Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Uytvaard van den wel edelen gestrengen heere Tjaard Gerlacius (1694)

Informatie terzijde

Titelpagina van Uytvaard van den wel edelen gestrengen heere Tjaard Gerlacius
Afbeelding van Uytvaard van den wel edelen gestrengen heere Tjaard GerlaciusToon afbeelding van titelpagina van Uytvaard van den wel edelen gestrengen heere Tjaard Gerlacius

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.18 MB)

XML (0.01 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Uytvaard van den wel edelen gestrengen heere Tjaard Gerlacius

(1694)–Gerardus Outhof–rechtenstatus Auteursrechtvrij

borgemeester in Groningen: in der tijd hoofdman van de hooge justitie-camer deser provincie, hovelink tot Doesum en Grote-Gast, enz. gebooren den 14. april 1629. en Godsaliglijck in Christus ontslapen op dingsdagh den 10. iuly 1694. en saterdaeghs den 14. july roustatelijck ter aarden besteed


Vorige Volgende
[Folio A2r]
[fol. A2r]

[Wie komt daar van 't Stad-Huis met droev en en naar geween]

 
WIe komt daar van 't Stad-Huis met droev en en naar geween,
 
In treurig Rougewaad, met trage passen treen?
 
Wiens Ogen vogt en rood in tranen schier verstikken,
 
Wiens mond niet spreken kan, door't al te bange snikken:
 
Og! 't is de Gron'ger Maagd, die nu verscheidenmaal
 
Heur swaard verbroken heeft, en haare goude schaal
 
Geworpen troosteloos, voor haare voet an stukken,
 
Die nu haar' handen wringd, haar borst schijnt in te drukken,
 
Die sucht en wenende met ongevlogten haar
 
Van siltgetraan door nat, komt volgen dese baar:
 
Waarop wel eer het rif van Schoon en Dogter lagen;
 
Dog nu een ander het rif ten groeve word gedragen,
 
't Rif van de Vader selv, die Eedl' Burgerheer,
 
Leyd daar nu levenlos door Antrops scherpe speer
 
Helaas! ter neer geploft al woedend' en verbolgen;
 
Gy dragers treed wat sagt, sy kan so ras niet volgen,
 
Se is innerlijk bedroevt, want dese grote scha
 
Prangt haare Ziel, en gaat haar ingewand te na.
 
Twe Stijlen van haar staat, uyt eenen stam gesproten,
 
De Vader en de Soon sijn nu om ver gestoten,
 
O! dobbel harte wee, O! Groningen dees val
 
So die niet werd gestuit, dreigd uwe sterke wal.
[Folio A2v]
[fol. A2v]
 
Nau had de moordbeulin het hart des Soons doorklonken,
 
Om met Gerlaci bloed in 't donk're grav te pronken,
 
Tot Groongens smert, of gaat; verlust op Edel bloed.
 
Verwoedend voort, met haar verschrikbare helsche stoet
 
Sig regel regt na 't huys des Oudste Dogters wenden,
 
Om dese schrand're siel met blaeu vergift te schenden.
 
O! droeve sielen prang, O! hertpijn sonder gaâ,
 
Dees rampen gaan 't gemoed des vaders so te na,
 
Dat hy van droevheyd schijnt in tranen te versuipen
 
Die van der kinderen en sijne wangen druipen:
 
Dies hy gestadig wenst, door droevheyd afgemat,
 
O! Dood kom ruk me weg, ik ben mijn leven sat,
 
O! Jesus wil mijn siel van stonden aen doen halen
 
By u, die boven sit in Paarlemoere salen.
 
Straks gaat het vinnig spook, dat algemeene kwaad
 
Vans' Soons en Dogters bloed in 't minste niet versaad
 
Sijn schriklijk moordgeweer met slange bloed bekleven,
 
Om so den doodsteek an de vader selv te geven,
 
Op 't grouwelmoordbesluit, doorklievt sy d'Edle borst.
 
Vervloekte Moordbeulin, die staag na wreedheid dorst
 
Most gy u juist met bloed van aardse Goon beladen?
 
Kost gy u met het bloed van mind're niet versaden?
 
Van Burgers, die voor hem uit lievde sig in nood,
 
Begeven souden, ja, al wast selvs in de dood.
 
Most gy u drake spog op dese siel uitbraken
 
Most dees doorwijse mond u galvergift juist smaken,
 
O! sware donderslag, O! onversetb're smert,
 
Die Stad en Lande treft tot midden in het hart:
 
Og! als ik'er om denk hoe zidd'ren mijne leden,
 
Hoe is mijn hart beklemt om s'Lands rampsaligheden.
[Folio A3r]
[fol. A3r]
 
Dees trouwe Staat-Zuil voor het lieve vaderland
 
Die vijftijn jaren tijds heeft vieriglijk gebrand
 
Als Burgemeester, om tot Eendragt te verwekken
 
Het hart der Burgeren, moet nu tot spijs verstrekken
 
An 't vuyle wormenest; die grote Mecenaat
 
Die als een Cato plagt te sitten in den raad,
 
Die door sijn trouwigheid en wijse mond en oordeel
 
Tot Groongens hulp verstrekt', en 't algemeene voordeel,
 
Wiens onvervalst gemoet, de pleiters maakte koel,
 
Die als een Salomon sat op den Regterstoel,
 
Niet stopte voor 't gekrijt der arremen sijne oren,
 
Maar sonder onderscheid quam rijk en arm te horen.
 
Tot troost van Weeuw en Wees, die anders swaar gejukt
 
Door 't juk van onregt gaan ter aarden neergebukt,
 
Die 't goddelose kwaad uit de afgrond op gekomen
 
Wist door een gouden toom van wetten in te tomen,
 
Die vrome BurgerHeer, die pronk van onse staat,
 
Die minnaar van het goed, en hater van het quaad,
 
Die ware Godsdienst quam seer vieriglijk omermen
 
En tot Jehovaas Eer, sogt eewig te beschermen:
 
Die sijn beschermer steeds behoorlijk Eere gav
 
Leyd nu ter neer geploft, in't nare donker grav,
 
O! sware Donderslag, ay! gy schijnt an te tasten
 
Het schip van onsen staat, en treft de hoogste masten,
 
Daar leyd nu 't hoofd dat als een schone ceder ston,
 
Op de ongeschore kruyn, van 't bloejend Libanon;
 
Daar leyd die Basans Eyk, die staag op Zions muuren
 
Stond pal gelijk een rots, om tweedragt te verduuren.
[Folio A3v]
[fol. A3v]
 
O! tijd die ons nu had een vreugde krans beloovd,
 
Verschaft een lijkcypres om aller vrinden hoofd.
 
Kom Groongens Burgery, die morgen vreugde vuuren
 
Ontsteken sult, wil eerst dit kille rif betruuren
 
Kom volg dit eerst na 't grav, met lijk cypres en palm
 
Maak eerst een rougedreun, waar vande wedergalm
 
Klinkt van het sterrendak, door de afgelegen landen:
 
Laat dog de droevheyd eerst u sielen eens ontbranden
 
Tot ware leet, van u verstorven BurgerHeer,
 
Van u getrouwe sorg, dewelke gy niet meer
 
Op aarde aanschouwen zult, wiens siel der Eng'len reyen
 
Ter lugt uytbarstende, t'saam zegepralend' leyen
 
Na 's Oppervoogds Paleys, waar hy met and're Goon
 
In volle glorie praald op Judaas gulden throon,
 
Van waar sijn flonkerstar rontom aan alle kanten
 
Blinckt an het firmament, als helle Diamanten,
 
Waar Jesus al 't getraan van sijne ogen heeft
 
Gewist, en nu met hem in Ewigheden leevt.
 
Van waar hy morgen sal u vreugde feest anschouwen.
 
't Gebalder van 't Musket, 't gedonder der Cartouwen,
 
't Gebrom van Klok en Trom, 't gejuig van groot en kleyn,
 
Hoord hy daar boven in Jehovaas vreugde pleyn.
 
 
 
G. OUDHOF.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken