Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Is éénoog koning (2003)

Informatie terzijde

Titelpagina van Is éénoog koning
Afbeelding van Is éénoog koningToon afbeelding van titelpagina van Is éénoog koning

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.50 MB)

Scans (1.01 MB)

ebook (3.35 MB)

XML (0.53 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/politiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Is éénoog koning

(2003)–Willem Oltmans–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 50]
[p. 50]

46 Integer zijn

In wetenschappelijke werken is geen passende formule te vinden voor het begrip integriteit. jfk gebruikte dit woord in 1961 in zijn inaugurele rede tot het Congres. Wellicht wilde degene die de toespraak voor de president schreef hem er aan herinneren dat integer zijn voor het hoogste ambt in dat land een belangrijke voorwaarde zou zijn voor succes. Kennedy zei dus te hopen dat ‘het Hoge Gerechtshof der Historie’ zijn bewind als integere regeerders de geschiedenis in zou laten gaan. Maar ook jfk wist niet wat integer zijn betekende. Misschien leek het er aanvankelijk op dat hij als een held te boek zou komen te staan vanwege de tragische wijze waarop hij om het leven is gekomen. Maar nadat geleidelijk aan meer bekend werd over, bijvoorbeeld zijn uiterst misdadige praktijken tegen Cuba en Fidel Castro is zijn aanzien, ook bij het Hoge Gerechtshof der Historie, tot het nulpunt gedaald. Wanneer een Amerikaans staatshoofd de Maffia uit Chicago inschakelt om de leider van een buurland met wie hij het niet eens is, in koelen bloede te laten vermoorden, dan is hij zelf een crimineel. Eigenlijk moeten ook alle presidenten na jfk, wellicht met uitzondering van Jimmy Carter en Gerald Ford, als oorlogsmisdadigers worden gebrandmerkt. Leiders van het Atlantisch bongenootschap, waar wij aan de monding van de rivier de Rijn deel van uitmaakten. Zeg mij wie uw vrienden zijn...

Ook in In het land der blinden heb ik voorbeelden gegeven van vip's, politici en journalisten, die evenmin de notie ‘integer zijn’ in hun klapboekje hadden staan. Altijd weer winnen persoonlijke belangen of meningen het met vlag en wimpel van de eigenlijke taak en plicht om eerlijk te zijn bij overheidsdienaren en journalisten. Zij die er voor gekozen hebben de lezers van gedrukte media of de kijkers aan de buis gekluisterd te informeren zijn in wezen publieksdienaren. Burgers verwachten eerlijke informatie, en geen verhalen die zijn voorgekookt in het brein van de doorgever van het nieuws, die eerst heeft afgewogen in hoeverre de feiten blootleggen de eigen belangen of de eigen carrière zou kunnen schaden. De burgers gaan er abusievelijk vanuit dat voormannen in de politiek of journalistiek naar waarheid informeren. De sensatie van Pim Fortuijn was dat hij als een witte raaf opstond en voor het eerst in lange tijd het publiek terecht het gevoel gaf dat hij integer bezig was en recht voor de raap zijn mening gaf. Fortuijn was een tovenaar die blinden ziende maakte. Bij de volgelingen van zijn lpf begon in ieder geval een oog te flikkeren. Vandaar ook het Diana-effect toen hij werd vermoord.

In 1956-1957 zou het zeker in mijn belang zijn geweest om mijn mond stijf dicht te houden over wat ik in Jakarta ontdekte. Ik had moeten zwijgen over de wijze waarop de regering Drees-Luns het land in de maling nam

[pagina 51]
[p. 51]

over wat er werkelijk in Indonesië en ten aanzien van de kwestie Nieuw-Guinea speelde. Ik was niet toevallig de enige Nederlandse journalist die weigerde af te gaan op de opinie van de goegemeente over Sukarno, en daarom in 1956 in Jakarta ging wonen om er achter te komen wie hij was. Dat was voor de Haagse anti-Sukarno propagandamachine ketterij van de bovenste plank. Voor mij was het een kwestie van principe. Voor ik een definitieve mening zou vormen over de problemen tussen Indonesië en Nederland, wilde ik in Jakarta de situatie aan de hand van nieuwe realiteiten toetsen. Dit is een elementaire en simpele kwestie van journalistiek bedrijven. Ik kwam uiteindelijk met een ander beeld op de proppen, dan sinds jaar en dag in Den Haag had gecirculeerd. ‘Johan van Oldenbarnevelt werd onthoofd wegens landverraad, wat zal Justitie met Willem Oltmans doen?’ gilde De Telegraaf, het meest gelezen ochtendblad. Ik kreeg de rode kaart.

Misschien moet ik verduidelijken dat ik tot de ontmoeting in 1956 in Rome zelf op de anti-Sukarno-lijn heb gezeten, als gevolg van de jarenlange hersenspoeling door de vaderlandse media. Ik had echter vanuit mijn ouderlijk huis als leidraad meegekregen dat integriteit, zelfrespect en eerlijk zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden behoren te zijn. Wat wij als kinderen aan tafel leerden was dat je geen mening moest verkondigen zonder gedegen informatie te hebben ingewonnen of eigen onderzoek vooraf. Afkomstig zijnde uit een familie met een intensief Indisch verleden, was mijn belangstelling voor Indonesië aangeboren.

De eerste journalistieke amateur waar ik mee te maken kreeg was hoofdredacteur J.J.F. Stokvis. Hij verbood me in 1956 per telegram om als medewerker van De Telegraaf in Rome, president Sukarno te interviewen. Ik ontmoette Bung Karno natuurlijk toch en publiceerde twee pagina's in Elsevier. Einde medewerkerschap De Telegraaf. Men is bij die krant zo geschift dat mijn naam ook in 2003 nog altijd niet vermeld mag worden. De enige die me in de afgelopen 40 jaar twee maal in De Telegraaf behoorlijk heeft behandeld is Thomas Lepeltak geweest, die als Stan Huygens een eigen rubriek verzorgde. We kenden elkaar. Andere medewerkers van die krant hebben meer dan eens excuses gemaakt voor het feit dat hen werd verboden over mij te schrijven, wat ze trouwens zelf ook bezopen vonden.

De volgende zwakke broeder waar ik tegen aanliep was dr. Hein Roethof. Hij was in 1957 Indonesië-redacteur van de nrc. Ik schreef uit Jakarta dat de Nieuw-Guinea politiek van het kabinet Drees-Luns op een ramp zou uitlopen en dat de enige acceptabele oplossing zou zijn, dit gebiedsdeel op een vreedzame manier en vrijwillig aan Indonesië over te dragen. ‘Je hebt gelijk’, antwoordde journalist Roethof, ‘maar dit kan niet in de krant, want onze lezers zijn er niet rijp voor.’ Deze brief bevindt zich met alle andere bewijsstukken in mijn dagboek in de Koninklijke Bibliotheek. Einde mede-

[pagina 52]
[p. 52]

werking nrc. Roethof stapte van de journalistiek over op de politiek en werd kamerlid voor de PvdA. Hij was nooit een ras journalist geweest.

Na de Haagse rode kaart van 1956 emigreerde ik op 10 juni 1958 naar de vs. Daar heb ik ongetwijfeld de meest productieve en onbekommerde jaren van mijn leven doorgebracht, ook al volgde de Haagse Gestapo me ook daar. In 1958 wilde alleen P.M. Smedts van Vrij Nederland - mede op voorspraak van Henk Hofland, mijn kamergenoot op Nijenrode - mij als medewerker bij de vn in New York aanstellen. Al gauw zond Carl Schurmann, permanent vertegenwoordiger bij de vn, een geheim telegram naar Luns, of deze er niet voor kon zorgen dat Smedts mij zou ontslaan. Uiteindelijk, na aanhoudende druk vanuit Den Haag, verloor ik ook Vrij Nederland. Minister Luns zond vele telegrammen met het doel er op toe te zien, dat ik ook in de vs niet zou kunnen werken. Zo vroeg hij in een geheim telegram aan ambassadeur J.H. van Roijen in Washington of die er niet voor kon zorgen dat de cia me uit de vs zou smijten. Deze bewijsstukken, en honderden soortgelijke criminele Haagse overheidsmanipulaties, zou ik pas in 1990 in bezit krijgen. Toen Den Haag probeerde om mijn werk en verblijf in 1990 en 1991 in Zuid-Afrika onmogelijk te maken ben ik eindelijk gaan procederen.

Eigenlijk heb ik mij na 1956 nooit meer aan een redactie verbonden. Ik wilde vrij zijn en kunnen zeggen en schrijven wat ik wilde. De ervaring had geleerd dat je met chefs als Stokvis, Roethof of Smedts, vroeg of laat de mond werd gesnoerd, omdat deze heren andere factoren lieten prevaleren boven het belang van lezers die naar waarheid wensten te worden geïnformeerd. Den Haag loerde over de schouders van journalisten mee. Roethof en Smedts hebben dit bij herhaling ruiterlijk erkend. In laatste instantie waarborgt overheidscontrole via het College van Hoofdredacteuren dat de media, wanneer het er echt op aan komt, niets zullen doen to rock the (Haagse) boat. Mijn gevecht is dus voor honderd procent een knokpartij om de vrijheid van meningsuiting geweest. De prijs die ik er voor betaalde was het incasseren van een levenslange rode kaart, die normaal functioneren als journalist uitsloot.

Ik heb geluk gehad. Als voorloper van Fortuijn heeft men zich er toe bepaald mij te verjagen en zoveel mogelijk buiten gevecht te stellen, opdat niemand me ooit meer serieus zou nemen en ik een roepende in de woestijn zou zijn. Uitgerangeerd zou ik niet langer een luis in de pels van het politieke establishment kunnen zijn. In augustus 1957 reisden professor Guy Pauker (van de Rand Corporation, een cia think-tank) en ik op de torpedobootjager Gajah Mada in oost Indonesië, samen met president Sukarno, een aantal in Jakarta gestationeerde ambassadeurs en verscheiden Indonesische ministers en journalisten. Pauker adviseerde me op volle zee om in de Haagse politiek te gaan. Ik was pas vier jaar journalist en wilde in dit vak blijven. Pim,

[pagina 53]
[p. 53]

echter, was parttime journalist en waagde het er op. Hij begon aan een mars naar het Catshuis, die hem fataal zou worden, zeker toen zijn intrede op het Binnenhof een succes dreigde te worden. Hij vroeg me, begin 2001, om me aan te sluiten. Ik aarzelde. Ik was toen weliswaar 76 jaar, maar het vooruitzicht enige tijd in het parlement te zitten en daarbij voor de lpf aan het buitenlandse beleid te kunnen gaan sleutelen was een aanlokkelijk vooruitzicht. Maar Pims inzichten op het gebied van de internationale politieke ontwikkelingen - zoals het feit dat hij pal achter Ariel Sharon en Israël stond - deden me besluiten, zelf op weg naar het einde zijnde, om journalist te blijven.

De onprettigste ervaring van mijn journalistieke carrière is een incident in 1972 geweest. Op 19 januari organiseerde ik een ontvangst in mijn huis voor drie sovjetdiplomaten, Vladimir Kouznetsov, Vladimir Opalev en N.N. Izwekov. Het was in de hoogtijdagen van de Koude Oorlog. Ik nodigde een aantal prominenten in de journalistiek uit, van wie de meeste nog nooit een sovjetdiplomaat hadden gesproken. Kameraad Hofland die me in 1953 naar het Algemeen Handelsblad haalde, belde me op en loog me voor dat hij een lifter, die hij onderweg naar mij zijnde, had ontmoet, en mee wilde nemen omdat ik hem wel aantrekkelijk zou vinden. In werkelijkheid ging het om een kennis van Hofland, de fotograaf van De Telegraaf Peter Zonneveld. Door die jongen mee te brengen stelde Hofland de vijand in de gelegenheid met een verborgen camera opnamen in mijn huis te maken. De volgende twee dagen werden groot opgemaakte foto's van bij mij op bezoek zijnde sovjetdiplomaten gepubliceerd, alsof een altijd alerte Zonneveld en de patriottistische De Telegraaf mij opnieuw op landverraderlijke activiteiten hadden betrapt. In werkelijkheid was Hofland een verrader. Begeleidende artikelen hadden de sinistere teneur dat ik met Sovjets bezig zou zijn om te verhinderen dat Luns secretaris-generaal van de navo zou worden. Nader afwegen of Hofland een integere vriend was, is overbodig. Sinds 1972 kijk ik niet langer met een oog naar hem.

In andere publicaties heb ik meer ervaringen beschreven met ‘keurige journalisten’ die zich in werkelijkheid bleken te lenen tot hand en spandiensten voor de overheid of de inlichtingendiensten. In 1977 publiceerden John Crewdson, Joseph Treaster en Terence Smith drie gedocumenteerde pagina's met informatie over honderden, dikwijls prominente, Amerikaanse journalisten die al jaren op loonlijsten van de inlichtingendiensten stonden. Aanvankelijk ontstond de nodige commotie over deze onthullingen, maar in de 21ste eeuw is het geen nieuws meer. Het gebeurt nu op een nog veel wijdere schaal dan voorheen. Hollywood, miljardairs en andere schuinsmarcheerders kopen Time, cnn en andere mediaketens op, en nemen vervolgens hoofdredacteuren en redacties in dienst, die meer dan ooit tevoren zich moeten houden aan de richtlijnen van de geldschieters. Het begrip

[pagina 54]
[p. 54]

‘integere nieuwsgaring of integere presentatie van nieuws’ is de afgelopen jaren net zo uitgestorven als de okapi in centraal Afrika. Misschien wel het allermerkwaardigste verschijnsel is dat men in Nederland blijft zeggen ‘ja, maar dat is Amerika, hier gebeurt zoiets niet.’ Het gebeurt dus wel.

In 1976 werd de Hofland-truc gevolgd door een stunt van twee andere idioten, te weten Robert Kroon, (De Telegraaf en Time) in Genève en Wibo van de Linde (Time en tros) in Hilversum. Zij schreven samen in Time en De Telegraaf op 8 maart 1976 dat de fbi en de bvd mij in de gaten hielden omdat ik mij dienstbaar zou maken voor de kgb. Ook mijn uitstekende betrekkingen met ambassadeur Romanov werden verdacht gemaakt. Ik zou namelijk met de Sovjets samenzweren om koningin Juliana van de troon te stoten ten faveure van Beatrix. Ik was nota bene op dat moment met Wibo in onderhandeling om voor zijn nieuwsrubriek op televisie te gaan werken. Ik vroeg hem dus wat dit te betekenen had; waarom hij als correspondent voor Time dit artikel van Kroon had doorgelaten. Hij verzekerde me dat hij New York had geadviseerd de onzin van Kroon niet te plaatsen. Er zat dus niets anders op, dan om Wibo en Kroon door H.M. Voetelink bij rechter-commissaris J.F. Fokker te Amsterdam aan de tand te laten voelen. Dit gebeurde op 24 april 1978. Natuurlijk pleegden Wibo en Kroon prompt meineed voor het behoud van hun baantje. Wanneer de televisierubriek Studio 2 dan 25 jaar later Van de Linde uitnodigt om zijn licht te doen schijnen over het politieke verschijnsel Pim Fortuijn, en hij ook even noemt jarenlang voor Time te hebben gewerkt, zie ik met beide ogen duidelijk een leugenaar in beeld.

En tot slot, Raymond van den Bogaard, de alom gerespecteerd journalist van de nrc. Frenk van der Linden hemelde hem in 2003 op de buis nog op als lichtend voorbeeld van hoe een journalist behoorde te zijn. In de jaren 70 vroeg Andre Spoor, hoofdredacteur nrc Handelsblad, of ik Van de Boogaard, toen nieuw benoemd als correspondent in Moskou op gepast niveau wilde introduceren. Ik zorgde er voor dat Raymond, die ik niet kende, door mijn waardevolste contact Volodja Molchanov van APN Novosti, op het vliegveld werd afgehaald. In de auto van Sheremetjewo naar de stad vertelde Raymond aan de hem onbekende Rus, door de bvd te zijn benaderd om met hen samen te werken, wanneer hij eenmaal in de ussr gestationeerd zou zijn. ‘Natuurlijk weiger ik dat,’ had hij geruststellend toegevoegd. Toen ik een volgende keer in de Sovjet-Unie was, werd mij gevraagd waarom ik een sukkel had binnen gebracht. Van den Bogaard heeft vervolgens nooit onbelemmerd in Moskou kunnen werken, want hij zag kans zichzelf bij aankomst reeds verdacht te maken. In ieder geval kijk ik 25 jaar later met andere ogen naar Van den Bogaard dan Frenk van der Linden. Hoe zou het komen dat ik in mijn 50 jaar lange journalistieke carrière nooit door een inlichtingendienst ben benaderd om samen te werken?

[pagina 55]
[p. 55]

Ik heb begin jaren 80 een poging ondernomen om in het parlement aan de orde te laten stellen dat onze inlichtingendiensten - net als in Amerika - journalisten voor hun karretje probeerden te spannen. De poging mislukte, omdat alle partijen logen, inbegrepen de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken Hans Wiegel. Met uitzondering van mijn vriend Henk Leffelaar, correspondent van de gpd in de vs, die publiekelijk getuigde door de bvd naar Chicago te zijn nagereisd, waar men hem vroeg te willen samenwerken aan een blad erop gericht om de ussr in een kwaad daglicht te stellen. Zijn honorarium zou worden overgemaakt op een Zwitserse bank. Programmadirecteur Carel Enkelaar die mij toevertrouwde door de bvd te zijn gevraagd, of de nos het nieuws via het Journaal niet pro-Amerikaanser zou kunnen presenteren, zei zich dit voorval niet te herinneren toen ik een beroep op hem deed mijn actie ten behoeve van de integriteit van de nieuwsgaring te steunen. Het is kennelijk niet iedereen gegeven desnoods een halve eeuw een rode kaart uit Den Haag op te lopen, in ruil voor behoud van zelfrespect en integriteit. Ik geef toe dat het een kwestie is van hoe je je prioriteiten vast legt. Voor mij hebben ze altijd gelegen bij eerlijk zijn, zowel tegenover jezelf als tegen anderen. Gooi je dat beginsel over boord, dan ben je verloren. En bij die stand van zaken gaat de wereld verloren, met jou, en iedereen om je heen erop.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken