Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1 (1700)

Informatie terzijde

Titelpagina van Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1
Afbeelding van Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.82 MB)

ebook (4.29 MB)

XML (2.40 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

emblematiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1

(1700)–Johannes d' Outrein–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 322]
[p. 322]

Inhouwd van de inleiding tot de proefstukken der H. Sinnebeelden.

I. Hoofddeel.
Waarin, ter gelegenheid van het 24ste vers van den CIVden Psalm, de inhouwd en oogmerk van dien gantschen Psalm word opengelegd.

DE woorden van den Psalmist vers 24.pag. 1
De CIV. Psalm, in syn geheel, wat nader overwogen. 2
De Digter van desen Psalm, waarschynelyk David.
Immers hy is van Godlyke ingeving.3
Opschrift van de Syrische Oversetter 
Van de Grieksche Oversetters. 
Algemeen Inhouwd uit een Ouwd Griex Schryver. 
Uit Theod. Beza.5
Uit S. Amama, die segt, dat dese Psalm alleen van een Philosophischen inhouwd is, 't welk wedersproken word. 
Of dese Psalm ook niet Sinnebeeldig moet worden opgevat.6
De Midrasch Tillim aangetogen. 
Als ook Hezychius, Hieronymus, Augustinus.7
Aanleiding tot het dichten van dit lied. 
Oogmerk van het selve. 
Digtkundig beleid.9
Ontleedende uitbreiding van den gantschen Psalm.9-15
De CIV. Psalm op den trant van Datheen nagevolgt.15-21
[pagina 323]
[p. 323]

II. Hoofddeel.
Waar in bysonder verhandel word het 24ste vers van desen Psalm: Hoe groot (of veelvuldig) zyn uwe werken, O Heer! gy hebt se alle met wysheid gemaakt.! De aarde is vol van uwe goederen.

Hoe dese uitroep vers 24. in het verband te pas komt.pag 21
Nader ondersoek, waarom die uitroep juist hier word ingevoegd.22
Het boek Cosri aangetogen. 
Verdeeling van vers 24.23
I. De Uitroep van de Goddelyke spreker over de veelheid en grootheid van Gods werken. Waar in 
A. De persoon die aangesproken word: O Jehova! Kragt van die naam. 
En waarom God in desen Psalm meermaals dus genoemd word.24
Wie van de drie Godlyke Persoonen hier word aangesproken. 
B. Het gene nopens hem word uitgeroepen. Waar in 
א. Waar van gewaagt word: uwe werken: 't welk by hier in de eerste plaats opnemen van de werken der natuur, ofte der schepping en Voorsienigheid.25
ב. Wat daar van getuigt word. Hoe VEEL ofte Hoe GROOT zynse!
Want dit woord geeft te kennen 
1. De MENIGVULDIGHEID van Gods werken27
α. De geestelyke. Namelyk de Engelen. 
a. De gevallene. 
b. De goede Engelen 
Of en hoe verre 'er eenige order en onderscheid is onder de Engelen.28, 29
β De licchamelyke schepselen. 
a. Menigte van hemelsche ligten. 
aa. Vaste sterren.30
bb. Planeten of Loopsterren.31
Of de Son, dan of de aardkloot een Planeet is.32
Getal en order der Planeten, 
Volgens Ptolomaeus
Volgens Copernicus.
Of de Planeten ook bewoond syn.33
b. De werken van God in de lugt 
Meteora, of verhevelingen. 
c. De aardkloot in syn binnenste. Wat voor schepselen daar al binnen begrepen zyn.34, 35
d. De Zeen, en ander wateren.36
c. De aardkloot in syn oppervlakte. Veelheid van gewassen.37
[pagina 324]
[p. 324]
d. Levendige dieren, gevogelte, ongecyfer.38
Verscheidenheid van leden, gewrigten, couleuren, selfs in de kleinste dierkens. 
e. De Menschen.39
R. Boyle aangetogen.41

III. Hoofddeel.
Van de Grootheid van Gods werken, en wel, eerst in opsigt van de Hoegrootheid, of uitbreiding.

2 Van de GROOTHEID van Gods werken 
α. In opsigt van der selver gevaarte of uitgestrektheid.42
a. Het geheele AL in 't gemeen is van een onbepaalde uitbreiding.43
b. In 't bysonder. 
De grootte van den aardkloot.44
Groote werken Gods in en op de aarde.45
De groote afgrond.
De zee.
Groote dieren.
I. De Leviathan Job. xl. xli. 
Oudaan aangetogen.46
II. Behemoth.48
Grootte van de Hemelsche lighamen,49
Het uitspansel, of de logt, en 't gene daar in is. 
De Hemelsche ligten. 
De Maan, de Son de Planeten.50
De vaste sterren.51
c. Van de Hoegrootheid der plaatselyke beweeging uit R. Boyle.52

IV. Hoofddeel.
Waar in getoond word de Grootheid van Gods werken wegens de uitnementheid der selve, en de blyken van Gods Wysheid en Magt, dat in uitblinkende.

β In opsigt van der selver uitnementheid, en wonderlykheid.p. 54
Waar toe gebragt word. 
II. De Regtveerdiging van dien uitroep, door het vertoog van Gods WYSHEID, in de schepselen sig vertoonende. 
[pagina 325]
[p. 325]
De woorden: Gy hebt se alle met WYSHEID gemaakt, verklaard.55
De Wysheid Gods in syne werken opengelegd. 
A. In het Wys en heerlyk einde, dat God sig in en door deselve heeft voorgesteld.57
B. In het maaksel van de schepselen selfs, en der selver schikking op elkander tot dat einde.58
Dit word, in 't bysonder aangetoond. 
a. In de lighamelyke schepselen 
א. In opsigt van de derden of bovensten Hemel. 
ב. In opsigt van het Firmament, of den hemel de sterren.61
α. De vaste sterren.62
β. De Planeten. En onder die 
1. De aardkloot.63
2. De Maan.64
γ. De Son 
Dag en Nagt.95
δ. Onderscheidene jaargetyden. 
Oudaans uitbreiding over Ps. viii. 4. 
En Psal. 19. 2-7.66
Mitsgaders Psal. lxxiv. 16, 17.70
Ende Psal. cxlviii. 3.71
ב. In opsigt van den benedensten Hemel of de lugt.72
J. Aalstius aangetogen. 
Het wonderbare der verhevelingen: Donder, Blixem, Regen, Sneeuw, Hagel. 
Job Cap. xxxvii. geheel aangetogen.74
Job xxxviii. 22-30. 
Oudaans Uitbreiding daar van.76
Job xxxviii. 33-38.78
Oudaans Uitbreiding daar van.79
Job xxvi. 7-17. 
Door Oudaan uitgebreid.80
Psal. cxlvii. 15-18.82
Door den Schryver selfs in rym uitgebreid. 
. In opsigt van den aardkloot en daar ontrent. 
α. Het gene daar op is. 
I. Het gevogelte.83
De Plaatsen Job. xii. 7-984
Door Oudaan uitgebreid. 
Job xxxix. 3, 16-21.85
Door Oudaan uitgebreid. 
Job xxxix. 26-33.86
Door Oudaan uitgebreid.87
II. De Beesten. 
[pagina 326]
[p. 326]
Aalstius Redenl. aangetogen.88
Plaatsen der Heilige Schriftuure, die Gods Wysheid daar in roemen.90
Oudaans uitbreiding over Job xxxix. 22-18. van het Peerd, aangetogen. 
III. Het ongedierte.92
Een beschryving van den aard en eigenschappen der mieren, in Latynsch gedigt door Johannes Carpentejus.93
β. Het gestel van den aardkloot selfs,94
I. Bergstoffen en mynen, onderaardsche holen en watervangen.
II. Vuurbrakende bergen. 
III. Fonteinen, Rivieren, en Zeen.95
Speelingen van de Heilige Schriftuur op deselve. 
Job. xxxviii. 8, 16. door Oudaan uitgebreid.96
Psal. xxxiii. 7. insgelyx.97
En Psal. cvii. 23-30.98
IV. Gewassen der aarde 
Aalstius redenl. aangetogen100
De Wysheid van God, in elk kruidje en bloem op te merken.102
Psalm. lxv. 9-14.103
Besluit hier van104
b. Overgang tot de Geestelyke schepselen, en Gods Wysheid, in deselve.105
Boyle aangetogen. 
Besluit van dit hoofddeel.108

V. Hoofddeel.
Waar in de Mensch in het bysonder word beschouwd als het Hoofdstuk van Gods werken.

c. Het schepsel, dat uit geest en lighaam bestaat, namelyk den Mensch.110
Een redenvoering over de voortreffelykheid van den MENSCH. Over Ezech. xxxiv. 31. Gy syt menschen.
Inleid. De kennis van ons selfs is seer noodig.111
Veele zyn daar in gebrekkelyk. 
I. Die hunne uitnementheid niet kennen. 
II. Die niet kennen hunne Geringheid.112
[pagina 327]
[p. 327]
Dies is noodig dat ons erinnert worde dat wy menschen zyn. 
Overgang tot de woorden: Gy zyt menschen. 
Welke tweesins verstaan konnen worden.
I. Natuurlyker wyse.113
A. Benamingen van den Mensch, אנוש אדם, / ἄνϑρωπος, homo.
B. De weerdigheid en voortreffelykheid des Menschen blykt 
א. Uit Gods eeuwige besigheid ontrent Hem. 
ב. Uit de schepping des menschen. En wel 
α. Dat hy het laatste van alle de werken Gods geschapen is.114
β. En na sulk een opwekking van de dry Godlyke Persoonen. Gen. i. 26.115
ג. Uit de beschouwing van den mensch selfs. 
α. In het gemeen, dat hy bestaat en uit ziel en uit lighaam. 
β. In het bysonder.116
a. Het LIGHAAM. Desselfs voortreffelijkheid blykt. 
I. Uit de schepping. En wonderlyke voortteeling.
II. Uit desselfs uitterlyke gestalte.117
a. Hy word naakt geboren. 
b. Uit de groote gelykheid en ongelykheid. 
c. Uit de regt opstaande gestalte des lighaams. 
d. Dat hy de aarde alleen raakt met de planten van twee voeten.118
III. Uit desselfs deelen.
aa. In het gemeen. 
bb. In het bysonder.
AA. De uitterlyke. 
אא. Het Hoofd. Waar in 
α. De Oogen.
β. De Neus.119
γ. De mond, lippen, tanden, tonge. 
δ. De ooren.
בב. De Hals.
גג. De Schouwderen.
דד. De armen, handen, vingeren.
הה. De Borst, buik, dyen, schenkelen, voeten.120
BB. De innerlyke.
אא. De Herssenen.
בב. Het Hert.
גג. De Longen.
דד. De Maag.121
הה. De overige deelen.
Nuttigheid van dese beschouwing. 
b. De ZIEL of GEEST des Menschen. 
I. Dat de mensch een Geest of ziel heeft, bewesen. 
[pagina 328]
[p. 328]
a. Uit de Heilige Schriftuur.122
b. Uit de reden.122
II. Wat de Geest des menschen is. 
III. De uitnementheid der ziele.123
א. Uit haar wesen en werkingen. 
ב. Uit haar oorsprong.
ג. Uit hare geduursaamheid.
c. De Vereeniging van ziel en lighaam. 
Waar in die niet en immers bestaat.124
De ziel veroorsaakt de beweegingen des lighaams niet, maar bestiert deselve.124
En word van deselve aangedaan. 
Sy heeft haar voornaamste sitplaats in de herssenen. 
Wat de hertstogten syn.125
II. Geestelyker wyse.125.
  
Wat'er ligt in die erinnering: Gy zyt menschen. Namelyk, een erinnering van de pligten, die wy uit aanmerking van ons selfs als menschen, schuldig syn. 
Tot overtuiging van veele, die niet leven soo als de weerdigheid des menschen medebrengt.126
I. Overdadige en wellustige. 
II. Aardsgesinde. 
III. Die alleen voor dit leven sorgen.127
IV. Die soo veel werks maken van de schoonheid en verciering des lighaams. 
V. Die hunne ziel in geen betamelyke werksaamheid houwden.128
VI. En de leden van hun lighaam niet betamelyk gebruiken. 
VII. Die hunne ziel door het lighaam laten overheerschen.129
Vermaningen tot het tegendeel. 
Besluit. 

VI. Hoofddeel.
Waar in Gods Wysheid in de Sinnebeeldige betrekkingen der schepselen word ontdekt.

Uit het verhandelde blykt grootelyks Gods Wysheid in de schepselen.130
Welke de Heidenen ook hebben konnen opmerken.131
Maar Gods woord onderrigt ons daar van nader. Heb. xi. 3. 
Wat het geloof ons nopens de schepping leeraart, 't geen de reden niet doet. 1. 2. 3. 
Wat het sy de scheppinge met opmerking door het geloove te verstaan? 
[pagina 329]
[p. 329]
I. Hoe God in de schepping aan te merken is.132
II. Dat de Schepping haar opsigt heeft op het werk der Genade. 
III. Dat de schepselen Sinnebeelden syn.133
Dit word getoond 
I. Uit de welvoegsaamheid der selve134
II. Uit Gods oogmerk in de schepping. 
III. Uit de geduurige taal en spreekwysen der Heilige Schriftuur.135
IV. Uit de benoeming van alle de schepselen als een cierlyk, welgeordend Heir.136
Noodsakelykheid der Sinnebeeldige geleerdheid. 
Aangenaamheid van vermakelykheid der selve.137

 

Nadere verhandeling van de SINNEBEELDEN in het gemeen.

 

I. De Naam. Het woord Sinnebeeld, wat beteikent. 
Het woord Emblema uitgehaald.138
II. Schifting der Sinnebeelden. 
A. In sakelyke, afgebeeldde en woordelyke,141
B. In natuurlyke en door konst gemaakte.143
C. In enkele en t'samengestelde.144
III. Wat overeenkomst en onderscheid 'er is tusschen. 
1. Een Sinnebeeld.145
II. Een voorbeeld, (typus,)146
III. Een Allegorie. Of saak van andere beduidenis.150
IV. Een Hieroglyphicum, of Beeldsprakig teiken.151
Casalius, Lucianus, Lucanus, Isidorus, Origenes, Stellingfleet, Clemens Alexandrinus, Thomas Burnet, Rivetus aangetogen.151-157
Onderscheid tusschen de Beeldspraken der Egyptenaren en de Sinnebeelden der Heilige Schriftuur.157
V. Een Gelykenis (Similitudo.)158
VI. Een Parabel.159
VII. Een Fabel.160
VIII. Een AEnigma of Raadsel.161
Het woord חוד en חידה by de Hebreen.162
IX. Symbolum of Sinnebeeld, Kenspreuk.166
X. Sententia of Gnome, een Sinspreuk.168
Besluit van dit Hoofddeel.
[pagina 330]
[p. 330]

VII. Hoofddeel.
Van den Oorsprong der Sinnebeeldige Wysheid.

De oorsprong der Sinnebeeldige Wysheid word van veele gesogt by de Egyptenaren.169
't Welk ontkent word, met redenen.170
De waare en eerste oorsprong is te vinden in het oogmerk Gods, dat hy met de schepselen heeft voorgehad; datse Sinnebeelden souwden zyn van geestelyke saken.171
God heeft al van den beginne door Sinnebeeldige saken en woorden onderwesen.172
Enoch is voorsien geweest met Sinnebeeldige wysheid.173
Als ook Noach.174
Voornamelyk Abraham. 
Die ook daar in de Egyptenaren sal onderwesen hebben.175
Ouwde Schryvers uit Eusebius aangetogen. 
Eustathius, en over den selven Leo Allatius, aangetogen.176
Jacobs Sinnebeeldige kennis.177
Joseph is daar in uitmuntende geweest.179
Zyn Egyptische naam Zaphnath-Paaneah. 
Hy heeft de Egyptenaren onderwesen.180
Ps. cv. 22 verklaart. 
Jobs en syner Vrienden Sinnebeeldige wysheid, niet van de Egyptenaren ontleend.183
Besluit, dat de Sinnebeeldige wysheid van Moses en de Profeten, niet herkomstig is van de Egyptenaren.184
Maar dat dese, als ook de Grieken en Latynen, uit Moses en de Profeten veel ontleend hebben. 
Waarom ook de Heidensche Schryvers konnen dienen tot opheldering van de Sinnebeelden der H. Schriftuur.185

VIII. Hoofddeel.

I. Een schets of naamlyst van de werken der sesdaagse schepping, waar van in de Heilige Schriftuur eigentlyk, of voornamelyk Sinnebeeldig gewaagt word.186-200
II. Hulpmiddelen tot behandeling van de Sinnebeelden.200
Schryvers over de Sinnebeelden.201
III. Berigt nopens dit werk. Wat voor aanleiding wy gehad hebben om dese Proefstukken van heilige Sinnebeelden aan het ligt te brengen.205
[pagina 331]
[p. 331]
Bysonder berigt nopens het Sinnebeeld van den Arend. Over Jes. xl. 31.207
Van de Duiven en Tortelduiven; over Psal. lxxiv. 19.208
Van de Roose, Lelie en Appelboom over; Hoogl. ii. 1-3.209
Van de Palmboom en Cederboom; over Psal. xcii. 13. 
Van de Sonne. Mal. iv. 2. 
Van het Peerd. Zach. x. 3. 
De Schapen en een Schaapherder. Zach. xxxiv. 31. en Jes. xl. 11. 
Het Hart. Ps. xlii 2, 3. 
De Miere. Spr. vi. 6-8. 
Algemeen berigt, hoe dese plaatsen van ons behandeld syn. 
Ons beleid in het behandelen der Sinnebeelden. 
De practicale toepassingen. 
Besluit van dit berigt en verschooning.211

IX. Hoofddeel.
Van het Voorbeeld der Sesdaagsche schepping; en in het bysonder volgens de bevatting van J. Placaeus.

De sesdaagsche schepping en de ruste des sevenden daags, is ook voorbeeldig geweest.212
Soo van de herschepping en herstelling van elk uitverkoren sondaar.
Als van de Kerk in het gemeen.213
't Welk beide wel kan samen gaan. 
Een schets van het voorbeeldige der sesdaagse schepping naar de bevatting van Josua Placaeus.215-244
Ons Oordeel daar over.244

X. Hoofddeel.
Waar in verder gehandelt word van het Voorbeeld van de schepping, en wel, volgens de bevatting van P. Jurieu.

De Heer Jurieu oordeelt dat de Historie der schepping Sinnebeeldig overeenstemt met de Historie der Kerke, van Adam af tot het einde der weereld.246
Wat Hy wraakt en in de bevatting van Placaeus.246
Syne Stelregulen. 
Tydschiftingen van de Tweede schepping. 
[pagina 332]
[p. 332]
Overeenstemming van de seven dagen eer Schepping met de gevallen der Algemeene Kerk.248-261

XI. Hoofddeel.
Waar in eenige schetsen van het voorbeeldige der Scheppinge worden voortgesteld, volgens de bevatting der gener, die het tegenbeeld der sevendaagse schepping meer als eens vinden in de wegen Gods.

Overgang tot de gedagten der gener, die meer als eens een overeenkomst van de wegen Gods met syne Kerk, met de seven dagen der Scheppinge vinden. 
I. Die deselve drie malen stellen.262
A. Een opstel van N. Lydius.264
B. Van een ander geleerd Schryver.276
II. Die deselve tweemalen vinden.286
A. Een opstal van A Junius. 
B. Van een ander Schryver.290
Ons oordeel over dese ontwerpen. En wat, of hoeverre wy in desen iets vaststellen.292

XII. Hoofddeel.
Waar in der proeve voorgesteld word een Sinnebeeldige verklaring van Ps. CIV. met betrekking op den loop van Christus Koningryk onder het Nieuwe Testament.

 


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken