Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vrolijke jongensstreken (ca. 1950)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vrolijke jongensstreken
Afbeelding van Vrolijke jongensstrekenToon afbeelding van titelpagina van Vrolijke jongensstreken

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.70 MB)

Scans (14.49 MB)

ebook (3.11 MB)

XML (0.14 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vrolijke jongensstreken

(ca. 1950)–J.F. Oltmans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 7]
[p. 7]

Hoofdstuk I.
Brams geboorte.

Het was één van die mooie zomerse dagen, toen pa Schenk, hofmeester aan boord van de ‘Indiapora’ een telegram ontving van de volgende inhoud: ‘Heden zoon geboren. Welke naam moet ik geven? Moe.’

Was me dat eventjes wat. Een zoon. Jarenlang had hij op 't bezit van zo'n exemplaar gerekend, want een zoon zou - dat vond hofmeester vanzelfsprekend - op de vader gelijken. En die zou natuurlijk ook bij de marine gaan, om later op de grote vaart te komen. Toen er dan ook drie jaar geleden een meisje geboren werd, was zijn teleurstelling geweldig groot. 'n Meisje was, volgens de hofmeester, een van die wezens, die altijd kouwelijk zijn en nooit van moeders pappot weggaan. Van die landrotten, die nog nimmer het zoute water bevaren hadden. Ja, je had er wel uitblinkers bij, maar niet te veel. O, neen. Niet te veel.

En nu had hij dus een zoon. Tjonge, tjonge. Van blijdschap maakte hij een luchtsprong, zodat het blad met port en beschuitjes, welke hij juist voor de herenrookkamer in orde had gemaakt, op de grond viel. En Ali, de Javaanse oppasser, die juist binnenkwam, keek met grote, niets begrijpende ogen naar de anders zo ordelijke en nette toewan hofmeester,

[pagina 8]
[p. 8]

welke vandaag door een of andere boze geest behekst was geworden, of misschien gestoken was door een venijnige wesp. En op zijn zangerige toon vroeg hij, terwijl met zijn vinger z'n voorhoofd beroerende:

- Toewan niet lekker ja? Toewan zien molentjes?

- Wat molentjes; - brulde de hofmeester - als je niet weggaat, dan zal ik je molentjes. Als je een heugelijk bericht krijgt dat je een zoon hebt gekregen. Hoe vind je dat, Ali? Ik heb een zoon!

- Ali dat heel gewoon vinden ja. Heel wat mensen een zoon hebben ja. Ali ook zoon van zijn vader. Niets groots ja, toewan hofmeester.

Met die man was niet te praten. Wat kan hem nou die andere vaders met hun zonen schelen?. Die hadden toch niet zo een zoon als hij. Welneen. Zijn zoon was een prachtkind. Daar vond je in de wereld geen tweede van. Over vier weken was hij thuis en dan stond z'n jongen hem al aan de deur op te wachten. Misschien sprak hij dan al. Want zijn jongen moest beslist een wonderkind zijn. En met een geweldige sprong, de port voor de rookkamer port latend, was hij de room uit en holde naar de brug om de ‘ouwe’ - dit is de benaming waarmede men de kapitein van 'n schip bejegent - 't heugelijke feit mede te delen, Ali achterlatende in de heilige overtuiging dat de toewan gek was, of, om z'n eigen term te gebruiken, ‘toewan allemaal sterretjes zien ja. Van die grote sterretjes’. Na welke wijsgerige uitspraak hij zich nederzette en met z'n ondoorgrondelijk glad gestreken gezicht een gebed deed, dat Allah z'n goede toewan hofmeester mocht helpen en alsjeblieft zou maken dat hij, Ali, ook niet aangestoken werd. Waarna hij zich wijdde aan verorberen van de biscuits en de half omgesmeten glaasjes port, een bezigheid die zoveel van z'n krachten vergde, dat hij er soezerig van werd, zodat hij, zo lang als hij was, op een der banken ging liggen en weldra droomde van gek geworden hofmeesters, die hun

[pagina 9]
[p. 9]

armen vol met pasgeboren kinderen hadden. Plots zag hij hoe ze al die kinderen naar hem toe gooiden. Jakkes, daar viel er één boven op z'n gezicht. O, bah! Wat vies. Die kleine had een natte luier. Met een schrik werd Ali wakker en keek in het grijnzende gelaat van de kok, die juist voorbijgaande Ali had zien liggen en hem met een natte dweil een tik op z'n gezicht had gegeven. Ali rende de room uit en holde als bezeten naar de kombuis, waar hij nog 't bulderende gelach van kokki kon horen, die de reuze mop aan het inmiddels toegeschoten personeel vertelde.

Schenk was de commandobrug opgeklommen en stormde bij de kapitein binnen. ‘Kap! Een naam alsjeblieft. Een naam!’

‘Paramaribo!’

‘Neen, neen. Geen pret, kap. Een naam moet ik hebben. Ik kreeg juist van de marconist een telegram, dat ik een zoon heb gekregen.’

‘Wel gefeliciteerd, hofmeester! Je ben een reuze Bram!’

‘Bram! Bram! Hij zal Bram heten!’

En zo werd, zij het op een enigszins ongewone manier, de naam van de jongste telg bepaald.

In den Helder, Bram's geboorteplaats en dus ook de woonplaats zijner ouders, lag moeder in bed, met 't pasgeboren wichtje in haar armen. Ze bewonderde z'n snuitje en was al even opgetogen als de vader. Als dat telegram nu maar terecht kwam. Zelf had ze er niet zoveel verstand van, maar haar broer had gezegd dat je 'n radiotelegram kon verzenden en toen had ze 't maar gedaan. Leuk, nou kon vader zelf vertellen hoe of z'n jongen moest heten. Wat zou hij worden. Geen zeeman, zoals zijn vader wil. O, neen, zeeman zijn en dan bij nacht en ontij op 't water..?

Moeder stond nu al duizend angsten uit, wanneer het stormde en vader uit was. En zou ze dit straks nog moeten doen om haar jongen ook? Integendeel,

[pagina 10]
[p. 10]

gaarne had ze dat vader ook 'n betrekking aan de wal zocht. Zeeman zijn? Jawel, 't was mooi. Maar niet voor hen die thuis blijven. Niet voor de vrouwen, kinderen en moeders, die vanaf dat hun man of zoon de haven uitvaren, geen rustig moment meer hadden. Neen, haar jongen ging niet naar zee. Daar zou ze zich tegen verzetten. En liefkozend streek ze hem over z'n kruintje. ‘Nietwaar, jongen. Moeder zal over je waken.’

Daar werd een telegram gebracht en Hetty, peuter van drie, met prachtige amandelvormige ogen, nam het groene briefje van de besteller aan en dribbelde op haar korte beentjes naar moeders bed. ‘Hier, moetie, 'n briefje. Zeker van vader.’

Zenuwachtig ritste ze het zegel los en las:

‘Fijn moeder. Naam wordt Bram!’
Vader.

‘Bram! Was dat nou 'n naam! Moest haar jongen nu Bram heten? Was Petrus Albertus of Johannes Fredericus niet veel mooier? Echt iets van haar man om zo'n naam uit te zoeken.’

‘Nou lieverd, Bram dan maar! Je bent toch moeders lieve jongen. Al heette je Pietje Puk.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken