Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vrolijke jongensstreken (ca. 1950)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vrolijke jongensstreken
Afbeelding van Vrolijke jongensstrekenToon afbeelding van titelpagina van Vrolijke jongensstreken

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.70 MB)

Scans (14.49 MB)

ebook (3.11 MB)

XML (0.14 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vrolijke jongensstreken

(ca. 1950)–J.F. Oltmans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 11]
[p. 11]

Hoofdstuk II.
De doop.

Zenuwachtig liep hofmeester Schenk door z'n woonkamer. Was me dat iets. Nou moest over een uurtje z'n zoon gedoopt worden en hij was nog niet eens aangekleed. Die malle kuren ook van z'n vrouw. Die wou nou met alle geweld hebben, dat hij 'n geklede jas en een hoge hoed opzette. Dat zou me 'n spul worden. En dat hij nou nergens z'n overhemdsknoopje kon vinden. Die akelige dingen zwierven overal. Altijd zag je zo'n knoop ergens liggen. Je ergerde je soms groen en geel, omdat je in iedere la, in ieder vaasje overhemdknoopjes vond. Maar nu, nu je zo'n beroerd ding nodig had, was 't nergens te vinden. Wel, waar was 't nou. Hofmeester's hoofd werd hoe langer hoe roder. Was je dit even wat. Daar moest moeder maar even bij komen. Dat ging zo niet. Hij zou straks een mal figuur slaan voor de gasten. ‘Moeder! Moeder! Kom eens gauw. Gauw dan!’

Moeder, die zich bezig was te kleden, dacht dat er iets gebeurde en kwam angstig aanhollen.

‘Wel? Wat is er? Iets gebeurd?’

‘Gebeurd, gebeurd,’ brulde hofmeester, ‘Wel zeker is er iets gebeurd. Waar is nu weer m'n overhemdknoopje gebleven? Ik zoek me een bult en nergens kan ik 't vinden.’

‘Maar vader. Hoe heb ik 't nou. Je knoopje zit in

[pagina 12]
[p. 12]

je overhemd. Een wonder dat je 't niet kan vinden. Kom maar hier, dan zal ik even je boord dicht doen.’

En nog even napruttelend, liet hofmeester zich door moeder z'n boord omdoen. ‘Nou, 't was wat moois. Die poppenkasterij. Moest hij, alleen omdat 't stond voor de mensen, zo'n hoge boord met staldeuren - zoals 'n staande boord met omgeslagen punten wel genoemd wordt - aandoen.’

Toen de stoet zich in beweging zette en nog maar nauwelijks een honderdtal meters gelopen had, kwamen zij een officier van vaders schip tegen. Hofmeester wilde groeten, maar had geen hand vrij. Was je dat even wat. Natuurlijk kreeg hij 'n uitbrander. Doch de officier knikte vriendelijk goede dag en riep: ‘Wel geluk hoor, Schenk! Maak er een zeeman van.’

‘Zonder mankeren hoor!’

Van de agitatie en misschien ook wel uit vreemdheid, was vaders hoge zije helemaal scheef gezakt en wiegelde gevaarlijk heen en weer op vaders kruin. Oom Jan, moeders broer, een genoegelijke boer van de Langendijk, die voor deze buitengewone gebeurtenis over was gekomen en vlak achter vader liep, deed niets dan prevelen: ‘Hij doet 't! Hij doet 't niet! Hij doet 't! Hij doet 't niet!’

‘Wat doet 't? En wat doet 't niet?’ informeerde vader, die zich over dat gezegde, steeds herhaald, kwaad maakte.

‘Je hoed’, antwoordde Oom Jan. ‘Maar hij doet 't wel.’

Inderdaad. Juist op dat moment dat vader zich met 'n nijdige hoofdruk naar Oom Jan keerde, rolde z'n mooie hoge hoed van z'n hoofd en onder luid gejuich der voorbijgangers in de goot.

‘Dat is me wat moois. Dit is compleet om uit je vel te springen. Hier moeder, pak vast dat kind, dan zal ik even die glimmende kachelpijp gaan ophalen.’

Echter wilden nog meerdere personen dit doen,

[pagina 13]
[p. 13]

zodat het een dringen en duwen werd van je welste, met het treurige gevolg dat, toen vader eindelijk z'n hoofddeksel terug had, er van de mooi zijden glans niets meer te bespeuren viel en er van de hoed zelve niets meer was, dan 'n vormeloos in elkaar gedeukt ding.

‘Jasses’, zei moeder. ‘Dat is me 'n grap. Dat kost minstens vijftien gulden van 'n nieuwe. Buiten die rijksdaalder van 't huren’.

Doch vader troostte haar direct: ‘Ben je mal, meid. Wat hindert dat nou. Laat die dooppartij van onze jongen nou wat meer kosten.’

En met 'n resoluut gebaar deponeerde hij 't vormeloze hoopje op z'n hoofd, waarna de stoet zonder verdere ongelukken de kerk bereikte. Terwijl ze met de genodigden het gebouw binnenstapten, bemerkte vader, dat kleine Bram bezig was iets in z'n luiers te doen, 'n gewoonte, die kleine kinderen wel meer hebben. Angstig keek vader rond, tot z'n oog viel op de in Zondags pak gestoken Oom Jan, die grijnzend naar vaders ingedeukte hoge hoed stond te kijken. Nu zou hij 't hem betaald zetten. Oom Jan zou, als een der naaste familie-leden, kleine Bram ten doop houden. En voor dat Oom Jan er erg in had, deponeerde vader het doorweekte bundeltje in Ooms armen, met de hartelijke woorden: ‘Hier Jan. Jij bent een beste. Houdt jij nu Bram maar ten doop.’

Oom Jan, 't natte bundeltje voelende, wilde protesteren, doch juist kwam dominé binnen en Oom moest, willen en wetens, met 't bewustzijn dat z'n mooie Zondagse pak voor goed bedorven was, Bram gedurende de plechtigheid in z'n armen houden. Wat had hij dat even fijn gedaan. Die zou hem ook niet meer uitlachen. Nu moest hij echter opletten wat dominé zei. Gek, vond vader. Wat krijg ik 'n raar gevoel in m'n body. Zou ik misschien de griep krijgen? 't Kriebelde hem in z'n keel. En daar had hij waarachtig al tranen in zijn ogen ook. Zeker ver-

[pagina 14]
[p. 14]

kouden. Of.. of.. zou 't zijn omdat daar zijn jongen, zijn eigen jongen, gedoopt werd? Was hij soms zenuwachtig?? Huilde hij? Hij, de ruwe zeeman. Hij, die in storm en noodweer nog lachte en iedereen opbeurde met z'n vrolijkheid? Huilen.. waarachtig hij huilde. 't Kon hem ook niks meer schelen. Dan maar huilen. 't Was toch wel lekker, z'n eigen fijne jongen, die daar gedoopt werd. Z'n jongen, waar hij zo naar verlangd had. Lief kereltje toch, zoals hij daar lag met zijn amandelvormige ogen en z'n ovaal gezichtje. En in vaders gedachte rolde de hele toekomst-film af, van wat hij met z'n zoon zou doen.

Toen ze de kerk uitkwamen, in het volle, heldere licht van de Augustusdag, had moeder rode ogen.

‘Wat is er?’ vroeg vader. ‘Heb je gehuild?’

‘Jij toch ook,’ zei moeder. ‘Ik heb 't zelf gezien.’ zien.’

Vader keek eens naar de zonnige smetteloos blauwe hemel, schraapte z'n keel even en antwoordde toen, zeer onlogisch: ‘Ik geloof dat we regen krijgen!’

Waarop Oom Jan, die met stijgende ergernis z'n natte pak bekeek, opmerkte: ‘Dat kan. Dat kan hoor. Ik heb al de nattigheid gevoeld.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken