de Amerikaanse president, die in februari 1962 een kort bezoek aan Den Haag bracht. ‘Bij de betrokken ministers naderde ook jaren later de bloeddruk ongezonde hoogten wanneer zij binnenskamers vertelden over het bezoek van Robert Kennedy aan Nederland op 25 februari 1962,’ schreef Albert Kersten later in de Volkskrant. Ik kan dat uit eigen waarneming bevestigen. Mijn vader, een gematigd en altijd hoffelijk man, verklaarde thuis razend dat Kennedy ‘een vlerk’ was. Hij heeft die mening nooit bijgesteld. In augustus 1962 werden de leden van het kabinet De Quay teruggeroepen van vakantie. De regering legde zich neer bij de politieke realiteit; de minister-president kondigde in een tv-toespraak aan dat Nederland het bewind over Nieuw-Guinea zou overdragen aan de Verenigde Naties.
In dat klimaat is het wel te begrijpen dat het pro-Soekarno standpunt van Willem Oltmans, luidkeels uitgedragen in zijn bekende provocerende stijl, het effect van een rode lap op een stier had. Vooral op Luns en in zijn kielzog de diplomaten waarover hij heerste. Ook na de onvermijdelijke overdracht van Nieuw-Guinea bleef er voortdurend ergernis over het gedrag en de uitlatingen van dit bête noire. Een ergernis die, naar later zou blijken, zich uitte in regelrechte tegenwerking.
De juridische gevechten waartoe deze tegenwerking heeft geleid, zijn elders al uitvoerig uit de doeken gedaan. Vooral Oltmans zeer vasthoudende, veelgeplaagde advocaat, Ellen Pasman, heeft daar in haar boek Oud zeer minutieus verslag van gedaan.
Deze erfenis van Luns werd mijn verantwoordelijkheid nadat ik in 1998 was aangetreden als minister van Buitenlandse Zaken. Er was al een zekere dooi ingetreden in de relatie met het departement. Zo was het gelukt Oltmans op de lijst van geaccrediteerde journalisten te krijgen bij het staatsbezoek van koningin Beatrix aan Rusland in december dat jaar. Maar dat bezoek werd op het allerlaatste moment door de Russen afgeblazen. Oltmans had toen al tweemaal een voorstel voor financiële compensatie afgewezen. Juridische argumenten over en weer hadden de zaak niet verder gebracht. Ik besefte dat ik persoonlijk de knoop moest doorhakken. Niet alleen om humanitaire overwegingen zoals aangevoerd door politici en journalisten die zijn zaak kwamen bepleiten. Evenmin als oordeel over het gedrag van Oltmans zelf.
Het voornaamste voor mij was het gedrag van Buitenlandse Zaken, van de Nederlandse staat, dat in het geding was. Om zeker te zijn van mijn zaak heb ik mij op een dag in december 1999, gesteund door de zeer deskundige ambtenaar P.J. Polak, in een klein archiefkamertje door het omvangrijke dossier-Oltmans gewerkt.