Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 2 (1937)

Informatie terzijde

Titelpagina van Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 2
Afbeelding van Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.88 MB)

Scans (4.75 MB)

ebook (5.60 MB)

XML (0.15 MB)

tekstbestand






Illustrator

Carl Storch



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 2

(1937)–A.J.F. van Ostaden–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 5]
[p. 5]


illustratie

19. Met de post naar huis, maar nog lang niet thuis.

De postiljon hoefde z'n paardjes niet aan te vuren, de beestjes liepen of ze gesmeerd waren. Ze maakten vier maal per dag die grote weg naar de stad. Ze kenden de weg in den blinde. De postiljon hadden ze helemaal niet nodig. Als er geen brieven of pakketten aangenomen of afgegeven hadden moeten worden, dan had de postiljon gerust thuis kunnen blijven. Je snapt, die man had per slot van rekening 'n heel makkelijk bestaan, 'n echt herenleventje.

Maar deze keer, toen hij Puk en Muk vervoerde, gebeurde er iets, wat hun nog nooit overkomen was. Heel vooraan in de stad werd hij aangehouden. 't Was juist bij de eerste herberg de beste, daar hield hij gewoonlijk stil om z'n paarden wat te eten en zich zelf wat te drinken te geven.

Heel rustig zat hij op de bok, met 'n grote pot bier in

[pagina 6]
[p. 6]

de hand toen me daar 'n paar soldaten op hem afkwamen gestapt. Ze waren met z'n drieën; één soldaat die er uitzag als 'n soldaat, en twee die er uitzagen als twee gekken: ze hadden warempel rokjes aan.

De postiljon dacht: die lui zullen misschien komen vragen of ik iets voor hen heb meegebracht. Maar ze vroegen hem niets, ze zeiden hem iets.

Die soldaat die er uitzag, als een soldaat, zei:

‘Postiljon, laat je kastje maar even staan. Je paarden hebben al de tijd om 'ns te eten, en jij om nog 'n potje te nemen.’

Wat moeten die nou weer hebben?

‘Ja man, we komen je wagentje 'ns doorsnuffelen. Hou je maar kalm.’

De postiljon hield zich kalm. Dat was juist het liefst wat hij deed.

De echte soldaat keek eerst 'ns naar de doos boven op de wagen.

Aan de WelEd. Heer Klaas Vaak
Derde straatje achter LuilekkerIand.

Dat kwam hem al zeer verdacht voor. Wie wist er nou Klaas Vaak wonen! En dan dat Luilekkerland!

‘Soldaten, neem die doos in beslag!’ klonk het bevel.

De twee rare soldaten met hun klein-kinder-mutsje op namen de doos van de wagen en droegen ze zeer gewichtig weg. De een met gevelde sabel, de ander met de bajonet op 't geweer, alle twee pijp in de mond en neus in de lucht. Zo stapten ze samen met de doos in hun midden naar de wacht.

‘Voorzichtig! 't Is breekbaar!’ riep de postiljon ze nog na. De soldaten deden net of ze niets hoorden.

[pagina 7]
[p. 7]

De achtergebleven soldaat grabbelde steeds maar in de brieven en pakjes, die binnen in 't rijtuig waren. 'n Paar brieven nam hij mee, en nu mocht de postiljon verder rijden.

‘Ik kan er niets aan doen.’ zei de postiljon. ‘Die bemoeials steken overal hun neus in. Dan moeten ze zelf maar zorgen dat de doos verder komt. Het adres staat er dik genoeg op, en ze zullen het postkantoor ook wel weten staan, net zo goed als ik.



illustratie

De doos was neergezet op 'n grote tafel.

De soldaat met z'n geruit rokje was er alleen bij gebleven.

Hij dacht: wat zou er toch in zitten. Hij schudde er 'ns mee! 't Rammelde.

“'t Is breekbaar'” had de postiljon nog na geroepen. Zou 't misschien al in stukken liggen. Dat kon het dan toch niet van hen gekregen hebben. Ze hadden de doos zo voorzichtig mogelijk gedragen.

't Was raar. Wat zou het zijn?

De soldaat werd hoe langer hoe nieuwsgieriger.

[pagina 8]
[p. 8]

Puk en Muk hadden het praten gehoord. Ze verwachtten elk ogenblik dat het deksel zou worden afgenomen.

“Hou je gereed, Muk! Wie weet wat we te zien krijgen.”

We zullen 'ns 'n beetje leven maken. Dan wordt die man nog nieuwsgieriger als hij al is.’

Muk krabbelde met zijn vingertjes over het karton.

De soldaat lei z'n oor aan de doos.

Zou er misschien 'n jong hondje in zitten? Zo'n klein jong hondje? Maar dat was toch niet breekbaar. En wie verstuurt er nou 'n hondje in 'n doos? Muizen misschien, van die lieve witte muizen met rode oogjes? Daar hoorde hij 't krabbelen weer. Nee, dat was toch niet van muizenpootjes. 't Klonk wat te scherp. Ha! meikevers! Ja, daar leek dat krabbelen veel op. Maar 't was nu Augustus, dan zitten de meikevers in de grond. Hij moest 't toch weten in elk geval. Waar bleven nu die twee anderen? Weet je wat, hij zou maar vast de doos open maken, daar kon toch niemand iets op tegen hebben.

Puk en Muk hoorden dat 't touwtje werd doorgesneden: knap! De handen wrongen al om het vastsluitende deksel op te lichten. Daar ging ie....

De soldaat schrok als 'n kleine jongen, die voor 't eerst 'n doos open maakt met een springduiveltje er in. Vooral toen hij de punt van de paraplu tegen 't topje van z'n neus kreeg.

Hij riep: ‘Hulp!’

De twee anderen kwamen toen ook toegelopen om te zien wat er gaande was. Die keken zeer vreemd op, toen ze de inhoud van de doos zagen.

Twee kleine mannetjes zoals ze er nog nooit gezien hadden.

‘Zie je wel, 't zelfde wat ik gedacht had. Ik vertrouwde 't niet met die doos. Wie heeft er ooit van gehoord, om zó kinderen op reis te sturen? En dan staat nog wel op

[pagina 9]
[p. 9]

de doos: franco. 't Is 'n goedkope manier van reizen, dat moet ik zeggen. Aangenaam zal zo'n reis wel niet zijn. Zeg jongens, heeft je moeder je zo op reis gestuurd?’

‘Moeder? Welnee! Dat heeft die rechter gedaan in die andere stad. Wij waren voor de rechtbank geroepen, en toen heeft die rechter Weetal ons veroordeeld om zo naar huis gestuurd te worden.’



illustratie

‘Wonen jullie dan niet in dat stadje waar je nou vandaan komt?’

‘Nee, wij wonen bij Klaas Vaak. Dat is onze oom. We maken 'n grote reis.’

‘En hoe heten jullie dan?’

‘Puk en Muk!’

[pagina 10]
[p. 10]

Toen gingen de drie mannen bij mekaar staan, heel dicht bij mekaar staan en ze praatten zacht.

Puk en Muk hoorden niet veel van wat er gezegd werd.

Nu en dan verstonden ze 'n woordje.

‘Puk.. Muk.. Klaas Vaak.. veroordeeld.. vonnis.. verkopen.. samen delen.’

Al die woorden konden Puk en Muk niet bij mekaar passen.

‘Kijk 'ns,’ zei een van de drie, ‘er is hier juist 'n circus in de stad. Ik wou zeggen: laten we die twee grapjassen verkopen. We kunnen er 'n mooie cent van maken, en dan samen delen als echte kameraden.’

‘Dat vind ik ook een pracht-idee. Die Klaas Vaak maakt ons niets. We zullen de lege doos op de post doen. Dan denkt die oude sok van 'n Klaas, dat hij 'n surprise thuis krijgt. Die doos stopt hij in de kachel, en 't zaakje is vergeten.’

‘Dan vind ik het toch nog beter,’ zei nummer drie, ‘dat we de doos opvullen met wat oude rommel; dan heeft de WelEdele Heer nog wat uit te zoeken.’

‘Alles bij mekaar,’ zou ik zeggen, ‘verkoop die kleintjes aan het circus en laat de doos hier. Klaas Vaak weet nergens van. Ze zijn immers door den rechter veroordeeld. Als ze veroordeeld waren om opgehangen te worden, dan had Klaas Vaak ze ook nooit meer terug gezien.’

Zo hadden de drie samen afgesproken. 't Was zeer lelijk van die mensen. Maar ze waren gewoon niet zo heel fijn te kijken, als er geld mee te verdienen was.

De ruitjesroksoldaat ging 'n grote handdoek halen en daar knoopte hij Puk en Muk in.

Och arm, ze zaten daar als twee konijntjes die naar de markt gebracht worden. En ze konden niets tegen doen.

[pagina 11]
[p. 11]

Zij, twee kleintjes, tegen drie grote mannen, dat ging toch niet.

O, wat waren ze bedroefd! Als het toch maar goed met hen afliep!

Ze dachten zo aan hun goede oom Klaas Vaak en aan hun broertjes thuis. Die moesten eens weten dat ze hier in die handdoek zaten, en dat ze verkocht werden. Als ze zich niet ingehouden hadden, was heel de handdoek kletsnat geweest van hun traantjes.

Eén ding was er goed aan. Ze konden nu weer iets zien. Ze hoefden niet meer de doos in. Maar wat voor 'n leventje zou dat gaan worden?

De soldaat kwam met z'n volgeladen handdoek bij het circus aan. Hij trof het zeer gelukkig. De directeur van 't circus liep voor de tent te wandelen in de zon. Z'n grote rijlaarzen had hij aan en z'n rijzweep onder de arm. Dan kon iedereen goed zien dat hij de baas was van het spel en niemand anders.

De soldaat sprak hem aan.

‘Meneer, ik heb 'n koopje voor U.’

‘'n Paar konijnen zeker? Nee man, ik heb 'n hekel aan konijnenvlees. Ik hou meer van biefstuk.’

‘Nee, nee, meneer. Kijk 'ns hier!’

En de soldaat liet de circusbaas 'ns in de handdoek kijken.

‘Hebt U ooit van uw leven zo'n kleine kereltjes gezien?’ Ik niet, dat zal ik wel eerlijk bekennen.’

‘Ik ook niet,’ zei de directeur. ‘En die wou jij mij verkopen. Wat vraag je er voor?’

‘Doe maar 'ns 'n bod.’

‘Nu 't zijn er twee. Voor elk vijf en twintig gulden, meer zijn ze niet waard.’

[pagina 12]
[p. 12]

‘Da's goed. Hier, ze zijn voor U.’

De directeur haalde twee briefjes van vijf en twintig uit z'n portemonnee en hij kreeg er voor in de plaats de handdoek en al. Hij dacht: Da's 'n goed koopje geweest. Zo iets kwam ik nog juist in m'n circus te kort. Ik heb al paarden en beesten die kunsten kunnen maken. Krachtpatsers die met gewichten werken. Kunstenmakers die reuze-toeren verrichten

illustratie

aan de rekstok. En nou deze kereltjes er nog bij. Nee maar, ik heb nu 'n pracht-circus dat er zijn mag. Ik kan concurreren tegen het grootste in 't land.

Hij stapte met Puk en Muk naar binnen. Daar liet hij ze uit de handdoek. Nu vond hij de mannetjes nog wel tien keer zo leuk.

‘Hoe heten jullie, baasjes?’ vroeg hij vriendelijk.

‘Ik heet Puk.’

‘En ik ben Muk.’

[pagina 13]
[p. 13]

‘Puk, Muk, dat verschilt niet veel van mekaar. Maar jullie lijken ook zo sprekend. Je bent zeker broertjes?’

Puk en Muk knikten.

‘Je hoeft helemaal niet bang te zijn hoor, ik zal je in 't minst geen kwaad doen. Je zult 't goed bij me hebben en je kunt nog geld verdienen ook. Kom maar mee.’

Puk en Muk gingen mee. Hun circusleven ging beginnen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken