schreef: ‘In dit boek is in een notendop beschreven hoe ik 38 jaar door de overheid en de inlichtingendiensten ben geterroriseerd,’ zo schreef Willem in het voorwoord. En twee jaar eerder had hij het pamflet Vogelvrij gepubliceerd, waarin hij aangaf: ‘Wat de Staat op bevel van Luns deed, was een vorm van karaktermoord met voorbedachten rade, met als gevolg dat ik in 1992 nog altijd een discutabel persoon ben.’
Ging het Willem om een juridisch gelijk of om een wezenlijk verlangen dat hij ‘gezien’ zou worden zoals hij ten diepste was? Was het niet een dubbel gevecht; een juridische strijd die openlijk werd gevoerd, maar tegelijkertijd een onderhuids - maar in ons team wel voelbaar - gevecht voor menselijke erkenning?
Persona non grata, de term komt uit het Verdrag van Wenen over diplomatiek verkeer. Maar persona nog grata betekent gewoon vertaald: iemand die ongewenst is, die niet welkom is, niet ‘gezien’ wordt. Was dat Willems geuzennaam?
In de door Anne Reijers geschreven korte biografie van Willem op www.willemoltmans.nl/leven-en-werk/ lezen we: ‘Oltmans ervoer de relatie met zijn ouders en broers als afstandelijk, haast zakelijk en weinig liefdevol. (...) Huis De Horst in Bosch en Duin vormde het toneel van zijn jeugd, waarin hij als klein jongetje al worstelde met zijn identiteit. Dit werd mede veroorzaakt door de weinig liefdevolle benadering van zijn ouders, iets waar Willem Oltmans ook in zijn latere leven nog vaak in zijn dagboeken naar verwijst.’
In één van de recent verschenen delen (Memoires 1997-B) noteerde Willem op 28 oktober 1997: ‘Een psychologe in de televisieshow van Ricky Lake zegt: “Parents should never shame their children.” Ik ving die zin toevallig op, terwijl ik aan mijn schrijftafel zat. Dat was exact iets van mijn jeugd dat ik nooit heb kunnen vergeten.’
Heeft Willem zich ooit echt ‘gezien’, gevoeld, als iemand die er mag zijn zoals hij is, met alle gebreken en onhebbelijkheden erbij? Wie Het drama van het begaafde kind van Alice Miller heeft gelezen, begrijpt de importantie van die vraag. ‘Maar, geen twijfel, de schade was geleden,’ zo sloot Willem zijn geciteerde constatering op 28 oktober 1997 af.
Wat ‘de freule’ en ‘de professor’ met Willem verbond in die jaren dat we bijna dagelijks contact hadden, moet met die levensvraag te maken hebben gehad. Het ging voorbij de vraag van het juridisch gelijk van Willem en was verbonden met de existentiële behoefte die we bij Willem voelden, een behoefte die onuitgesproken bleef, maar die de relatie wel inkleurde.