Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 2 (1937)

Informatie terzijde

Titelpagina van Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 2
Afbeelding van Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.88 MB)

Scans (4.75 MB)

ebook (5.60 MB)

XML (0.15 MB)

tekstbestand






Illustrator

Carl Storch



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 2

(1937)–A.J.F. van Ostaden–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 32]
[p. 32]

22. Naar Siberië.

Siberië is 'n heel ver land.

Puk en Muk werden er naar toegebracht door 'n man met ruwe baard en snor. Hij noemde zich Schenkinski. Die kerel zat te paard met sabel, piek en karwats, maar Puk en Muk moesten lopen. Ze moesten hard lopen, want het paard mochten ze niet achter raken.

Wat hadden de jongens 'n bekijks. Groot en klein, arm en rijk, oud en jong, alles bleef staan.

‘Och, och!’ klaagden de mensen, ‘zo klein en zo slecht! Die kinderen tegenwoordig, 't is verschrikkelijk! Dat zijn zeker die twee die pas 'n moord hebben bedreven.’

Alles kon je op straat te horen krijgen. De een wist dit, de andere dat. Maar allemaal zeiden ze iets over de jongens.

‘Ik vind nog het ergste, dat die twee er zich helemaal niets van schijnen aan te trekken. Ze zetten nog 'n lachend gezicht. Maar dat zal er wel afgaan, als ze de kou van Siberië maar eens hebben gevoeld.’

Schenkinski hield zich heel waardig. Hij keek maar strak voor zich en dacht: de mensen zullen wel zeggen: die kan 't. Bij hem zullen ze niet ontsnappen.

Als ze door straten kwamen waar kinderen aan 't spelen waren, werden op verschillende plaatsen de kinderen binnen geroepen; die mochten zo iets schandelijks niet zien. Van binnen uit de huizen loerden overal ogen van achter de gordijntjes.

En Puk en Muk stapten maar. Ze deden net of ze er zich helemaal niets van aantrokken. Ze voelden ook helemaal niet, dat ze iets verkeerds gedaan hadden.

[pagina 33]
[p. 33]
Toen ze in 't vrije veld kwamen, dacht Schenkinski: 't is nou wel geweest met dat deftig stappen. Hier komen we geen mensen meer tegen. En ik zou graag voor de avond bij 't eerste hotel zijn. Maar die twee kleine rakkers hebben zo'n verbazend korte beentjes. Als ze hard lopen, konden ze 't paard nog niet bijhouden als 't maar op 'n drafje gaat. Dat

illustratie

zou me wat worden als 't paard zou galopperen. Daar moet ik iets op vinden.

Op 't paard zitten. Nee, nee, die twee kleine mormeltjes wilde hij niet bij zich hebben. Met een stevig touw vastbinden, dat was zo iets. Ja, ja, dan bleven ze vanzelf bij.

Hij trok aan de toom en 't paard stond stil. Schenkinski sprong van z'n ros.

[pagina 34]
[p. 34]

Wat zou er nu gaan gebeuren?

Puk en Muk wachtten angstig af.

‘We mogen er misschien wel op,’ fluisterde Muk.

‘Als 't maar waar is, Muk, ik geloof 't niet voor ik er op zit.’

‘Kom 'ns hier jongens,’ zei Schenkinski vriendelijk. ‘Dit touw zal ik bij jullie en bij mezelf om 't middel doen. Dan kunnen we mekaar niet verliezen. Wegen zijn hier bijna geen. Ieder loopt maar recht-toe-recht-aan. Dat zullen wij ook gaan doen.’

Eerst werd 't touw stevig om Muk z'n lijfje vast gemaakt. Hij lei er wel drie knopen op, dat 't toch zeker niet los zou gaan. Toen kwam Puk aan de beurt: één slag om 't lijf en 'n knoop er op. Ook al klaar. Het eind maakte Schenkinski aan z'n eigen riem vast.

‘Ziezo, als we mekaar nu nog verliezen! En jongens, maar niet bang zijn. We zullen er dadelijk een vaart in zetten, dan komen we voor donker nog aan het eerste hotel. En 't paard kan er eten, snap je.’ Maar eigenlijk had Schenkinski moeten zeggen: ‘Daar kan ik 'ns 'n flinke pot bier drinken, snap je.’

Puk en Muk snapten dat heel best. Ze hadden al lang aan z'n rode neus gezien, dat hij goed van innemen was. Zeggen durfden ze 't niet. Ze waren bang van dien ruwen kerel, met z'n lans en karwats. Z'n sabel had hij nu weggestoken. Die had hij alleen maar voor den dag gehaald om 'm 'ns aan de mensen te laten zien.

Schenkinski ging weer te paard.

‘Vooruit!’ en hij trok aan de teugel.

Het paard ging weer stapvoets lopen, net als 't de hele tijd al gedaan had. Puk en Muk moesten flink aanstappen om

[pagina 35]
[p. 35]

bij te houden. Maar dat ging niet vlug genoeg naar den man z'n zin. Dan had hij net zo goed die twee kleine bazen los kunnen laten lopen.

‘Vooruit, knol!’

Het paard kreeg 'n paar trappen van de laarzen in de zij. 't Begon maar gauw op 'n drafje te lopen, want het was bang dat 't anders nog meer zou krijgen.

Schenkinski was met de galop niet tevreden. Hij bleef 't paard maar trappen. Toen dat niet genoeg hielp naar z'n zin

illustratie

trok hij er met de karwats over. Onbarmhartig sloeg de woesteling z'n beest op kop en lijf. Het paard begon nu te hollen of 't razend was. Viervoets sprong het 't veld door.

En Puk en Muk?

Die gingen natuurlijk even vlug als 't paard. Arme kereltjes!

Zo gauw 't paard was gaan draven, struikelden ze voortdurend. Dan werden ze over de grond meegesleept, totdat ze weer op hun voeten te recht kwamen.

Maar toen 't ros was gaan hollen, bleef 't niet bij struikelen.

[pagina 36]
[p. 36]

Hotsend en botsend werden ze toen meegetrokken. Soms gingen ze 'n heel eind mee door de lucht. Op hun angstgeschreeuw werd niet in 't minst gelet. Het paard bleef maar hollen, zolang Schenskinki bleef slaan.

Wat was dat 'n wrede man!

En die moest nu twee zulke kleine jongetjes wegbrengen naar 'n vèr, vèr, koud land. Voor straf omdat ze niets gedaan hadden.

Op 't laatst hielden Puk en Muk op met roepen en schreeuwen. Ze hadden al zo dikwijls gebotst en gestoten dat ze niet meer wisten of ze dood of levend waren.

Eindelijk was 't hotel in 't zicht.

In plaats van nu z'n paard wat te sparen en 'ns te denken aan die kleine Puk en Muk, begon Schenkinski nog woester en wreder te slaan. Hij moest en hij zou drinken hebben, bier! bier! en zo spoedig mogelijk.

De baas van 't hotel had de paardenhoeven gehoord, al op verre afstand. In dat land was 't altijd heel stil. Mensen woonden er slechts hier en daar, omdat 't geen mooi land was. 't Was er bijna 'n heel jaar winter met sneeuw en ijs. Dieren waren er bijna niet, omdat er zo goed als niets groeide.

De hotelhouder was maar niet gaan kijken. Hij wist, dat alle reizigers bij hem aankwamen, ruiters en voetgangers. Ze rustten allemaal 'ns graag uit. Deze ruiter zou ook wel aanleggen, maar 't kon nog best tien minuten duren eer dat paard er was. Hij had dus nog tijd genoeg om onder in de kelder te gaan werken. Hij zou vast bier klaar zetten. 'n Hotelhouder moet zijn gasten vlug en net bedienen.

't Was me 't hotel wel. 'n Krot van balken en planken, nog te laag voor mensenwoning. Maar boven de deur hing 'n plank, waarop met grote letters stond: Hotel.

[pagina 37]
[p. 37]

Als de baas zelf z'n plankenkeet hotel noemt, dan zullen we dat maar geloven.

Boem!! Boem!!

Wat is dat? Zou die ruiter nu al gearriveerd zijn? Dat kan toch onmogelijk!

Boem! Boem! ‘Volk! Volk!’

‘Is hier in die keet niemand thuis?!’

Lieve hemel, wat gaat die man te keer! 't Schijnt 'n rare gast te zijn.

De baas komt uit de kelder met afgetapt bier.

Boem! Boem! ‘Is me dat hier 'n inrichting! En dat noemen ze dan nog wel hotel. Volk! Volk!’

‘Ja meneer,’ roept de hotelhouder terug. ‘Hier ben ik al. Ik was onder in de kelder. U moet mij niet kwalijk nemen.’

‘Wat kan mij dat schelen. Geef mij gauw 'n karaf bier. Ik sterf van dorst.’

‘Ik zal u aanstonds helpen meneer.’

Schenkinski had Puk en Muk goed vast gebonden. Je kon nooit weten, misschien trokken die kleine ratten er anders tussen uit.

Och arm, Puk en Muk. Ze keken net of ze maar half leefden. Van dat schokken en botsen was heel hun kleine lijfje door mekaar gerommeld. Ze waren zo misselijk als iets. En nu dacht die Schenkinski nog, dat ze er vandoor zouden trekken.

Bons, bons, sloegen z'n vuisten weer op de ruw-houten tafel.

‘Moet dat bier soms nog gemaakt worden? M'n paard kan maar dadelijk aan de gang. Hier wordt voor de beesten beter gezorgd dan voor de mensen, 'n Fijn hotel, dat moet ik zeggen.’

[pagina 38]
[p. 38]

En hij begon weer te bonzen.

‘Asjeblief meneer. Heerlijk bier, zoals je 't uren in de omtrek geen vindt.’

‘Dat kun je gemakkelijk zeggen baas: uren in de omtrek staan hier geen huizen; dan vind j'ook zeker geen beter bier.’

‘Zeker op weg met twee bandieten?’



illustratie

‘Dat zijn mijn zaken, hotelhouder! Dat gaat jou niks aan,’ zei Schenkinski, en hij schonk 'n glas in.

't Smaakt heerlijk.

Bah, wat 'n brutale man, dacht de baas van 't hotel en hij draaide zich om.

Had hij zich niet omgedraaid, dan zou hij gezien hebben, dat Puk en Muk druk bezig waren mekaar te verlossen. Toch had hij wel iets gezien, maar wou niets laten merken.

Toen Puk zag, dat Schenkinski zo gulzig begon te drinken 't ene glas na 't andere, toen dacht hij: nu moet ik de kans waarnemen.

[pagina 39]
[p. 39]

‘Muk,’ fluisterde hij, ‘kijk nou niet meer zo lelijk. We moeten er van tussen door. Wat zal dat anders dadelijk met dien dronkelap worden. Ik heb goeie hoop!’

Hoop doet leven!

Dat kon je bij Muk wel zien. Zo gauw hij van weglopen hoorde, keek hij weer heel vriendelijk, net of hij niet gehotst en gebotst had onderweg.

‘Wat wil je, Puk?’



illustratie

‘Ik wil los. 't Schuift al 'n beetje,’ zei Puk terwijl hij zijn handjes wrong.

Schenkinski had in de haast de knoop om Puk z'n handen niet heel vast gelegd.

‘Er uit! Ik ben al vrij. Nu jij Muk. Hou je nu kalm, jongen. Laat vooral niets merken aan dien drinker.’

Puk keek 'ns naar de deur. Daar stond de hotelbaas nog, met z'n rug naar hen toe.

Zou die misschien expres zo gaan staan om toch maar

[pagina 40]
[p. 40]

niets te zien. 't Leek wel 'n goede man. Kijk, de hand nam iets uit de zak.

Puk hield den man met 'n paar schuine ogen in de gaten.

Nu stond de man nog steeds met z'n rug naar hen toe, maar nu had hij 'n geopend mes in z'n hand. Puk snapte dat dadelijk. Hij ging het mes er uit nemen, en de man deed net of er niets gebeurde.

Nu was ook Muk gauw verlost.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken