Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1

[p. 333]

Tot vulling van dit overschietende quartiertje laten wy hier volgen den XLII en XLIII^sten Psalm, op den trant van Datheen gedigt, volgens de ontledende verklaring, daar van gegeven, in dit werk pag. 332.

De XLII. Psalm.

I.

Als een hart schreeuwt naa de beken,

Alsoo schreeuwt myn herte tot

U, ô Heer; wie kan uitspreken

Hoe myn ziele dorst naar God?

God, myns levens heilfontein;
Wanneer sal het eind'lyk zyn,

Dat ik, na dit droevig quynen,

Voor uw aanschyn sal verschynen?

II.

Myne tranen syn myn spyse,

Dag en nagt, wanneer s' in spot,

My als met den vinger wysen,

En my vragen, waar 's uw God?

Ik smelt, als ik denk daar aan,
Hoe ik voormaals plagt te gaan

Naa Gods huis om met de scharen,

Feest te houwden by d'Altaren.

III.

Wat buigtg' u, myn ziele, neder

En zyt rusteloos in my?

Hoop op God, hy sal my weder

Stoffe geven: dat ik bly,

Al myn levensdagen lank
Hem met Lof gesang bedank

Voor het heil, dat, in syn Soone,

Hy aan myne ziel sal toonen.

IV.

'k Voele my den moet ontschieten,

Dies gedenk ik 't geen uw hand

Eertyds deed ontrent de vlieten

Der Jordaan en Hermons kant:

Selfs van Mitsars Bergen af:
d' Afgrond roept tot d'afgrond straf,

Op 't geruisch van uwe wolken

Spannen saam de woeste volken;

V.

Al die sterke waterstroomen

Op my aangeloopen zyn

Gy deed al uw golven komen

Over my, tot smert en pyn.

Maar Gods Goedheid sal by dag
Doen ophouwden myn geklag:

In den nagt selfs vind ik reden

Tot Gesangen en Gebeden.

VI.

Ik sal seggen: O myn Heere,

Myne steenrots, hoe vergeet

Gy my dus? moet ik verkeeren

In het swart en dragen leed?

Wegens 't vyandlyk geweld
Dat my in de ziele knelt,

Als sy my gehele dagen

Naar myn God en Heiland vragen.

VII.

Wat buigtg' O myn ziele, neder

En zyt rusteloos in my?

Hoop op God, hy sal my weder

Stoffe geven dat ik bly

Al myn levens dagen lank
Hem met Lof-gesang bedank

Voor het heil, dat in syn Sone,

Hy aan myne ziel sal toonen.