Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 2 (1937)

Informatie terzijde

Titelpagina van Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 2
Afbeelding van Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.88 MB)

Scans (4.75 MB)

ebook (5.60 MB)

XML (0.15 MB)

tekstbestand






Illustrator

Carl Storch



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 2

(1937)–A.J.F. van Ostaden–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 49]
[p. 49]

24. Wie zijn dat?

Maar wat wil je toch broer?’

‘Kom maar even meehelpen. Laat 't paard maar alleen staan; dat trouwe beest loopt niet weg.’

Zonder te weten waarvoor 't goed was, ging Puk z'n broertje helpen. De kist was gelukkig leeg, anders waren ze er ook nooit mee boven gekomen.

‘Je wilt zeker de kist uit elkaar slaan en dan 'n vuurtje aanleggen.’



illustratie

‘Daar straks dee je net of je veel verstand hebt, Puk, en nu praat je zo dom. Wie gaat er nou 'n vuurtje aanleggen van nat hout. Nee Puk, de kist blijft heel. Snap je nu nog niet wat ik wil?’

‘Eerlijk gezegd, nee Muk, ik begrijp niet wat je wilt beginnen.’

‘Dat wordt onze slee, Puk. We hebben al lang genoeg ruiter gespeeld. We zullen nu 'n sleetocht maken. Dat geweer

[pagina 50]
[p. 50]

komt ons ook goed van pas. Je weet nooit wat we onderweg nog kunnen tegenkomen.’

Toen lachten ze samen luidop, om dat heerlijke idee van Muk.

't Paard keek ook al 'ns nieuwsgierig, wat ze nu weer uitgeprakkezeerd hadden. Dat zou hij gauw genoeg weten. De kist werd achter 't paard geplaatst en toen met 'n touw aan de stijgbeugels vastgemaakt.

‘Puk, neem plaats in onze slee!’

‘Ja Muk; zal ik nu maar koetsier zijn? Jij hebt straks heel de tijd al gereden. Ik heb geen last meer van de paraplu. Daar kan ik zelfs een zweep van maken. Jij kunt toch niet uit de weg met je geweer.’

‘Mij allemaal goed, Puk, als je maar zorgt, dat je onze goede klepper niet met de zweep slaat.’

‘Zal ik voor zorgen, Muk.’

Muk ging ook in 't kistje zitten. Heel veel plaats schoot er niet meer over. Dat was goed, dan zouden ze zeker niet door mekaar geschokt worden, als de slee zo nu en dan 'n stootje kreeg.

‘Ju paardje, met je vlassen staartje.’

Blij schudde 't paard met z'n kop en trok aan. Dat waren pas goeie baasjes, die zeiden nog iets van je staart ook. Daar liep je met plezier voor.

Wat schoof die slee heerlijk.

Jammer, dat er zo weinig te zien was in dat land. Alles maar sneeuw links en rechts. Nergens bomen. Zo ging het nog wel 'n uur aan 'n stuk.

Vooruit kijken konden ze niet. 't Paard was zo groot en zij zaten zo laag. Daarom waren ze, vóór ze er erg in hadden, dicht bij 'n tent gekomen, 'n soldatentent.

[pagina 51]
[p. 51]

Puk hield 't paard in. Zou 't niet gevaarlijk worden. Wie zouden er onder die tent zijn?

‘Muk, wat doen we ermee?’

‘Waarmee?

‘Ik bedoel: zullen we langs die tent gaan, of zullen we die kant uitrijden dat ze ons niet zien.’

‘O! Laat ons er naar toe rijden. Ik denk dat er soldaten onder liggen. Die zullen ons toch niet opeten!’

‘Nee, dat wel niet. Maar als ze ons 'ns terug sturen van waar we gekomen zijn, wat dan?’

‘Dan doen we 't niet, Puk. Maar dat geloof ik niet dat de soldaten dat doen zullen. Wij zijn er niet door de soldaten naar toe gebracht, maar door dien wreden man, Schenkinski. Dan weten de soldaten toch niet dat we gevlucht zijn.’

‘Dat is ook zo, Muk. We zullen er dan maar op af gaan.’

‘Ja!’ riep Muk, net als 'n heer die z'n koetsier beveelt. De slee zette zich weer in beweging.

Bij de tent hield 't paard stil en de twee reizigers stapten uit hun slee. Ze gingen beiden naar de ingang van de tent. Muk met z'n geweer.

‘Volk! Volk!’

Geen antwoord.

‘Volk! Volk!’ riepen ze wat harder.

Weer geen antwoord. 't Bleef doodstil. Ze gingen wat dichterbij, keken 'ns goed in de tent, en zagen toen dat die helemaal verlaten was.

‘Daar zijn wij nou bang voor geweest,’ zei Puk lachend.

‘Wij? Wij? Jij toch maar alleen, geloof ik. Ik heb ten minste geen seconde schrik gehad.’

Ze gingen 'ns helemaal de tent in. Eten was er nog in overvloed. Ze liepen daarna 'ns rond de tent. Nergens iets

[pagina 52]
[p. 52]

te zien. Geen spoor of teken van mensen. Achter de tent vonden ze nog 'n partij ondergesneeuwd hooi.

‘Dit is goed voor ons paard.’

‘'t Zal lekker koud zijn, Muk.’

‘Ja, 'n beetje koud wel. Maar nu heeft het eten en drinken tegelijk. Wat kun je nog makkelijker hebben?’

Muk ging het paard dadelijk halen. En ja, het beest had trek in 't hooi. Als 't nou dadelijk nog 'n half brood kreeg, dan kon het er tegen.



illustratie

Muk snuffelde rond in de tent. Daar vond hij 'n paar broden zo maar tegen de grond. Dat zou 't paardebrood wel zijn. Die kijken zo fijn niet, al zit er 'n korreltje zand aan. Zand schuurt de maag. Muk nam 'n half brood mee en sneed het aan stukken.

Zo'n heerlijk maaltje had 't paard in lange tijd niet meer gehad. Wat gingen z'n kaken blij over mekaar, net of ze zeiden: dank je Muk! dank je Muk!

‘En morgenvroeg krijg je weer 'n half, hoor!’

[pagina 53]
[p. 53]

't Paard ging nog wat hooi eten. Het moest zijn maag vol hebben, anders kon hij van nacht niet slapen.

Puk was binnen aan 't rommelen en zoeken.

Zij tweeën moesten toch ook eten.

‘Wat eet jij 't liefst, Muk?’

‘Worstenbroodjes, pannenkoeken en taartjes.’

‘Dan moet je maar zien dat je ze krijgt. Ik bedoel nou, wat heb je 't liefst: boterhammen, of pap, of 'n lekker soepke?’

‘Dan pap, als je er dan maar goed suiker in doet.’

'n Grote pot werd uit de tent gesjouwd. Muk maakte van droog hout 'n vuurtje, vlak voor de ingang, terwijl Puk de spullen bij mekaar zocht, waar de pap van gemaakt moest worden. Hij kon alles vinden behalve de suiker, en daar had 't Muk juist het meest op. Alles ging de ketel in en die werd op 't vuur gezet.

Puk zou voor 'n lekker hapje zorgen, als Muk het vuur aan hield.

't Begon al dadelijk te pruttelen in de pot en de wasem sloeg al op. 'n Grote lepel kon Puk nergens gevonden krijgen, en de pap moest toch geroerd worden. Dan maar... vooruit, dan maar met de paraplu roeren. Ook nu weer bracht de paraplu uitkomst.

Terwijl hij aan 't roeren was, zei Puk:

‘'t Is toch maar goed, dat we bij Iwan Nicolawitsj en Jekatrien knechtjes zijn geweest. Hoe zouden we anders ooit hebben leren koken?’

‘Ja maar, als we er nooit waren geweest Puk, dan hadden we waarschijnlijk nooit hoeven te koken. Dan waren we nooit hier geweest. Die lui zijn eigenlijk de schuld dat we zo ongelukkig zijn.

‘Zó ongelukkig zijn we toch niet, Muk. 't Gaat tot nog toe

[pagina 54]
[p. 54]

heel goed. Als we maar ooit bij Klaas Vaak terug komen, dan vind ik 't allemaal best.’

‘Puk, als je over den duivel praat, zie je z'n staart. Ik zou er m'n geweer om durven verwedden, als daar ginds die twee lieve mensen niet aankomen.’

‘Wie?’

‘Wel, Iwan Nicolawitsj met z'n vrouw Jekatrien, of anders gezegd op z'n Hollands: Jan Klaassen en Katrijn.’

‘Maar Muk, wat krijg je nu in je hoofd?’

‘Kom dan zelf hier op 't kistje staan, dan zul je 't zien.’

Puk ging ook op 't kistje staan.

‘Ja, ik geloof dat 't misschien toch wel zou kunnen zijn, dat dat Iwan en Jekatrien waren.’

‘Ik weet 't bijna zeker, Puk. Hoe dichter ze komen, hoe meer ze er op lijken.’

‘En als ze 't nu zijn, Muk, wat doen we dan?’

‘Ja, wat dan?’

‘We zullen eerst 'ns vragen wat ze hier komen doen.’

‘Misschien komen ze ons wel zoeken. Ze zullen spijt hebben, dat ze ons zo streng hebben gestraft, al hadden we niets gedaan.’

‘Dat kun je begrijpen, Muk. Nee man, daar geloof ik niets van. Zo'n twee akelige brompotten! Maar we laten ze geen baas meer over ons spelen, dat in geen geval.’

't Waren werkelijk Iwan met z'n vrouw. Ze kwamen op de tent af, omdat ze niet wisten waarheen. In die tent was leven, wat ze hadden van verre de rook al zien opstijgen.

Muk sprong op de kist met z'n groot soldatengeweer.

‘Halt! Werda?’

‘Twee arme tobbers, die geen weg weten, en die scheel kijken van kou en honger.’

[pagina 55]
[p. 55]

‘Iwan, Iwan, 't zijn Puk en Muk, zie je dat dan niet.’

En voor Iwan 't in de gaten had, lag z'n vrouw op de knieën voor Puk en Muk.

‘Vergiffenis, lieve Pukkie! Vergiffenis, lieve Mukkie! O, we hebben er zo'n spijt van dat 't allemaal gebeurd is. Zo iets zal ons nooit meer overkomen.’

En Iwan stond ook al met de berenmuts onder de arm te

illustratie

stamelen van ‘Pukkie’ en ‘Mukkie’ en ‘spijt hebben’ en zo al meer.

Puk en Muk dachten: Nu is 't weer: Pukkie en Mukkie. Ze hebben ons zeker weer nodig. Als we ze nou laten lopen. dan voelen ze dat ze ons zo slecht behandeld hebben.

Maar zo iets konden Puk en Muk niet doen.

Toen zei Puk: ‘Nu vooruit, we zullen dan maar doen net of er niets gebeurd is en alles proberen te vergeten. Maar we zijn jullie Puk en Muk niet meer.’

‘Ja da's goed, jongens,’ zei Iwan, ‘als we hier maar wat uit mogen rusten.’

[pagina 56]
[p. 56]

‘Kom maar binnen.

De twee stapten binnen, gevolgd door Puk en Muk.

‘Je blijft zeker dadeluk mee eten, Iwan en Jekatrien?’

‘Asjeblief jongens, als 't mag, heel graag!’

‘Ja, er is pap genoeg, en anders gooien w'er wel wat sneeuw bij; dat wordt vanzelf pap.’

‘Dat heb je nog van mij geleerd, Pukkie, pap koken, weet je nog wel.’

‘Ja, ja, en je zult straks wel merken dat ik het nog kan. Misschien smaakt ze wel 'n beetje naar de paraplu, want ik had niets anders dan de paraplu om door de pap te roeren. En roeren moet je toch, hé Jekatrien?’

‘Ja,’ knikte de vrouw en ze dacht aan de paraplu-smaak.

Iwan gaf daar niets om. Als die maar iets in 't lijf kreeg, want nu was hij misselijk van de honger.

Nu en dan ging Puk nog 'ns naar z'n pap zien. Maar hij vergat 't helemaal, toen Iwan z'n geschiedenis ging vertellen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken