen. Sukarno had geantwoord dat Frits dat niet aan hem moest komen vertellen, maar in Nederland in de krant moest zetten. ‘Dag meneer Philips.’

In 1959 was ik zes jaar journalist. Ik zat midden in een crash course om te leren begrijpen dat, zij, die ik tot dan toe als ‘keurige meneren’ had gezien, in wezen ordinaire, ruggengraatloze profiteurs en leugenaars waren. Ik besloot Philips vanwege zijn stiekeme, achterbakse bezoek aan Bung Karno in zijn hemd te zetten. Ik werd al jaren in de pers als ‘landverrader’ afgeschilderd vanwege mijn vriendschap met de Indonesische president. Van Luns had ik de rode kaart gekregen die tot 2000 van kracht zou blijven, en feitelijk werkt de overheidssabotage door tot op de dag van vandaag.

Op 9 mei 1959 publiceerde de Volkskrant een aan Associated Press ontleend berichtje dat Philips en Oltmans in Kopenhagen bij Sukarno waren geweest. Philips ontkende het bezoek hevig. Pas toen ik doordrukte en via de Deense luchthaven autoriteiten kon bewijzen dat het privé-toestel van Philips was ingecheckt en vertrokken viel deze keurige meneer met zijn vele grootkruisen door de mand. Ik heb nooit een collega-journalist er op kunnen betrappen, die schreef dat Frits Philips nu dus ook een landverrader was. Toch was ik voldoende hardleers om ook na Kopenhagen, gewoon op het standpunt te blijven staan dat hoewel Frits een geniepige, karakterloze boef was, dit natuurlijk niet gold voor de andere heren bij Philips.

[pagina 46]
[p. 46]

In die tijd zat in de Raad van Bestuur, Ir. H.A.G. Hazeu. Als Nijenrode-student werd ik in 1947 tijdens een driedaags bezoek aan Philips bij de heer en mevrouw Hazeu ingekwartierd. Aanvankelijk waren we grote vrienden, maar nadat ik door de Club van Rome veel televisiewerk kreeg en vaak naar de ussr moest droogden de contacten direct op, om pas na het overlijden van de heer Hazeu door zijn weduwe weer te worden hervat. De werkelijke reden van ‘adempauze’ zou ik pas in 2002 te weten komen, toen de 92-jarige mevrouw Hazeu - zij is inmiddels overleden - een stukje voor mijn vriendenboek schreef. Hierin merkte zij op dat haar man de betrekkingen had verbroken, ‘want die vent is communist.’ Zij antwoordde dat zij mij ooit ‘point blank’ had gevraagd of ik communist was, waarop ik ‘Nee!’ had geroepen. Zij had me geloofd, omdat ze wist dat ik eerlijk was. Haar man echter had gereageerd: ‘Dat moet jij weten, ik wil hem niet meer zien.’

In de oorlog leerde ik Toon Twiss Quarles van Ufford kennen, die een paar jaar jonger was dan ik, en vaak op De Horst bridgede met mijn grootmoeder Poslavsky en mijn moeder. Ook hij maakte later als econoom carrière bij Philips en was jarenlang belast met de Latijns-Amerikaanse betrekkingen van dat concern. Ook hij schreef een bijdrage voor mijn vriendenboek. Toon gaat echter wel als een ouderwets-keurige Hollandse meneer de geschiedenis in. Ze zijn er dus wel bij Philips. Maar soms lijkt het er op dat we toch met een uitstervend ras hebben te maken, wanneer je in de 21ste eeuw om je heen kijkt in de samenleving. Neem het laatste Philips-geval: Cor Boonstra.

Op 17 en 18 oktober 1981 kwamen Nijenrodianen van mijn jaar 1946-1948 bijeen op kasteel Eerde als gasten van Han en Irthe André de la Porte. Een van de reünisten was Gerrit Jeelof die op 1 januari 1982 zou aantreden als lid van de Raad van Bestuur van Philips. Ik maakte van de gelegenheid gebruik een balletje op te gooien over het openen van zakelijke relaties tussen Philips en de ussr, vanwege overtuiging dat Fiat en Aurelio Peccei gelijk hadden gehad om een gigantische fabriek voor auto's in de Sovjet-Unie neer te zetten. Hetzelfde zou moeten gebeuren voor bijvoorbeeld Philips-televisietoestellen. Waarom Italië wel en Nederland niet? Beide landen functioneren als satellieten van Washington, dus waarom stelde Den Haag zich hoofser ten aanzien van Amerikaanse wensen op dan Rome?

Reeds in de jaren 70 had ik bevorderd dat Jermen Gvishiani, schoonzoon van premier Kosygin en de man die de buitenlandse contracten van de ussr tekende, in het Haagse Promenade Hotel een ontmoeting had met de topwetenschapper van Philips, professor Roeterink. Daar was, net als bij Shell, geen follow-up uit voortgekomen, omdat Washington en Max van der Stoel op de lijn zaten dat het evil empire naar de bliksem moest worden geholpen. Dus van zakendoen tussen de ussr en Philips kwam ook niets terecht, zeker niet met heren als Philips en Hazeu in de Raad van Bestuur.

[pagina 47]
[p. 47]

Wat kan het de vs schelen of er na de val van de Sovjet-Unie 100.000 daklozen in Moskou zijn? Amerikanen zijn uitsluitend geïnteresseerd in de vraag of er in het Kremlin mensen zitten aan wie wat is te verdienen. Of er als nu als nooit tevoren duizenden voormalige sovjetburgers als ratten creperen, is voor Washington irrelevant. In 2003 woeden in de Kongo de meest verschrikkelijke oorlogen, waarbij mensen elkaar zelfs verorberen, maar Bush hoor je alleen over Irak en het op gang brengen van de Iraakse olie-industrie. Het uranium uit Katanga gaat toch wel naar de vs, of er duizenden Kongolezen aan flarden worden geschoten of niet.

Ik regelde een ontmoeting in Wenen tussen mijn Nijenrode-klasgenoot Jeelof en dr. Jermen Gvishiani. Sovjethater Frits Philips was inmiddels opgevolgd door Wisse Dekker, maar sovjethater Hazeu zat nog stevig bij Jeelof in de Raad van Bestuur in het zadel. Er waren toen aanwijzingen dat het bedrijfsleven meer en meer belangstelling kreeg om in de ussr te investeren. Er was in de jaren 80 bijvoorbeeld sprake van Nederlandse participatie bij de aanleg van een gaspijpleiding van Siberië naar West-Europa. Een consortium van Nederlandse banken zag er brood in en wilde meedoen. Jeelof zweeg over zijn ontmoeting met Gvishiani, dus ging ik zelf maar naar Wenen, waar ik op 26 maart 1982 in het Bristol Hotel een ontmoeting onder vier ogen had met dr. Gvishiani.

Hij vertelde me hoe hij zijn beklag bij Jeelof had gedaan dat, ondanks talrijke interventies, ook van ambassadeur Romanov - en zelfs van prins Bernhard - Philips steeds had geweigerd hem te ontvangen. ‘Maar waarom is Philips het bod misgelopen op de levering van elektronische apparatuur bij de aan te leggen gaspijpleiding uit Siberië?’ vroeg ik.

‘U hebt gelijk we hebben een Franse offerte geaccepteerd, die hoger lag dan die van Philips, maar we wilde zekerheid hebben. Onze specialisten op de ministeries kwamen tot de conclusie dat wanneer Washington en Ronald Reagan maar genoeg druk op de heren in Den Haag zouden uitoefenen, de Nederlanders eerder door de knieën zouden gaan dan de Fransen. Eerlijk gezegd, was het Philips-aanbod gunstiger. Philips zou alles alleen hebben gedaan, terwijl bij het Franse aanbod drie bedrijven betrokken zijn,’ was Dr. Gvishiani's directe en duidelijke antwoord. Ik vroeg of hij dit in duidelijke bewoordingen Jeelof duidelijk had gemaakt. ‘Daar kende ik hem te weinig voor.’ Gvishiani had geen bezwaar wanneer ik Jeelof dit vertrouwelijke gesprek zou overbrengen, opdat men in Eindhoven met deze informatie in de toekomst zijn voordeel zou kunnen doen. En dan Gvishiani bijvoorbeeld eindelijk eens voor een bezoek aan het bedrijf uit te nodigen.

Op 7 april 1982 lunchte ik met Gerrit Jeelof op de twaalfde verdieping van het directiegebouw van Philips in Eindhoven. Er was een vipgebouw voor de Raad van Bestuur in aanbouw. De maaltijd werd opgediend op gou-

[pagina 48]
[p. 48]

den borden, misschien een teken van welvaart, maar zeker niet van beschaving.

Hij had een aardige indruk van Gvishiani gekregen. Deze had hem uitgenodigd in mei naar Moskou te komen, maar daar had Gerrit het te druk voor. Hij wilde pas naar Moskou reizen als er eenmaal een Philips-kantoor zou worden geopend. Jeelof had geen haast, kennelijk met de hete adem van anti-sovjetbonzen als Frits Philips en de heer Hazeu in zijn nek. Maar Philips had een juweeltje van een fabriek in Oostenrijk en een visite van Gvishiani aan dat bedrijf werd voorbereid. Ook wist Gerrit dat de ussr in Weense banken belangrijke tegoeden had door energieleveranties uit de Sovjet-Unie. Hij sloot ook niet uit dat in de toekomst hij in joint-venture een fabriek voor televisietoestellen in de ussr zou neerzetten. Maar intussen had Philips ook 60.000 werknemers in de vs, dus Eindhoven moest rekening houden met Amerikaanse wensen over samenwerking met de Sovjets. Op dat moment gaf ik hem de informatie waarom zijn bedrijf een opdracht van een miljard in Moskou was misgelopen. Wat ik overbracht scheen hem in hoge mate te verbazen. Wat had hij dan gedacht, na de jarenlange sabotage van de betrekkingen door Philips? ‘Frankrijk trekt zich hier toch ook verder niets aan van cocom dat nog wel in Parijs is gevestigd?’ zei ik.

We spraken af dat ik, in de marge van mijn werkzaamheden, zou proberen de accreditatie van een kantoor voor Philips in Moskou te blijven bevorderen. Op 4 juni 1982 ontmoette ik dr. Gvishiani opnieuw in het Bristol Hotel in Wenen. Jeelof zond mij nog een telegram om behoedzaam te werk te gaan, omdat er in Moskou op verscheidene niveaus aan het verkrijgen van een accreditatie werd gesleuteld. Dit was een amusante boodschap, omdat er geen hoger niveau te bedenken was dan Gvishiani die in een hetzelfde huis woonde als premier Kosygin. ‘Grundig staat bij ons nog steeds op de eerste plaats,’ vertelde Gvishiani. ‘Ik heb je al tien jaar geleden in Parijs duidelijk gemaakt dat we Philips die eerste plaats wilden toekennen. In tegenstelling tot Grundig heeft Philips immers alles: taperecorders, video's, de hele handel, alles wat we samen met hen tot ontwikkeling hebben willen brengen. Maar tot nu toe is de aanwezigheid van Philips in de ussr nul komma nul. Ik vind dat jij voor ze zou moeten werken. Je zou je in Moskou vooral moeten gaan bezighouden met bekendheid geven aan het bestaan van Philips als elektronicabedrijf. Niet zo zeer in de sector reclame en advertenties, maar omdat je zelf bij ons bekendheid hebt, zou je aanwezigheid voor Philips van belang zijn. Je moet er bij zijn als ze hun kantoor openen.’

Aan het einde van het gesprek stelde hij voor onmiddellijk een telegram aan Jeelof te zenden. Hij schreef meteen een boodschap aan mijn vriend in Eindhoven en gaf mij een kopie.

Op 5 augustus 1982 volgde een tweede lunch in het hoofdgebouw in

[pagina 49]
[p. 49]

Eindhoven met mijn Nijenrode-studiegenoot. Ik bracht naar voren dat het zakelijk verantwoord was om eens te spreken over een honorarium van de zijde van zijn bedrijf voor mijn bemoeiingen ten behoeve van Philips, welke al tien jaar liepen. ‘Absoluut, absoluut,’ zei hij, ‘maar ik kan betrekkelijk weinig doen tot de accreditatie voor ons kantoor in Moskou rond is. Daarna zal ik je aan onze directeur in de ussr voorstellen en dan moet er beoordeeld worden wat je voor ons zou kunnen betekenen.’

‘Ja, Gerrit, maar ik heb nu, ook in overleg met jou, de belangen van Philips al enige jaren in de ussr bepleit, en aanzienlijke kosten uit eigen middelen aangewend. Het zou prettig zijn ondersteuning te krijgen bij de kosten die ik in Wenen en Moskou maak.’

Om een lang verhaal kort te maken: nadat Jeelof in 1983 de accreditatie voor een kantoor in Moskou binnen had, hoorde ik helemaal niets meer van hem. Op 30 maart 1983 lunchte ik nog eens van de gouden Philips-borden in het inmiddels gereedgekomen nieuwe vipgebouw. Maar nadien trok ik vergeefs bij Jeelof aan de bel, waarna ik op 6 januari 1984 advies heb gevraagd aan Mr. H.M. Voetelink van het kantoor van Haersolte aan de Keizersgracht, die op dat moment deken van de advocaten was.

Het duurde tot 27 maart 1984 voor studiegenoot Jeelof gelegenheid had mijn juridische adviseur te ontvangen. Hij vroeg Mr. Voetelink om 09.00 uur in Eindhoven aanwezig te zijn. Ik zond de familie Voetelink daags tevoren een hortensia als verontschuldiging voor het feit dat een lid van de Raad van Bestuur van Philips het in zijn hoofd had gehaald een keurige advocaat uit de Holbeinstraat in Amsterdam Zuid te dwingen om 06:00 uur op te staan om op tijd te kunnen zijn.

Ook de heer Rutgers, een jurist van Philips, woonde het gesprek over mijn finders fee bij. De multinational bood 15.000 gulden all-in (vliegbiljetten en kosten) voor twaalfeneenhalf jaar pr-werk in Moskou om hun club veilig Moskou binnen te loodsen. Voetelink wist er 25.000 gulden van te maken, welk bedrag inderdaad volgens afspraak tussen hem en Jeelof na een aantal weken keurig op de rekening van mijn advocaat werd bijgeschreven. Deze deken der advocaten hield vervolgens 12.500 gulden af voor de gevoerde correspondentie met Jeelof en zijn vroege ochtendtripje naar Eindhoven. Uiteindelijk kreeg ik zelf 12.500 gulden in handen. De media staan anno 2003 bol van wat wordt genoemd ‘de graaicultuur’ van de top van het bedrijfsleven, maar er is beslist niets nieuws onder de zon.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Algemene gebruikersvoorwaarden
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken