Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1 (1700)

Informatie terzijde

Titelpagina van Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1
Afbeelding van Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.82 MB)

ebook (4.29 MB)

XML (2.40 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

emblematiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1

(1700)–Johannes d' Outrein–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 190]
[p. 190]

De Regtveerdige als een Ceder-boom op Libanon.
Over Psalm XCII. vers 13.

צר'ק - - כארו כלכנון 'שגה:

 

De Regtveerdige --- sal wassen als een Cederboom op Libanon.

Eerste afdeeling.
Waar in gehandelt word van den Cederboom in 't gemeen, en wel I. Desselfs naamen. § 1. II. De beschryving. ֻ§ 2. III. Verscheiden soorten. § 3. IV. Plaatsen, daarse wassen. § 4. V. Eigenschappen. § 5. VI. De nuttigheden. § 6. VII. Het gebruik §. 7. VIII. Sinspreuken daar van ontleent. § 8.

Ga naar margenoot+I. DE naam van den Cederboom is in het Hebreeus ארו. Een geboomte, dat veelmaal in de Heilige bladeren vermeld word. De Lxx vertalen het negenendertig maal door ϰίδρος, en nog sesentwintig maal door ϰίδρινος. Dogh op vier plaatsen door ϰυπάριστος, een Cypres. Namelyk Job XL 12. Ezech. XXVII. 5. XXX. 3, 9. En ϰυπαρίστινος. Ezech. XXVII. 24. eenmaal enkel ξύλον, houwt,Ga naar margenoot+ of boomen. 1 Kon. V. 6. De geleerde Bochart teikent aan, dat ארו wel

[pagina 191]
[p. 191]

eigentlyk en mees een Cederboom beteikent, maar dat het ook een algemeen naamwoord is, sig uitstrekkende tot alle de harsdragende boomen. Soo dat de Hebreen sommige seven, andere tien, andere welGa naar margenoot+ vierentwintig soorten van Erez of Arazim optellen, onder welke ook de denneboom of pynboom begrepen word. In het Chaldeeus, Syrisch en ander Oosterse talen, noemt men insgelyks een Cederboom ארוה Arzah.

Van wat voor een wortelwoord de naam ארו afkomstig zy, is onseker. Castellus gewaagt van een Arabisch woord, dat vast zyn beteikent, of vast gewortelt te zyn. Dogh het souw te betwisten staan of dat woord van den Ceder, of de Cederboom van dat woord syn oorsprong heeft. Avenarius leid ארו af door letter verstelling van אור omgorden, of van רוה mager, dun en spigtig zyn. ‘Want dat geboomte word genoemd wegens desselfs spigtigheid en lengte, en daar was een groote menigte der selve op Libanon, soo dat die berg als het’ ware met Cederboomen omgord was. Het laaste schynt wat verre gesogt. Dogh het eerste word van vele Geleerde toegestemt. Zie Leigh Crit. S qui citat D. Willet.

II. In het Grieks noemt men desen boom ϰέδρος, in 't Latyn Cedrus,Ga naar margenoot+ 't welk Vossius afleid van ארו Erez, door tussenvoeging van een d. Edrus, Cedrus. Dogh andere leiden het gevoegelyker van קרר Kadar, nigrescere, swart, bruin, donker zyn, om dat de Cederboom donker bruin loof en een donkere en sombere schaduw maakt, als mede om dat het hars van die boom swartagtig wesen souwde. WaaromGa naar margenoot+ men ook de naam van de beke Kedron afleid van de menigte der Cederen, daar ontrent geplant, en de donkerheid, daar door veroorsaakt. Andere leiden het woord ϰέδρος van ϰέω, branden, en brengen daar toe by een plaats uit Virgilius:

 
Urit odoratum nocturna in lumina cedrum.
 
 
 
Men brand tot ligt des nagts het geurig Cederhout.

Zie hier van Martinii Etym. in Cedrus, en Cadm. Graeco Phaen. in ϰέδρος.

II. Van den Cederboom geeft Basilius de Groote dese beschryving:Ga naar margenoot+ ‘De Cederen zyn boomen, dragende onnutte vrugten, wassende tot een seer groote lengte, en met verloop van tyd sig altyd in de hoogte verheffende; en die niet ligt wegens ouwderdom afgaan, nog’ ook ligtelyk verrotting onderworpen zyn. Schindlerus beschryft denGa naar margenoot+ Cederboom in deser voegen: ‘Datse is de allerhoogste boom van alle, een soort van denneboomen, niet seer ongelyk aan den jeneverboom; in Syrien en Iudea wassende, voornamelyk op den berg Libanon; altoos groen zynde. Sy levert een hart uit, dat seer geroemd is. Het houwt derselve is van een aangename reuk en seer’ lang duurende. Met welke beschryving wy ons hier meenen te kon-

[pagina 192]
[p. 192]

nen vergenoegen. Die'er anders een begeert, die omstandiger is, hy zie na Dodonaei Kruidboek. vierde deel. 30. boek. 17. cap.

Ga naar margenoot+III. Daar worden verscheide soorten van Cederboomen opgeteld: insonderheid de groote en kleine Ceder. De eerste, namelyk de groote Cederboom oordeelen de Geleerde dat beoogt word in de meeste, indien niet in alle plaatsen, daar de Heilige Schrift van CederboomenGa naar margenoot+ gewaagt. Plinius vermeld van twee soorten van groote Cederboomen: Eene die bloeit en geen vrugt draagt; en een die vrugt draagt, maar niet bloeit, en aan deselve komt de nieuwe vrugt strax in plaats van de ouwde. Het zaad is seer gelyk aan dat van de Cypresseboom. Sommige noemen deselve Cedrelate, als of men seide Dennen-ceder, dat is, een Ceder, die sweemt naar den denneboom. Dogh Bellonius getuigt, dat het onderscheid tusschen die twee soorten van groote Cederboomen soo klein is, dat het nauwlyks kan worden opgemerkt.

De kleine Cederboom word genaamd Oxy-Cedrus, of scherpen Cederboom, en van dese zyn'er weder twee soorten: welke beide by Dodonaeus, soo in haare beschryvingen, als afbeeldingen, gesien konnen worden pag. 1335. Dese brengen besien voort als jeneverbesien, en verschillen niet veel van de Jeneverboomen. Zie Theophr. Hist Plantar. lib. 3. c. 12. Dus segt Salmasius: ‘Daar is niemand van de Kruidbeschryvers die niet bekenne, dat de Ceder en Ieneverboom soo weinig onderscheiden zyn, datse byna niet konnen onderkend worden, als door’ het onderscheid der vrugt.

Ga naar margenoot+IV De plaatsen, daar sy wassen, syn voornamelyk Syrien (Theophrastus voegt'er ook Cilicien by) en in Iudea en met namen den berg Libanon. Daarom leest men veel van de Cederbomen Libanons.

Ga naar margenoot+Dus vind men in de parabel van Iotham: Soo gaa een vuur uit den doornbosch en verteere de Cederen Libanons. Rigt. IX. 15. En in de parabel van Amazia, De distel die op Libanon is, sond tot den Ceder die op Libanon is. 2 Kon. XIV. 9. En Psal. XXIX. 5. De Heere verbreekt de Cederen Libanons. Mitsgaders Psal. CVI. 16. De boomen des Heeren worden versadigt, de Cederboomen van Libanon, die hy geplant heeft. Behalven Hoogl. I. 17. V. 15. Jes. II. 13. XIV. 8. Jes. XXVII. 24. Jer. XXII. 23. Zach. XI. 1. Egter vond mense ook door geheel Palaestina; bysonder sedert de tyden van Salomo, van wien getuigd word, dat hy de Cederen maakte te zyn als de wilde vygeboomen, die in de leegte zyn, in menigte. 2 Chron. I. 15.

Ga naar margenoot+Avenarius in syn Woordenboek heeft een plaats uit Plinius, die getuigt dat'er gevonden zyn van honderd dertig voeten hoog, en soo dik datse pas van vyf menschen omvademt konden worden.

Op de sneeuwbergen, segt Dodonaeus, wassen de Cederboomen veel, en men vind hedendaags nog vele Cederboomen op den berg Libanus. --- Voorts vind mense ook wel elders in Asien, als op den berg Taurus en Amanus. Zie ook de byvoegselen van cap. 17. des 30. boeks des 4. deels. p. m. 1356.

[pagina 193]
[p. 193]

Nopens de Eigenschappen van den cederboom, merkenwe alleenGa naar margenoot+ met korte stellingen aan.

I.Het is een seer groote en hooge boom. Waarom men leest van de Cederboomen Gods, dat is, hooge en groote cederen, waar in Gods almagt sonderling bespeurt word, die sulke hooge boomen kan doen wassen.
Daarom worden de cederboomen vermeld, als de allerhoogste boomen, in tegenstelling van den ysop, dat hy geschreven had van den Cederboom op Libanon af, tot den ysop, die aan den wand wast. I. Kon. IV. 33. En de Heilige Schrift gewaagt meermaals van hooge en verhevene Cederen. Jes. II. 13. Jes. XXXVII. 24. Amos II. 9.
II.Een boom, die seer regt groeit; waar op waarschynelyk gespeeld word. Hoogl. V. 15. Syn gestalte is als de Libanon, uitverkoren als de Cederen, dat is, niet alleen verheven, maar ook regt opstaande, als een Cederboom, die regtlynig naar om hooge wast.
III.Een boom, die seer cierlyk is en groeit. Gelyk dus een Cederboom by Ezechiel cap. XXXI. beschreven word, als schoon van takken, schaduwagtig van loof, hoog van stam, en syn top tusschen digte takken. --- Hy was schoon in grootheid, in de lengte syner takken. --- ende geen boom was hem gelyk in schoonheid.
IV.Het is een seer dikken boom, soo dat wel sommige van dry, vier of vyf menschen nauwlyks hebben konnen omvademd worden. Hoewel het seker is, dat de cederen, na evenredigheid van haare lengte, niet dik zyn, even als ook de denneboomen. Dogh door de groote hoogte van deselve, en haaren langduurigen wasdom, kan het niet anders wesen of se krygen ook een merkelyke dikte.
 Immers soo segt Συρίᾳ γὰρ ἔν τε τοῖς ὄρεσι διαφέροντα γίνεται τὰ δένδρα τῆς κέδρου καὶ τῷ ὕψει καὶ τῷ πάχει· τηλικαῦτα γάρ ἐστιν ὥστ᾿ ἔνια μὲν μὴ δύνασθαι τρεῖς ἄνδρας περιλαμβάνειν· ἔν τε τοῖς παραδείσοις ἔτι μείζω καὶ καλλίω. Dat is: ‘In Syrien wassen seer uitmuntende cederboomen, soo in hoogte als in dikte. Want sy zyn soo dik, dat eenige van dry mannen niet konnen omvademd worden. En’ in de lusthoven (paradysen) zynse nog grooter en schoonder.
V.Het houwt van de cederboom is onverderfelyk (ἀσαπὲς, segt Theophr. Hist. Pl. lib. 3. pag. m. 58.) Uit desen hoofde plegen de Heidenen hare afgodsbeelden wel van dit houwt te maken, volgens de aanteikening van Plinius. Waar op ook geoogd word, Jes. XLIV. 14, 17. Als hy sig Cederen afhouwt, soo neemt hy eenen cypressenboom, of een eyke, ende hy versterkt sig onder de boomen des wouwds: hy plant eenen olmboom, ende de regen maakt dien groot. Dan is't voor de menschen om te verbranden, dan neemt hy daar van en warmt'er hem by, ook ontsteekt hy het, en bakt'er brood by: daarenboven maakt hy'er eenen God van,
[pagina 194]
[p. 194]
 en buigt sig daar voor, hy maakt'er een gesneden beeld van, en knielt'er voor neder. Syne helft brand hy in't vyer, by d'ander helft daar van eet hy vleesch; hy braat een gebraat, en hy word versaad: ook warmt hy hem selven, en hy seid: Hey, ik ben warm geworden, ik hebbe 't vyer gesien. 't Overige nu daar van maakt hy tot eenen God, tot syn gesneden beeld: hy knielt daar voor neder, en buigt sig, en bid het aan, en seid: reddet my, want gy zyt myn God. Ook de beeltenissen van voorouwderen tot gedagtenis wierden van cederenhouwt gemaakt; Theophr. Hist. Plant. lib. 5. cap. 5 τὰ δε ἀγάλματα γλύφουσιν ἐϰ τῶν ϰέδρων, ϰυπαρίστων, &c. Dat is: Men maakt beeltenissen van cederen en cypressenhouwt, enz. Dus segt Virgilius:
 
Ga naar margenoot+--- Effigies ex ordine avorum
 
Antiqua ex cedro ---
 
 
 
Dat is:
 
 
 
De beelden op een ry van hun verstorven vaderen
 
Uit duursaam cederhouwt.
 Over welke woorden Servius segt: Het cederhouwt word niet ligt door ouwderdom verteert. Het weet van geen motte; en is geen verderf onderworpen door den ouwderdom. Plinius schryft'er selfs een eeuwigheid aan toe: Materiae vero ipsi aeternitas. lib. 13. cap. 5. Dus leest men by Vitruvius: lib. 2. cap. 9. van de Cederboom: Arboris autem ejus sunt similes cypresseae foliaturae, materies vena directa: Ephesi in aede simulachrum Dianae ex ea & ibi & in caeteris nobilibus fanis propter aeternitatem sunt facta. Dese plaats trekt Salmasius aan in Solin p. m. 574. De sin is; ‘Dat het loof’ van de cederboom gelykvormig is aan de cypres. (waar in egter Salmasius oordeelt, dat hy de ceder vermengt met een andereGa naar margenoot+ boom, ϑύα, Citrus, overmits de Cederboom geen loof heeft als de Cypres, maar als de Ieneverboom, als boven ook gesien is) ‘dat de stam regt opgaat, en dat de beeltenis van Diana te Efesen en andere vermaarde Heiligdommen van Cederenhouwt gemaakt waren, wegens de eeuwigduurendheid’ van het selve. Xenefon egter schryft, dat het beeld der Efesische Ga naar margenoot+Diana van gouwd was.
VI.Het is een boom, die lang leeft, dogh langsaam groeit, soo dat hy tyd noodig heeft. Daarom noemen Virgilius en Statius antiquam cedrum, om datse seer ouwd word en lang duurt.
VII.Het houwt is welriekende, bysonder geeft het, gebrand zynde, een aangename reuk: Homerus, Odys: E.
 
Κέδρου δ' ἐυϰεἀτοιο, ϑύου τ' ἀνὰ νῆσον ὀδώδει.
 
En Virgilius: Disce & odoratam stabulis accendere cedrum.
[pagina 195]
[p. 195]
VIII.Ook is het olieagtig. Soo dat beelden daar van gemaakt,Ga naar margenoot+ by vogt weder sweeten. Dus segt Theophrastus: ‘Het cederenhouwt kan somtyds vogtigheid uitgeven, en in 't gemeen alle houwt dat olieagtig is: waar door het somtyds gebeurt is, dat de beeltenissen der Goden gesweet hebben; 't geen voor een mirakel’ gehouwden wierd. Wegens dese olieagtigheid kon het houwt der selver ook tot fakkels gebruikt worden. Virgilius lib. 7. AEneid. van Circe:
 
Tectisque superbis
 
Urit odoratam nocturna in lumina cedrum.
IX.De cederboom is heet in den derden graad. Theophrastus schryft, dat'er geen sneeuw op deselve duuren kan. De Causis Plant. lib. 1. cap. 26.
X.Het pit is roodagtig; ἐρυϑροϰάρδια noemtse daarom Theophrastus. Hist. Plant. lib. 3. cap. 12.
XI.De bladeren altoos groen. Theophr. Hist. Plantar. lib. 1. cap. 15. seer klein en smal, als der denneboomen. ibid. cap. 17.
XII.De schorsse is beneden de takken ruw, maar van de takken af tot den top toe glad en effen. Dodonaeus.
XIII.De takken seer ordentelyk op order boven elkander.
XIV.De vrugten zyn geene en niet als een soort van pynappelen. Theophrastus egter segt: ϰαρπὸς δ' ὁ μὲν τἠς ϰέδρου ξανϑὸς, μύρτου μέγεϑος,Ga naar margenoot+ἐτόδης, ἠδὺς ἐσϑιέναι. De vrugt van de Cederboom is geel-of roodagtig, hebbende de grootte van myrthe-besien, welriekende en soet om te eten. Dogh hy spreekt, soo het schynt, van de kleine ceder, die den Ieneverboom niet ongelyk is, waar van wy boven gesien hebben. Anders worden de hooge cederboomen als onvrugtbaar beschreven: Suidas: Κέδροι δένδρα ὐψίϰομα ϰαι ἄϰαρπα ἀις ἀπειϰάζει Δαβιδ τὴν έιδωλολατρέιαν. ‘Cederen zyn boomen, hoog van kruin en onvrugtbaar: by welken David den Beeldendienst’ vergelykt. Basilius M. beschrijftse ook als ἄϰαρπα, onvrugtbaar,Ga naar margenoot+ of ἀχρήστων ϰαρπῶν, van onnutte of onbruikbare vrugten.

&

VI. Aangaande de nuttigheden van den cederboom, de NatuurbeschryversGa naar margenoot+ seggen, dat het ceder-pek of hars der licchamen gebruikt wierd; maar ook dat het dient om hard vlees week te maken, dat het goed is tegen kwade oogen, ook voor het gehoor; als mede tot dooding van ongedierte; tegen de beten der slangen; en tegen melaatsheid. Zie verder Dodonaeus.

VII. Het houwt is niet alleen bekwaam om gebruikt te worden totGa naar margenoot+ brandhouwt, ja selfs tot fakkelen, als gesien is; maar insonderheid om'er kassen en kisten, ja huisen van te timmeren. Dies gebruikte Salomo voornamelyk Cederenhouwt tot het bouwen van den Tem-

[pagina 196]
[p. 196]

pel. Zie 1 Kon. V. 6. Soo dat het al ceder was en geen steen'er gesien wierd. 1 Kon. VI. 9, 18. Insgelyks syn eigen huis. 1 Kon. VII. 3, 7, 11. Waar op gespeeld word Hoogl. I. 17. De balken onser huisen zyn cederen, en onse galeryen zyn cypressen. Zie ook Hoogl. VIII. 9. Wy sullense rondom besetten met cederen planken.

Ook gebruikte men van ouwds het cederen-houwt om schepen vanGa naar margenoot+ te bouwen. Theophrastus ἠ Συρἰα ϰέδρον ἔχει, ϰαι τάυτη κρῶνται πρὸς τάς τριήρεις. In Syrien wassen vele cederboomen, en die gebruikt men om schepen, (galeyen) van te bouwen.

Ga naar margenoot+VIII. De schryver van het boek, de Sinnebeeldige weereld, heeft verscheide Sinspreuken, slaande op den Cederboom, welke ten deele uit het gesegde konnen verstaan worden. Als namelyk:

Delectat & juvat.

Pascit & oblectat.

Donec formetur.

Omni tempore.

Semper flore novo.

Nova & vetera servavi tibi.

Fructum in flore.

Uno florente maturescit alter.

Non sine pondere fructus.

Nunquam spoliata.

Suo scissa pondere.

 

Dese alle of de meeste sien op de vrugten des Cederbooms, die andere egter van den selven ontkennen, als boven gesien is. Verder.

Aderunt non sperata.

Augustius ut stet.

Et ipsa peribit.

In summo summa.

margenoot+
§ 1. De namen. In 't hebreeus ארו, Erex.
margenoot+
Canaan lib. I. c. 32.
margenoot+
Vide Buxt. Lexic. Talm. in ארו.
Castelli Lexic. Heptag.
margenoot+
In het Grieks ϰέδρος. Latyn Cedrus.
margenoot+
Arboret Bibl. cap. 19. p. 282.
margenoot+
Beschryving. in Jes. II.
margenoot+
Lexic. Pentagl. in ארו.
margenoot+
§ 3. Verscheide soorten.
margenoot+
Lib. 13. cap. 5.
margenoot+
§ 4. Plaatsen daar sy wassen.
margenoot+
Hist. Plant. lib. 3. c. 3.
margenoot+
In vore ארו Citat Plin. lib. 13. c. 5. quo tamen loco id non reperitur.
margenoot+
Eigenschappen.
margenoot+
Aeneid. lib. 7.
margenoot+
Vide Salmas. in Solin. pag. m. 668.
margenoot+
Lib. 5. de Exped. Cyri.
margenoot+
Theophr. de Causis Plant. p. m. 328.
Hist. Plant. lib. 5. cap. 10.
margenoot+
Hist. Plant. lib. 3. cap. 12.
margenoot+
Suic. Thes. in ϰέδρος.
margenoot+
VI. De nuttigheden.
margenoot+
VII. Het gebruik.
margenoot+
Hist. Plant. lib. 4. cap. 6.
margenoot+
Sinspreuken, op den Cederboom slaande.
Picin. Mund. Symb. lib. 10. cap. 9.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken