| |
| |
| |
Inleiding
‘(...) Toen heeft die rotzak een opdracht aan alle Nederlandse ambassades in de wereld en consulaten et cetera, in 1962 is dat uitgegaan, om mij als persona non grata for ever (...)’
Deze woorden kwamen uit de mond van een opgewonden Willem Oltmans in de aflevering van het televisieprogramma Het zwarte schaap, die in augustus 1999 werd uitgezonden. Willem was natuurlijk het zwarte schaap en die rotzak was zijn aartsvijand Joseph Luns, van 1952 tot 1971, negentien jaar, minister van Buitenlandse Zaken (bz). Dat ministerie van Luns en zijn opvolgers had Oltmans, zoals hijzelf met grote regelmaat in die periode overal in de media beweerde, met behulp van het gehele overheidsapparaat meer dan veertig jaar lang tegengewerkt, dwarsgezeten en getreiterd. Veertig jaar is nogal een flinke tijd, zeker als je die afzet tegen de in totaal pas tweehonderd jaar die het ministerie in het jaar daarvoor, in 1998, bestond. Twintig procent van die tijd zou besteed zijn aan het pesten van Willem Oltmans?
Toevallig verscheen in 1998 een jubileumboek over het gewraakte ministerie, een terugblik op een geschiedenis van tweehonderd jaar vaak moeizame diplomatie en ambtenarij. Was er een plekje voor Willem Oltmans gereserveerd in die geschiedenis? De campagne tegen zijn persoon van meer dan veertig jaar speelde toch een belangrijke rol in dat verleden? Een mooie gelegenheid om karaktermoord te plegen! En warempel, op pagina 116 en 117 vinden we hem terug, op de laatst genoemde pagina zelfs geïllustreerd met een fraaie foto. Goed om die hele passage (die eigenlijk gaat over de mediaster die Joseph Luns in de jaren zestig van de vorige eeuw was) eens aan te halen:
‘De belangrijkste verklaring voor het mediasucces van Luns ligt echter in de toenmalige houding van de Nederlandse pers. Het was bewieroking alom. Het ontbrak de Nederlandse pers vaak eenvoudig aan moed om Luns kritischer te benaderen. Een deel van die pers was met handen en voeten gebonden aan de Nederlandse politiek, een ander deel schreef lovend over de minister omdat het publiek een andere opstelling niet zou accepteren. Autoriteiten werden in de dagen van het ministerschap van Luns nog
| |
| |
met respect en eerbied behandeld, en bijna iedereen vond dat het zo hoorde, Luns zelf niet in de laatste plaats.
De activiteiten van de journalist W. Oltmans wekten daarom bij Luns grote ergernis. Oltmans trad tussen 1956 en 1961 op als propagandist van de zogenaamde groep-Rijkens, een groep Nederlandse ondernemers die zich tegen het Nieuw-Guineabeleid van Luns keerde. Vasthouden aan de soevereiniteit over Nieuw-Guinea, zoals Luns wilde, achtte de groep Rijkens schadelijk voor de betrekkingen met Indonesië en strijdig met de Nederlandse economische belangen. Men zette daarvoor een uitgebreide lobby op, niet alleen in Nederland, maar ook in de Verenigde Staten en Indonesië. Uiteindelijk vergeefs. Luns hield zoveel en zolang mogelijk vast aan zijn eigen Nieuw-Guinea-beleid. Dat eindigde in een conflict met Indonesië en met de overgave van het gebied. Luns vond dat die uitkomst voor een deel te wijten was aan de binnenlandse oppositie tegen zijn beleid, en hij vergat niet de rol die Oltmans daarbij had gespeeld.
Bij zijn uitlatingen over het beleid en de persoon van Luns liet Oltmans zijn afkeuring en afkeer onomwonden blijken. Ook in zijn contacten met de ambtenaren van Luns koos hij niet zelden de weg van de confrontatie. De irritatie daarover was bij het ministerie groot. Groter nog was de zorg over de directe schade die Nederlandse belangen opliepen als gevolg van de bemoeienissen van Oltmans met het buitenlandse beleid. Het wederzijds onbegrip en wantrouwen tussen Oltmans en het ministerie groeiden. Dat was het begin van een langdurig conflict.’
Nu kun je denken van zo'n passage wat je wil, je mag die vlak, mat, of nietszeggend vinden, maar niet dat die uitgesproken of geniepig anti-Oltmans is. Mij leek toen de tekst, als auteur ervan, een verkorte en betrekkelijk neutraal geformuleerde weergave van een eindeloos durende zaak van wederzijds chagrijn, die verder voor het buitenlands beleid van ondergeschikt belang was. En ik kan als auteur van het bewuste artikel over de verhouding tussen bz en de pers en als redacteur van het jubileumboek garanderen dat, buiten mijn mederedacteuren Reinildes van Ditzhuyzen, Albert Kersten en Ton van Zeeland, geen enkele bz-ambtenaar de tekst van het artikel ooit tevoren heeft ingezien. Evenmin heeft iemand van de bz-collega's zelfs ook maar een poging ondernomen mij iets akeligs in te fluisteren over die vreselijke Willem Oltmans, dat ‘we die met z'n allen wel zouden krijgen’. Dat speelde in die tijd, rond 1998, eenvoudigweg geen enkele rol. Oltmans was min of meer al vergeten bij bz, althans bij een overgrote meerderheid van ambtenaren en diplomaten, het was geschiedenis.
| |
| |
Maar kort na de publicatie van het jubileumboek was er wel een bz-er die me aansprak op de inhoud van deze passage. Dat was niemand minder dan Peter van Velzen, de jurist die al sinds 1991 het dossier Oltmans op bz in portefeuille had en snakte naar een correcte afhandeling, correct in de zin van ‘juridisch juist’. De passage klopte volgens hem globaal wel, op twee zinnen na. En dat waren de laatste twee zinnen. Van Velzen was stellig van mening dat er weliswaar tot 1964 sprake was van open conflict tussen Oltmans en Luns, dat ook in de jaren daarna in het persoonlijk vlak nooit meer was goed gekomen, maar dat er feitelijk na die tijd, met uitzondering van een aantal incidenten, geen verschil meer was geweest tussen de manier waarop Oltmans op Nederlandse ambassades in het buitenland werd behandeld en de wijze waarop met andere Nederlandse journalisten werd omgegaan. Toegegeven, Oltmans werd nooit echt een populaire jongen in Nederlandse diplomatenkringen. Hij was veeleisend en eufemistisch gezegd niet altijd even makkelijk in de omgang. Ze zagen hem liever gaan dan komen, en nog liever hadden ze helemaal geen contact met hem. Want dat kon makkelijk tot gedoe leiden. En Nederlandse diplomaten houden niet zo van ‘gedoe’.
Maar wat moest ik met die opmerking van Van Velzen? Inmiddels groeide de kwestie Oltmans het ministerie boven het hoofd. Hans van Mierlo, minister van 1994 tot 1998, had vlak voor zijn terugtreden als bewindspersoon, in augustus 1998 Oltmans een schikkingsvoorstel gedaan. Was dat op advies van Peter van Velzen of van de landsadvocaat? Ik wist en weet het niet, maar ik weet wel dat schikken tot op zekere hoogte ‘schuld bekennen’ inhoudt. De vraag was niet langer of Oltmans een schadevergoeding zou krijgen, het ging alleen nog maar om welke procedure er moest worden gevolgd om zover te komen en dan natuurlijk om de hoogte van het bedrag.
Jozias van Aartsen was ten tijde van de uitzending van Het zwarte schaap al weer een jaar als opvolger van Hans van Mierlo de nieuwe minister van Buitenlandse Zaken. Besluitvaardig type, die Jozias. Nooit te beroerd om zonder zichtbare aarzeling een knoop door te hakken, zoals hij al had aangetoond als minister van Landbouw en later zou aantonen als fractievoorzitter van de vvd in de Tweede Kamer, burgemeester van Den Haag en waarnemend burgemeester van Amsterdam. Een lang spoor van resolute beslissingen. Vraag maar aan de Nederlandse varkensboeren, Geert Wilders, de bewoners van de Haagse Schilderswijk en de salafistische tak van de islam in Nederland.
In de zaak Oltmans had hij 1 middagje nodig om met behulp van Paul Polak, destijds honorair politiek adviseur en letterlijk en fi- | |
| |
guurlijk de eminence grise van het ministerie, het dossier (een slordige 3 strekkende meter archiefdozen tellende collectie) door te nemen en tot de conclusie te komen dat zijn voorgangers met hun ambtenaren de principes van de rechtsstaat misschien niet geschonden hadden, maar dan toch wel niet hoog genoeg hadden gehouden. Hij wist het toen wel. Hij zou dat onrecht persoonlijk gaan recht zetten. Of wilde hij gewoon af van het ‘gedoe’, en van de alsmaar terugkerende negatieve publiciteit voor bz? Hoe dan ook, op suggestie van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (nvj) ging hij akkoord met instelling van een drie leden tellende onafhankelijke arbitragecommissie. En die commissie had niet veel tijd nodig om tot een (voor bz) spijkerhard oordeel te komen.
Het mag als bekend worden verondersteld. De commissie concludeerde dat Oltmans meer dan veertig jaar lang stelselmatig door de overheid was tegengewerkt en produceerde op 12 mei 2000 een vonnis op basis waarvan Oltmans een schadevergoeding tegenmoet kon zien van omstreeks 8 miljoen gulden, wat voor de staat neer zou komen op zo'n slordige 16 miljoen gulden bruto. Hij triomfeerde, aangenaam verrast als hij zelf was door de hoogte van het bedrag!
Nu is het niet de bedoeling om hier de licht potsierlijke administratieve afwikkeling van de betaling van die som uitgebreid uit de doeken te doen. Het ging in verband met lopende beslagleggingen op onroerende goederen gepaard met complexe fiscale constructies. Een heel peloton ambtenaren van bz, de Belastingdienst en de Landsadvocaat hadden er nog de handen vol aan. De eerste groep, bz moest namelijk betalen, zat bijvoorbeeld met het probleem hoe het administratief correct onder te brengen binnen de begroting. Uiteindelijk viel het bedrag onder het kopje ‘onvoorziene tegenvallers’.
Wel zou het interessant zijn te zien hoe de Arbitragecommissie tot de berekening is gekomen. Maar ook dat is eigenlijk te ingewikkeld om in het kort te schetsen. Ik beperk me ertoe zijdelings als commentaar te constateren dat iemand die de overheid veertig jaar lang trouw dient nooit een bruto bedrag van in totaal ruim 7 miljoen euro (16 miljoen gulden) over die hele periode aan salaris bij elkaar kan verdienen. Misschien komt alleen de minister-president een beetje in de buurt, tenminste als hij, zoals momenteel misschien dreigt, een jaartje of veertig aanblijft. Bovendien lijkt het makkelijk rekenen uit de beurs van iemand anders, in dit geval vadertje Staat.
Maar twee andere zaken met betrekking tot het vonnis daarentegen zijn te opvallend om niet wat verder op in te gaan. De eerste betreft de ondertekening. Er staan maar twee handtekeningen on- | |
| |
der het vonnis! Die van Pierre Vinken, de voorzitter van de commissie en die van Aart van der Want, het door Oltmans voorgedragen commissielid. Die van Dick Dolman, oud-voorzitter van de Tweede Kamer en door de Staat voorgedragen, ontbreekt. We weten niet waarom en zullen nooit weten waarom, want Dolman weigerde dat toen te zeggen en inmiddels is hij al een hele tijd dood. Hoe zich die weigering verhoudt tot de rechtsgeldigheid van het vonnis, daarvoor schiet mijn juridische kennis te kort. Maar voor ‘Beschermheer van de Rechtsstaat’ Jozias van Aartsen vormde het geen enkel beletsel zich neer te leggen bij dat vonnis, misschien logisch, omdat de uitkomst van arbitrage nu eenmaal iets is waar je je bij neer moet leggen. Maar ergens wringt het wel een beetje, het lijkt niet helemaal ‘af’.
Bij lezing van het volledige vonnis valt je namelijk nog iets op. De commissie verwijst voor de basis van de uitspraak naar geselecteerde passages uit een reeks bz-documenten vanaf het jaar 1957. Dat culmineert in een circulaire van minister Luns uit 1962 (zie de tirade van Oltmans in Het zwarte schaap), waarin deze zijn vertegenwoordigingen in het buitenland min of meer verbiedt contacten te onderhouden met Oltmans. Tegenwoordig zouden we zeggen ‘dat gaat wel erg ver, hoor’, en in 2000 vond de Arbitragecommissie dat kennelijk eveneens. En waarschijnlijk was dat ook al in 1962 de mening van velen. Misschien kwam er daarom twee jaar later al (onder dreiging van een kort geding) een afspraak tussen Oltmans en bz die inhield dat de instructie zou worden ingetrokken. Dat gebeurde in een nieuwe circulaire. Contacten met Oltmans werden niet langer verboden, hem konden normale faciliteiten voor journalisten worden geboden, maar aangeraden werd wel uiterste voorzichtigheid in acht te nemen bij vertrouwelijke en ‘off-the-record’ mededelingen. Een beetje gluiperig geformuleerd is die nieuwe instructie wel. Maar dat kun je gerust aan Nederlandse ambtenaren en diplomaten overlaten. Of dacht iemand soms dat Luns die circulaire zelf had geschreven? Persoonlijk goedgekeurd heeft hij die natuurlijk wel.
Pas in de jaren 90 raakte Oltmans bekend met die laatste circulaire. bz leverde Oltmans in die tijd netjes een kopie daarvan, naar aanleiding van een van zijn vele wob-verzoeken. Daarna volgde een reeks juridische stappen van Oltmans tegen de staat en bz en in een ervan oordeelde de Haagse Rechtbank in een zogenaamd tussenvonnis deze handelswijze van de staat als een vorm van bedrog. En dat greep de Arbitragecommissie aan om in het vonnis van 2000 het volgende te poneren:
‘Het is aannemelijk dat door genoemde handelswijze van de Staat
| |
| |
het zeer negatieve beeld dat in 1962 (en eerder) van Oltmans was geschetst en de negatieve bejegening van Oltmans, die naar aan te nemen valt daar het gevolg van zal zijn geweest, tientallen jaren werd gecontinueerd.’
Nu zou je verwachten dat daarna in het vonnis een aantal zaken zou volgen dat deze stelling zou onderbouwen, bijvoorbeeld in de vorm van verwijzing naar een reeks documenten over incidenten op Nederlandse ambassades, weigeringen van visa op oneigenlijke gronden, stiekeme acties van inlichtingenfunctionarissen, bot negeren van verzoeken, weigeren van ontvangsten, openlijke ruzies etc. etc. Voor alle duidelijkheid, die zijn er na 1964 volgens Oltmans (en volgens mij ook wel) allemaal geweest. Maar de Arbitragecommissie vond het niet nodig om ook maar één voorbeeld aan te halen van al die vermeende onverkwikkelijke gebeurtenissen. De Arbitragecommissie nam een rechtstreekse afslag naar de conclusie dat Oltmans beschadigd was en ‘zonder deze beschadiging (...) een financieel betere loopbaan waarschijnlijk geweest [was], en (...) een financieel veel betere loopbaan zeer wel mogelijk geweest [was].’ Dan volgt in ‘redelijkheid en billijkheid’ de vaststelling van het bedrag ‘ter zake van materiele en immateriële schade’. Kassa, 8 miljoen gulden!
Betekent dit dat Peter van Velzen achteraf gelijk had? Ik kan het niet zeggen, weet het nog steeds niet en ik vind het ook te kort door de bocht. Ik weet wel dat in de media doorgaans voetstoots werd aangenomen dat met de betaling van de schadevergoeding het gelijk van Oltmans definitief was aangetoond. Maar dat lijkt mij weer hoogst twijfelachtig zonder een analyse op basis van een gedegen historisch onderzoek, zoals mijn oud collega Ton van Zeeland al jaren eerder had voorgesteld.
Ondertussen was bijna iedereen reuze blij. Jozias van Aartsen omdat hij de rechtsstaat in ere had hersteld (dat het gezeur waarmee hij als minister mee te maken had nu eindelijk voorbij was, was toch ook wel mooi meegenomen), Theo van Gogh en andere Amsterdamse vrienden van Oltmans omdat Willem alsnog zijn recht gehaald had en die vermaledijde staat een douw had gekregen, Oltmans' advocaten omdat ze een flinke vergoeding tegemoet konden zien, en de uitgever van zijn dagboeken omdat er nu voor jaren financiële middelen vrij kwamen voor Willems grote project. Zelfs Peter van Velzen was stilletjes een beetje blij. Dat akelige dossier was nu goddank van zijn bureau.
Kritische geluiden in de media waren uiterst zeldzaam. Alexander Munninghoff schreef een venijnig stuk in de Haagsche Courant, maar in zijn betoog schemerde wel erg veel persoonlijke rancune
| |
| |
door. Ook Gerard Mulder probeerde het als adjunct-hoofdredacteur van hp/de Tijd, zelfs in een televisiediscussie met Willem zelf, maar werd, met behulp van de presentator, door een superieure Oltmans op de gebruikelijke hoge toon afgeserveerd. Het was nooit eenvoudig met Oltmans in het openbaar een gesprek te voeren.
Na het overlijden van Oltmans in 2004 (weliswaar door hem zelf geregisseerd, maar tragisch genoeg) werd het stil. Er verschenen wel televisiedocumentaires, boeken met herinneringen, beschrijvingen van onderdelen van zijn leven en loopbaan, maar die waren van wisselende kwaliteit. Doorgaans sloten ze aan bij het door Oltmans zelf zorgvuldig gekoesterde beeld dat hem decennia lang groot onrecht was aangedaan en dat de schadevergoeding van 2000, hoe hoog dan ook, geheel terecht was geweest. Oud bz-minister en secretaris-generaal Bernard Bot sputterde in zijn memoires uit 2015 pro forma nog wat tegen, maar daar was amper aandacht voor.
Wat moet je er tot slot eigenlijk van vinden? Werd Willem nu echt jaren lang vermalen door de machinaties van de Nederlandse staat of was het een notoir onbetrouwbare bipolaire ruzieschopper, die overal waar hij kwam een spoor van geestelijke vernieling achterliet? Werd hij door Luns en zijn opvolgers en hun ambtenaren gepest omdat hij de vinger op de zere plek van hun beleid legde, hun tekortkomingen genadeloos blootlegde en ze zo raak typeerde en afkraakte? Of stond hij, als fan van Soekarno, vriend van Moskou, goedprater van Bouterse, bewonderaar van Milošević en voetveeg van Taraq Aziz gewoon aan de ‘verkeerde kant van de geschiedenis’? In zijn dagboek schrijft hij op 4 april 1999:
‘Nu zegt een Joegoslaaf op tv dat de cia in Albanië het uçk, het bevrijdingsleger van Kosovo, heeft opgeleid, gefinancierd en bewapend en dat de hele shit van Washington is “bedacht” door “oorlogsmisdadigers” - precies zoals ik steeds zeker wist en heb gezegd. Jezus, wat is die vent goed. Precies wat ik denk. Het blijkt Željko Ražnatović oftewel Arkan, de leider van de Tijgers te zijn, die op de bbc geïnterviewd wordt...’ Dat moet toch wel een beetje tot nadenken stemmen. Google voor de lol die naam eens. Weinig lolligs aan. Bepaald geen papieren tijger, deze Arkan, eerder een meedogenloze crimineel.
Hoe het ook zij, Willem Oltmans verdient dus een kritische biografie. Een beoogd biograaf haakte nog niet zo lang geleden af omdat hij de kriebels kreeg van het vooruitzicht al die vele meters dagboeken door te moeten nemen. Dan heb ik nog een extra ver- | |
| |
rassing voor een komende biograaf. Behalve de dagboeken moet die zich ook nog door de papieren van bz heen gaan worstelen. Op korte termijn draagt het ministerie, geheel overeenkomstig de bepalingen van de archiefwet, de documenten die in de loop der jaren zijn samengebracht in een zogenaamde collectie Oltmans (die 3,5 meter papier die Jozias van Aartsen in een middagje doornam), over aan het Nationaal Archief. Als het goed gaat en mijn advies wordt opgevolgd zonder enige beperkende bepaling. Het ministerie gaf kort na 2000 naar aanleiding van een inzageverzoek van Sjuul Paradijs van de Telegraaf al aan dat openbaarheid van die collectie geen enkel probleem was, mits Oltmans daarmee zou instemmen. Dat deed hij niet, liet hij het ministerie per brief op niet mis te verstane wijze weten, geen denken aan, z'n privacy kwam in het geding! Maar doden hebben geen privacy dus binnenkort kan Sjuul aan de gang. Niks blijft meer geheim!
Bert van der Zwan.
Bert van der Zwan (1956) werkt sinds 1984 bij het ministerie van Buitenlandse Zaken, maar was nooit diplomaat. Hij begon als archiefmedewerker, daarna was hij beleidsondersteunend onderzoeker en strategisch beleidsplanner. Sinds 2003 is hij hoofd van de Historisch Eenheid.
Met dank aan Ton van Zeeland.
|
|