Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vrolijke jongensstreken (ca. 1950)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vrolijke jongensstreken
Afbeelding van Vrolijke jongensstrekenToon afbeelding van titelpagina van Vrolijke jongensstreken

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.70 MB)

Scans (14.49 MB)

ebook (3.11 MB)

XML (0.14 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vrolijke jongensstreken

(ca. 1950)–J.F. Oltmans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 15]
[p. 15]

Hoofdstuk III.
Bram's kruipjaren.

Bram groeide; en welk kind doet dit niet, als 'n kool. En iedere reis dat hofmeester Schenk binnenkwam, vond hij z'n jongen groter. Groter en ondeugender. Want Bram haalde zoveel kattekwaad uit, dat er geen dag voorbij ging, of moeder moest hem een standje geven. Hij was nauwelijks twee jaar, op 'n dag toen moeder de naaister had, die geregeld eens in de veertien dagen kwam om het nodige verstelwerk te doen en dan 'n avond tevoren haar machine liet brengen, kreeg hij 'n oud zakmes van vader te pakken. Met z'n onhandige peutervingertjes probeerde hij dit open te krijgen, iets wat hem niet dan na grote moeite gelukte. Terwijl moeder met de naaister aan het praten was, of groen dan wel lila aardig zou zijn voor 'n jurkje voor Hetty, kroop Bram een beetje over de vloer, totdat hij onder de machine der naaister zat. Met bewonderende blikken aanschouwde Bram al die raderen welke aan de onderkant zaten. En bovenal interesseerde hij zich voor die lederen riem, welke vanaf het vliegwiel naar het andere wiel liep. 's Jonge, jonge. Was je dat eventjes iets. En vaag schemerde er door z'n kinderbreintje, dat hij zo'n bruin stuk leer wel eens meer gezien had. Met open mondje, zat hij ingespannen na te denken. Ja, dat was het. Daar ging hem een

[pagina 16]
[p. 16]

licht op. Als Pap - Bram had, zoals kleine kinderen wel meer doen, 'n lieflijke gewoonte om woorden af te korten of zoveel mogelijk te verdraaien - als Pap thuis was, dan zag hij hem wel eens 's morgens z'n hele gezicht met wit insmeren. Heleboel wit, dat schuimde net alsof je 'n sopje maakte voor bellen blazen. En dan nam Pap een mes, waarmee hij dat wit weer afstreek. Dat mes wreef hij dan eerst over zo'n bruine band en dan streek hij. En als dan al dat wit er af was, dan tilde Pap hem hoog op en dan mocht hij hem een ‘seersoenie’ geven. Leuk! Dat kon hij ook wel eens spelen. Hij pakte het mes en begon langs de lederen riem te strijken. Dat was aardig. Heel aardig. O, jé, wat was dat? Daar liep dat ding ineens weg. Het sprong twee kanten uit. De naaister, die juist wou beginnen te trappen, strakte daardoor de riem, die de spanning op 't mes niet doorstaan kon en zodoende in tweeën knapte. Verschrikt keek de naaister onder haar machine, om te kijken wat er gebeurd kon zijn en ontwaardde daar Bram, die met een gezicht als 'n oorwurm verbaasd van z'n mes, naar de plaats, waar strakjes de riem nog zat, staarde.

‘Wat was dat nou? Dat deed vader's bruine ding toch nooit!? Waarom keek de ‘naaister’ nou nijdig. Niks ‘jief’ hoor! Zo'n mooi spelletje weg. ‘Aaïster’ nijdig. Pfff! De naaister, inderdaad spinnijdig, informeerde zoetsappig - ‘Wat heb je gedaan, Bram? Heb je de boel stuk gemaakt?’

Waarop Bram, nog geheel niet bewust van het door hem veroorzaakte ongeluk en zich immer nog afvragend wat hij nou aan 't handje had, werktuigelijk antwoordde met 'n echo van juf's woorden: ‘Tuk! Helemaal tuk?’ Na welks ontboezeming hij voorzichtig z'n hoofd schudde, precies als 'n geleerde die na vele vruchteloze pogingen om iets uit te vinden, eindelijk erkennen moet, dat dit geval hem wel wat boven z'n geleerde petje ging. Doch de naaister,

[pagina 17]
[p. 17]

die niet de flauwste notie had van de gedachtengang van het kind, pakte hem beet en deponeerde hem, ondanks moeders protest, tamelijk hardhandig op de gangmat, waar Bram, voor wie de situatie nog onbegrijpelijker scheen, in diep gepeins bleef zitten, terwijl binnen de naaister een half uur werk had om de kapotte riem weer te maken.

Een andere dag was Oom Jan op bezoek geweest en had voor Bram, met wie hij dol was, al had zijn zwager Bram niet naar hem genoemd, een boek met allemaal mooie plaatjes meegebracht. Jullie weet wel, die plakplaatjes, welke je na bevochtiging ergens op kunt plakken. Bram was er mee in de wolken. Iedereen moest z'n schat zien en natuurlijk moest Oom hem dadelijk wijzen hoe of zoiets gebruikt werd. Nu trof het dat Moeder juist bezoek kreeg en zij en oom, door 't drukke gepraat, niet op Bram letten. Deze was inmiddels stilletjes de kamer uitgeslopen en naar de slaapkamer van moeder gegaan. Hij kroop in 't bed en ging daar op z'n gemak plaatjes zitten kijken. Hu, wat 'n hoofd had die man. En daar 'n beest met twee bulten op z'n rug. Och, jonge jonge. Wat was die oom Jan toch ‘jeselijk jief hè.’ Zo'n pracht. En wat 'n kleuren toch. Hetty had zo'n moei boek niet. Vader ook niet. O, nee. Die was weg. Op zee. Dat wist Bram heel goed, want iedere avond voordat hij slapen ging, bad hij tot de lieve Heer, dat hij z'n vader zou beschermen en weer behouden thuisbrengen. Moes - nee, die had ook zoiets niet. Die had helemaal geen plaatjes. Hier in de kamer hingen er maar een paar. Gek toch. Niks leuk hoor! Weet je wat, Bram zou de boel eens gaan opknappen. En de daad bij het woord voegende, begon hij op stoelen, tafeltjes en 'n nachtkastje allerhande zegels te plakken. Op de spiegel, dat ding was ook zo vreselijk hoog en daar kon je als kleine pietepeuter zo moeilijk bij, plakte hij er drie aan de onderkant. Zo, dat stond netjes, en vol trots ging Bram

[pagina 18]
[p. 18]

midden in de kamer staan om zodoende z'n werk beter te kunnen bewonderen. Hé, daar. Dat stond niet. Op die klok zat er nog geen. Daar moest er bepaald eentje op. Gauw likte hij over een plaatje heen en plakte het op 't klokglas. Mis poes. 't Hield niet. Nog een proberen. 't Hield weer niet. Tja, wat nu te doen? 't Moest er toch op. Moeder zou het anders beslist niet mooi vinden. Hoe deed buurman het ook altijd weer....? Die nam 'n eind hout met nog zo'n dwarsstukje er aan en sloeg dan daarmee op 't voorwerp wat hij wilde plakken. Kijken of hij ook zoiets vond. Bram begon stelselmatig de kamer af te zoeken. Eerst vond hij een tandenborstel. ‘Gek ding!’, vond Bram. En wat deden die mensen daar gek mee. Stopten ze 's morgens met witte smeer in hun mond en wreven dit als bezeten heen en weer, om vervolgens een glas water te nemen en de boel er weer uit te spoelen. Reuze mal! Als je je schoenen insmeerde spoelde je ze toch ook niet met water af. Hé! 'n doosje. Even kijken! Zat 'n flesje in. Zeker van dat scherpe, lekker ruikende goedje, wat moeder op d'r zakdoek deed. Proberen of hij er 't kurkje af kon krijgen. 't Ging. Bram rook. Rook niks lekker. Toch maar een beetje op z'n zakdoek doen. En uit 'n zakje van z'n pakje diepte hij een donker beduimelde zakdoek op, welke z'n moeder hem die morgen smetteloos wit in z'n zak had gedaan. Voorzichtig goot hij wat van de inhoud op de doek en wreef dit over z'n gezicht uit. Jakkes wat vet was dat. Want Bram kon ook nog niet beseffen, dat hij 't flesje wonderolie, welke moeder in het nachtkaste bewaarde, te pakken had. Eindelijk, na veel zoeken, vond Bram in een klerenkast 'n ouwe schoen van vader. Dat leek hem wel. En gewapend hiermede begaf hij zich naar de klok, teneinde nu eens eventjes goed dat plaatje te bevestigen. Met z'n ene handje hield hij 't plaatje tegen het klokglas en met z'n andere hief hij de schoen op en gaf een ferme tik.

[pagina 19]
[p. 19]

Pats - krak - boom. Daar lag het glas aan scherven. Onthutst door het onverwachte einde van z'n plakkunst, zette Bram een keel op, alsof er 'n moord gebeurde. Waarop Moeder, de visite en Oom Jan verschrikt kwamen aanhollen. Toen moeder de ruïne zag was ze boos. Haar mooie klok - en haar meubeltjes, weken moest ze wrijven om die rommel er af te krijgen. Bram moest onmiddellijk naar bed. Alleen Oom Jan schudde van het lachen en kon slechts, geheel blauw van ingehouden pret, zeggen - ‘'t Is een dondersteen van een jongen. Een dondersteen!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken