Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1 (1700)

Informatie terzijde

Titelpagina van Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1
Afbeelding van Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.82 MB)

ebook (4.29 MB)

XML (2.40 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

emblematiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1

(1700)–Johannes d' Outrein–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

II. Afdeeling.
Waar in de Sinnebeelden, die de Heilige Schrift van den Cederboom ontleent, aangewesen worden, en in 't bysonder de Cederboom, als een Sinnebeeld van een Sterk-geloovige, breeder word voorgesteld en verklaard.

DE tweede gelykenis, onder welke de regtveerdige hier word voorgesteld, is een Cederboom. Een boom, die seer hoog en groot opwast: maar daar in van den Palmboom is onderscheiden, dat de Palmboom soete, aangename en eetbare vrugten draagt; maar de cederboom niet als een soort van pynappelen, gelyk onder ons de denneboomen. Want te cederboom is een soort van Denneboomen, of de denneboom een soort van cederboomen. Alleen dat de cederboom niet als in warme landen, (hoewel daar selfs op sneeuwbergen;) dogh de denneboom ook in de kouwde Noordse gewesten groeit. Be-

[pagina 197]
[p. 197]

halven dat tusschen het houwt van de ceder en denneboom een seer groot onderscheid is.

Het is daarom niet ongevoegd, het gene eenen R. Chaja over de samenvoeging van den Palm-en Cederboom in dese plaets, heeft aangeteikent. ‘Indien, segt hy, de vergelyking van een regtveerdige alleen was geschied met den Ceder, met uitsluiting van den Palmboom; soo souw men konnen denken: gelyk een ceder geen vrugten geeft, soo ook behoeft een regtveerdige geen vrugt voort te brengen. Om sulx dan te verhoeden, word ook gewag gemaakt van den Palmboom. Wederom: Indien de regtveerdige alleen vergeleken was met de Palmboom, soo souw men konnen denken, gelyk een Palmboom afgehouwen zynde, niet weder uitspruit; soo ook een regtveerdige,’ afgehouwen zynde, en spruit niet weder uit, (dat is, gevallen zynde in sonden, staat hy niet weder op: en gestorven zynde, sal hy nimmermeer levendig worden) ‘om dat dan voor te komen, word ook van’ den Cederboom gewag gemaakt. Wagens. Sotah. pag. 736. Om dat de Cederboom, afgehouwen zynde, wederom uitspruit.

Immers is het seker, schoon de Palm-en Cederboom in vele deelen overeen komen, datse egter elk haare bysondere eigenschappen hebben, waarom sy konnen Sinnebeelden zyn van de Regtveerdige.

Van Cederboomhouwt word veel gewaagt in de Heilige bladeren. David woonde in een Cederen huis, 2 Sam. VII. 2. en kreeg in den sin den Heere ook een Cederen huis te bouwen. vers 7. Gelyk syn zoon Salomo het houwt der selver heeft gebruikt tot de bouwinge des Tempels: 1 Kon. V. 6. 't welk hem Hiram van den Libanon verschafte. Zie doorgaans 1 Kon. V. VI. VII. Gelyk ook naderhand geschied is in den tweeden tempelbouw. Esr. III. 7. Met speeling daar op leest men, hoewel ook in een oneigentlyken sin. Hoogl. I. 17. VIII. 9. Van Salomo word ook vermeld, dat in syn tyd het silver te Jerusalem was als steenen, en de Cederen als de wilde olyfboomen die in de leegte zyn in menigte. 1 Kon. X. 27. Hy heeft der selver natuur ook gekend en beschreven. 1 Kon. IV. 33. De Tyriers gebruikten die tot masten, Ezech. XXVII. 5. dewylse hoog, regt, en sterk waren. Sy worden vermeld als een bysonder werkstuk Gods, Psal. CIV. 16. die opgewekt worden den Heere te loven. Psal. CXLVIII. 9. Ook word vermeld dat sy misbruikt wierden tot Afgodsbeelden. Jes. XLIV. 14. In de reiniging des melaatsen wierd Cederhouwt gebruikt, Lev. XIV. 4, 49, 6, 51, 52. daar het wel naar de letter voor eigentlyk Cederenhouwt voorkomt, dogh met hooger oogmerk en beduiding.

Op vele plaatsen worden vergelykingen genomen van cederboomen.Ga naar margenoot+ Soo word daar by vergeleken

I. Het volk Israels Num. XXIV. 5, 6. Hoe goed zyn uwe tenten Jakob! uwe woningen Israël. Gelyk de beken breiden sy haar uit, als de hoven aan de rivieren: de Heere heeftse geplant, als de sandelboomen, als de Cederboomen aan het water. Vergelyk Psal. LXXX. 9-11.

[pagina 198]
[p. 198]

Gy hebt eenen wynstok uit Egypten overgebragt, hebt de Heidenen verdreven, en hebt den selven geplant. Gy hebt de plaatse voor hem bereid, en syne wortelen doen inwortelen, soo dat hy 't land vervuld heeft. De bergen zyn met syne schaduwe bedekt geweest, en syne ranken waren als cederboomen Godes.

II. Christus. Hoogl. V. 15. Syn gestalte is als de Libanon, uitverkoren als de Cederen.

III. Den Amoriter, Amos II. 9. Wiens hoogte was als de hoogte der cederen.

IV. De steert van Behemoth. Job. XL. 12. Als't hem lust, syn steert is als een ceder.

V. Een spreekwoord, ontleent van de cederen vind men Jes. IX. 9. De wilde vygeboomen zyn afgehouwen, maar wy sullense in cederen veranderen, dat is, in plaats van een voorledene schade, sal onsen staat in het toekomende soo veel beter worden.

Maar in een oneigentlyken sin komen deselve ook meermals voor.

Ga naar margenoot+I. In de parabel van Iotham, Rigt. IX. 15. verbeeldde den doornbosch Abimelech, en de cederen Libanons de borgeren van Sichem.

II. In de parabel van Ioas, 2 Kon. XVI. 9. verbeeldde de distel die op de Libanon is, Amazia den Koning van Iuda, en den ceder, die op Libanon is, daar door verstond hy hem selfs.

III. Het schynt ook dat in de aanspraak van Iesaias tot Hiskia met betrekking op Sanherib; Ghy hebt geseid: Ik hebbe met de menigte myner wagenen beklommen de hoogten der bergen, de zyden Libanons: ende ik sal syne hooge cederboomen, en syne uitgelesene denneboomen afhouwen, en sal komen in syne uiterste herberge, in het wouwt synes schoonen velds. 2 Kon. XIX. 23. Dat daar de cederboomen oneigentlyk voorkomen voor de Groote magtige in Iudea.

IV. Dus beteikent de cederboom Groote en magtige in de weereld. Psal. XXXIX. 5. De stemme des Heeren breekt de cederen; ja de Heere verbreekt de cederen Libanons.

Ga naar margenoot+Insgelyks Jes. II. 13. De dag des Heeren sal zyn tegen alle hooge en verhevene cederen van Libanon; daar worden door de cederen de trotse Ioden en hare hoofden verstaan.

VI. Jes. XIV. 8. Ook verheugen haar de dennen over u, en de cederen van Libanon: seggende, Na dat gy daar neder ligt, en komt niemand tegen ons op, die ons afhouwe. In dese plaats kan men de cederen ook in een figuurlyken sin nemen, voor magtige en Vorsten, wel eer door den Babylonier verdrukt.

VII. Zach. XI. 1, 2. Doet uwe deuren op ô Libanon, op dat het vyer uwe cederen verteere: Huilet gy dennen, dewyle de cederen gevallen zyn, dewyle die heerlyke boomen verwoestet zyn: huilet gy eiken Basans, dewyle het sterke wouwd nedergevallen is. Worden de Overheden der Ioden verstaan. Als ook Jer. XXII. 7. Ik sal verdervers tegen u heiligen elk met syn gereedschap: die sullen uwe uitgelesene

[pagina 199]
[p. 199]

cederen omhouwen, en in het vyer werpen. Ezech. XXXI. 8. De cederen in Gods hof verduisterden hem niet.

VIII. Het Koninglyk huis van David word door een ceder verbeeld, waar van Iechonia het opperste taxken was. Ezech. XVII. 2.

IX. Den Koning van Assyrien word insgelyks een ceder genaamd. Assur was een ceder op den Libanon, schoon van takken, schaduwagtig van loof, en hoog van stam- en syn top was tusschen digte takken. De wateren maakten hem groot, de afgrond maakte hem hoog: die ging met syne stroomen rontom syne plantinge, en sond syne waterleidingen uit tot alle de boomen des velds. Daarom wierd syn stam hooger dan alle boomen des velds: ende syne taxkens wierden menigvuldig, en syne scheuten lang, wegen de groote wateren, als hy uitschoot: Alle vogelen des hemels nestelden op syne taxkens, ende alle de dieren des velds teelden onder syne scheuten: ende alle groote volken saten onder syne schaduwe. Alsoo was hy schoon in syne grootheid, en in de lente syner takken; om dat syn wortel aan groote wateren was.

X. Maar een doorlugtig Sinnebeeld vindenwe van een cederboom, die van een klein taxken tot een grooten boom gewassen is, verbeeldende Christus in syn ryk. Ezech. XVII. 22, 23. Ik sal ook van den oppersten tak des hoogen ceders nemen, dat ik setten sal; van het opperste syner jonge taxkens sal ik eenen tederen afplukken, den welken ik op eenen hoogen en verhevenen berg planten sal; op den berg der hoogte Israëls sal ik hem planten; ende hy sal takken voortbrengen, en vrugt dragen, en hy sal tot een heerlyken Ceder worden, dat onder hem wonen sullen alle gevogelte van allerleye vleugel; in de schaduwe syner takken sullen se wonen. Men voege hier by Syrach XXIV. 13. daar de Wysheid sprekende word ingevoerd: Ik ben verhoogt geworden als een cederboom op Libanon, en gelyk een cypresse boom op de bergen van Hermon. Nog een aanmerkelyke plaats vinden wy by den selven schryver, daar Hy den Hoogepriester Simon nevens syne mede-priesters dus beschryft: cap. L. 13. Rondom hem was een omstaande menigte syner broederen, gelyk een spruitinge van cederboomen op den Libanus, ende sy omcingelden Hem gelyk scheuten van palmboomen. enz.

XI. Dogh het gene naast tot ons oogmerk dient, voorname geloovigeGa naar margenoot+ worden onder dat Sinnebeeld voorgesteld. Jes. XLI. 19. Ik sal in de woestyne, van het Heidendom, den cederboom, den sittenboom, enden den myrtenboom ende den olyagtigen boom setten. Als de bruid segt, De balken onser huisen zyn cederen, verstaatse daar door sterk geloovige, die veel tot steunsel en samenhouwding van de kerk verstrekken en toebrengen. Hoogl. I. 17. Als'er van de jonge suster gesegd word: Soo sy een deure is, zynde nog onstandvastig en ligt beweegelyk, wy sullen haar rondom besetten met cederen planken; Hoogl. VIII. 9. konnenwe hier door verstaan, of sekere waarheden uit Gods woord, tot vaststelling van wankelende zielen, ofte andere sterkere geloovige, die de swakkere beschermen en voor haar waken.

[pagina 200]
[p. 200]

Ga naar margenoot+Immers wy zien hier dat de regtveerdige word vergeleken by een cederboom op Libanon.

Ga naar margenoot+De berg Libanon heeft syn naam van wittigheid, mogelyk om de wittigheid der sneeuw, het welk dat gebergte van boven bedekt is. Tacitus Hist. lib. 5. Jedaea praecipunum montium Libanum erigit, mirum dictu, tantos inter ardores opacum fidumque nivibus. Dat is: Het voornaamste gebergte dat in Judaea om hoog ryst, is de Libanus, die, het is wonder om te seggen, in het midden van soo groote hitte; altoos met dikke sneeuw bedekt is. Hieronymus geeft'er een omstandige beschryvingGa naar margenoot+ van. ‘Daar is gen plaats in het land der belofte verhevener, nog digter met bosschen en boomen bewassen, als den Libanon. De kruin staat geduurig blank van witte sneeuw, 't welk Tacitus ook vermeld heeft. Een gebergte, dat praalt met Cederen en ander boomen; dat overvloeit van gesonde en welriekende kruiden; en dat ondersteunt is door seer vaste en witte marmersteenen. Hier van daan zyn de steenen en het houwt gehaald tot den opbouw van Salomons tempel. Ook wierden de offerbeesten die in den tempel geslagt wierden, meest vet gemaakt in de valleyen van den Libanon, daar overvloedige weiden waren. Ook bragt hy een menige’ van het beste wierook voort, enz. Dit gebergte lag ten Noorden van Palestina, en strekte sig breed uit, soo dat het als een heiningmuur aan die zyde van het beloofde land was. Het bestond uit twee rygen van heuvelen, en wierd uit dien hoofde onderscheiden in den Libanus, eigentlyk soo genoemd, en Antilibanus. Zie verder de kaarten en beschryvingen van het Heilige land.

Ga naar margenoot+Op dit gebergte groeiden groot en uitmuntende cederboomen. Dies is niet gemeender als te spreken van de cederen Libanons. Rigt. IX. 15. 1 Kon. IV. 33. Psal. CIV. 16. Hoogl. V. 15. Jes. XXVII. 14.

Ga naar margenoot+Dit gebergte Libanon merken sommige aan als een Sinnebeeld van de kerk, Hoogl. IV. 15 ô Fonteine der hoven, put der levende wateren, die uit Libanon vloejen! en soo souw het hier ook konnen voorkomen, want strax volgt vers 14. Die in het huis des Heeren geplant zyn, enz. En men stelt dan dese overeenkomsten.

I. De Libanon is een berg: de kerk een stad op een berg gelegen.

II. Een schoon en aangenaam gebergte. Syn gestalte is als de Libanon. Cant. V. 15. De heerlykheid Libanons. Jes. XXXV. 2. LX. 13. Soo ook de kerk.

Ga naar margenoot+Doch het is niet noodig, dat wy hier den Libanon anders, als eigentlyk, opnemen.

De regtveerdige nu word gesegd te sullen wassen, als de cederboom op Libanon: andere vertalen het vermenigvuldigen. Iob. VIII. 7. Dogh hetGa naar margenoot+ kan ook wassen, groejen vertaald worden. Job. VIII. 11. Wy konnen het dan verstaan I. Van het opgroejen en wassen: II Van het vermenigvuldigen door het schieten van loten.

[pagina 201]
[p. 201]

Om dit nu over te brengen op de geloovige of regtveerdige, moestenweGa naar margenoot+ zien. I. De overeenkomsten tusschen de regtveerdige en een Cederboom. II. Waar in syn wasdom bestaat.

Nopens het eerste. Daar zyn sommige overeenkomsten, die de CederboomGa naar margenoot+ met de Palmboom gemeen heeft: die wy nu maar noemen, dogh niet overbrengen sullen, als hebbende dat ontrent den Palmboom gedaan: als

I. De schoonheid en cierlykheid.Ga naar margenoot+
II. De hoogte, waar in den Ceder de Palmboom nog overtreft.
III. Syn regtheid.
IV. Syn langlevendheid.
V. Dat syn schors onder ruw, maar boven glad en effen.
VI. Dat syn takken vele en cierlyk zyn, hoewel die heel anders groeien, als die van den Palmboom.
VII. Dat hy syn loof behouwd en altyd groen blyft.
VIII. Dat hy geern bevogtigd is, Psal. CIV. 16. of aan de wateren groeit. Num. XXIV. 6.

Maar andere eigenschappen zyn'er, die den Cederboom in het bysonderGa naar margenoot+ eigen zyn, betreffende

I.Den boom, soo als hy staat te groejen.Ga naar margenoot+
א.De Cederboomen worden by uitnemendheid aangemerkt als GodsGa naar margenoot+ werk, en als van hem geplantet. Psal. CIV. 16. CXLVIII. 8. Ook leest men dat Salomo bysonder syn werk gemaakt heeft van Cederboomen en planten. Maar de geloovige syn een plantinge Gods (Jes. LX. 21. XLI. 19.) en Christi, die den geestelyken Salomo is.
ב.De Cederen schieten seer groote en diepe wortelen. Soo ook de sterkgeloovige.Ga naar margenoot+ Hos. XIV. 6. Col. II. 7. Dogh hier word de grond, waar in sy wortelen, anders aangemerkt, als wel ontrent de Palmboom geschied is. Zie ons werk over Col. II. 7. Door dit diep wortelen staanse vast, en al wordense geschuddet, sy hebben geen nood van te wankelen of te vallen.
ג.Een Ceder set sig wyd uit, groeit niet spigtig op, maar wordGa naar margenoot+ seer dik. Een Sinnebeeld van een geloovige, die niet dun nog mager, maar uitgedyd is in de genade, soo dat syn toenemen anderer bevatting overtreft. En in de laaste dagen sal de kerk op het meeste uitgedyd zyn, en sig als een der allergrootste Ceders in dikte en verhevendheid vertoonen.
ר.Het hert van de Cederboom, of het pit is roodagtig. De hertenGa naar margenoot+ der geloovigen zyn bestreken met het bloed Christi. Hebr. X.
ה.De cederboom schiet syne takken trapswyse, soo datse, als eenGa naar margenoot+ ladder verstrekken, daar langs men seer gemakkelyk kan opklimmen. De geloovige schieten hunne takken ook by trappen, sy gaan van deugd tot deugd, van kragt tot kragt. Psal. LXXXIV. 2 Petr. I.
[pagina 202]
[p. 202]
Ga naar margenoot+ו.De Cederboom maakt een groote schaduw, Zie Ezech. XXXI. 6. Soo sal sig de kerk in de laaste dagen in een staat vertoonen, dat allerleye volken sullen onder de schaduwe der selve hare veiligheid soeken. Ia een bysonder geloovige is menigmaal tot overschaduwing en bescherming van de weereldlingen. Soo segende God Potifars huis om Iosefs wille. Sodom souw om tien regtveerdige zyn verschoond geweest. Selfs dat de weereld nog staande blyft, en de godloose niet door de hitte van Gods toorn verteerd worden, het is om datse als schuilen onder de vleugelen van de regtveerdige.
Ga naar margenoot+ז.De Cederboomen, door den wind beroerd, maken een geruisch, dat verre gehoord word. Zie dat overgebragt Psal. LXXII. 16. Is'er een hand vol koorn in 't land op de hoogte der bergen; de vrugt daar van sal ruisschen als de Libanon: ende die van de stad sullen bloejen als het kruid der aarde.
Ga naar margenoot+ח.De Cederboomen leveren een sap, hars of gom uit, die voor verrottinge bewaart, en verscheide medicinale gebruiken heeft; als, tegen hardigheden, voor het gesigt en gehoor, tegen ongedierte, tegen beten der slangen, melaatsheid, enz. Dit kan een Sinnebeeld zyn van den Heiligen Geest, die in de geloovige als een levendig sap gegeven is, en wiens bedeeling overvloedig in hen zynde, soo berst het uit en vertoond sig naar buiten, soo dat ook andere van die levendige en geestelyke kragt, die in hen is, konnen nut trekken; daar door bewaard worden voor verderf, en verlost van de hardigheid des herten, van de gebreken van het gesigt hunner ziele; sy verkrygen'er wel door een geopend oore; het is hen nuttig tegen de helse slange-beten, en tot suivering van geestelyke onreinigheid en melaatsheid.

Ga naar margenoot+II. Wat aangaat het houwt van den Cederboom, daar ontrent moetenwe aanmerken

Ga naar margenoot+A.Dat het geduursaam en onverderfelyk is. De reden daar van, zie de Meys werken pag. 456.
Al wie geregtveerdigd is in Christus, voor die heeft hy de onverderfelykheid en onsterfelykheid aan het ligt gebragt. Die verderft niet, maar heeft het eeuwig leven. Die heeft een onvergankelyk zaad in sig. 1 Petr. I. 23.
Ga naar margenoot+B.Dat het welriekende is, soo in sig selfs, als bysonder wanneer het brand. De geloovige hebben ook en spreiden een aangename reuk van sig, Hoogl. IV. 11. bysonder alsse in het vuur van beproevinge geworpen worden. Hoogl. III. 6. 1 Petr. I. 7.
Ga naar margenoot+C.Dat het olieagtig is. De geloovige hebben in sig de olie des Heiligen Geestes.

Van den wasdom der geloovige sullenwe hier in 't bysonder niet handelen; alsoo het ons genoeg is, dat wy het Sinnebeeld van den Cederboom slegts ontvouwd hebben.

margenoot+
Gelykenissen, van de Cederen ontleent.
margenoot+
Plaatsen daar de cederen oneigentlyk voorkomen.
margenoot+
Cedrus cecidit: proverbium, de magnis ac fortibus qui Cadunt, in commonitionem mitiorum. adag Erasmi. p. 382.
margenoot+
Insonderheid is de Cederboom een Sinnebeeld van voorname geloovige.
margenoot+
En in dese plaats.
margenoot+
Beschryving van den Libanon.
margenoot+
In Zach. XI. 1.
margenoot+
Daar op groejen cederen.
margenoot+
De Libanon kan hier Sinnebeeldig.
margenoot+
Of eigentlyk genomen worden.
margenoot+
De regtveerdige sal wassen.
margenoot+
Als een Cederboom.
margenoot+
I. Overeenkomsten tussen de Cederboom en de geloovige.
margenoot+
a. Die den Palmboom en Cederboom gemeen zyn.
margenoot+
b. Die den Cederboom bysonder eigen zyn.
margenoot+
I. De boom groejende aangemerkt.
margenoot+
א. Gods werk.
margenoot+
ב. Groote en diepe wortelen.
margenoot+
ג. Dikke stam.
margenoot+
ר. Roodagtig pit.
margenoot+
ה. Trapswyse takken.
margenoot+
ו. Groote schaduwe.
margenoot+
ז. Maken geruisch.
margenoot+
ח. Bewaren voor verrotting. &c.
margenoot+
II. Het houwt van de Cederboom
margenoot+
A. Is onverderflyk.
margenoot+
B. Is welriekende.
margenoot+
C. Olieagtig.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken