Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Huurling en herder (1955)

Informatie terzijde

Titelpagina van Huurling en herder
Afbeelding van Huurling en herderToon afbeelding van titelpagina van Huurling en herder

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.01 MB)

Scans (19.51 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Huurling en herder

(1955)–Jan Overduin–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

XVII

Haar brief, waarnaar ik hunkerend uitgezien heb, vond ik op de tafel in de zitkamer, toen ik van huisbezoek terugkwam, de achterkant met haar adres naar boven. Ik zag dat mijn huishoudster mij uit een hoek van de kamer aandachtig opnam, toen ik er direct op af liep. Ik kon er niet toe komen de brief in haar bijzijn te openen. Haar nauwelijks verholen nieuwsgierigheid verried dat ze iets vermoedde, scherpzinnig als vrouwen in deze dingen zijn.

Ik maakte een algemene opmerking om de aandacht af te leiden en verdween met de brief naar boven. Onder haar speurende ogen zou ik hem niet hebben kunnen lezen, want er maakt zich altijd een opwinding van mij meester, wanneer ik een brief van Agnes in handen houd. Op de trap viel mij in, dat mijn gedrag haar vermoeden nu bevestigen zou. Maar het deert mij niet wat zij denkt, ik wil nu met mijn gedachten alleen bij Agnes zijn. Als ik mij in de stilte van mijn studeervertrek tot lezen zet vloeit de kamer vol van haar aanwezigheid.

[pagina 62]
[p. 62]
- Toen ik je brief gelezen had, heb ik me telkens verwonderd afgevraagd hoe het mogelijk is, dat er zo'n grote verandering in je plaats gehad heeft. Wat kan het onverwachte en ongedachte een mens ontroeren en gelukkig maken! Je moet weten, dat ik me in mijn eenzaamheid zo vaak afgevraagd heb: wat zou hij toch van me denken als hij me in deze toestand zag. En steeds - ik moet het je eerlijk bekennen - kwam ik tot dit antwoord: hij zou me verachten en denken: zie je wel dat nu duidelijk blijkt dat zij voor mij geen geschikte vrouw was; wat een zegen dat ik er tijdig een eind aan gemaakt heb.
En ik moest je in mijn gedachten gelijk geven, want ik verachtte mijzelf, en ik hoopte maar, dat ik dit alles voor je verborgen zou kunnen houden. Ik schaamde mij voor je, want ik wist hoe hoog je dit op zou nemen. En nu dit wonderlijke! In plaats van een gerechtvaardigd verwijt dat ik me zo schandelijk vergeten kon, je lieve brief met enkel vergeving en liefde. Ik ben daar zo onzegbaar dankbaar en blij om, dat ik van het ogenblik af dat je brief kwam het gevoel heb, alsof je de schande weggenomen hebt van het kind dat ik tot nu toe met schaamte droeg, zo helemaal zonder de fierheid, waarvan ik als meisje wel eens droomde. Ik durf het je haast niet zeggen, maar het is me nu soms, alsof het kind van ons beiden is, sinds je schreef dat je met zijn lot verbonden bent. Je weet niet hoe goed je me daarmee gedaan hebt.
Ja, ook ik heb veel aan Wouter gedacht. Als hij dit wist, wat zou hij daar blij om zijn!
Ik moet je iets opbiechten, lieveling. Ik heb eens een vertrouwelijk gesprek met hem gehad over ons beiden. Dat was in de laatste tijd van ons samenzijn, toen ik meer en meer voelde dat je van me verwijderd raakte. Ik was toen zo ongelukkig. En Wouter begreep alles zo goed. Een vrouw voelt gauw als iemand medelijden met haar heeft. Ik heb toen mijn hart bij hem uitgestort, hij was zo'n echte vriend. Nooit zal ik vergeten wat hij toen gezegd heeft. Hij zei: Agnes, bedel nooit om liefde, maar probeer hem omgekeerd evenredig
[pagina 63]
[p. 63]
lief te hebben, misschien dat hij het dan snapt.
Ach, ik heb het wanhopig geprobeerd, maar ik had er niet genoeg kracht toe. Wouter zou dat gekund hebben, want zo was hij. Alleen later, toen het te laat was, is het een beetje gekomen zoals hij het bedoelde, en ik heb dikwijls gedacht dat het vergeefs zou zijn. Begrijp je hoe heerlijk je brieven mijn innigste wensen vervulden? Ook voor het kind, dat nu niet alleen op de wereld zal staan, nu jij je zijn lot wil aantrekken, hoe onze toekomst dan ook zijn mag. Het was te veel voor me om zo ineens uit mijn woestijn van verlatenheid gehaald te worden. Je weet ook niet hoe een verlaten vrouw zich in deze omstandigheden voelt. Je zult het misschien vreemd vinden, maar ik durf haast niet aan de mogelijkheid van een uiteindelijke vereniging denken, en ik ben nu nog gelukkig met de wetenschap dat je me geestelijk vasthoudt met de onzichtbare banden van je nieuwe liefde. Als ik aan de toekomst denk bekruipt me een onbestemde angst, en dat wil ik niet, ik wil gelukkig zijn dat we elkaar weergevonden hebben. Ja, ik weet wel dat het struisvogelpolitiek is en dat het zo niet kan blijven. Maar als ik doordenk glijdt het geluk dat ik nu heb uit mijn handen. Mag ik dan niet een poosje gelukkig zijn? Later, later zal ik verstandig worden. Maar ik hoop op het wonder, dat alles goed zal worden. En als het wonder niet zal komen, God zij ons dan beiden genadig om de uitweg te vinden die ik nu nog niet zie. Laten we nooit vergeten dat we het ook niet verdiend hebben. Er zal toch wel een weg zijn waarin de liefde zal kunnen blijven leven? ‘De Liefde vergaat nimmermeer’...
Je vroeg me te schrijven wanneer ik het kind verwacht. Over drie maanden. Hoe zal dan alles zijn? Laten we dat in Gods hand leggen. Denk veel aan me, en wees sterk.
Je Agnes.

Mijn eerste opwelling na het lezen van haar brief is: ik moet naar haar toe. Met haar praten, haar steunen in haar eenzaamheid. Maar er is een stem in me

[pagina 64]
[p. 64]

die me waarschuwt. Zal ik er goed aan doen? Zal ze het zelf willen? Is het verstandig het nu te doen? Het ene ogenblik lach ik om alle verstandigheid en het volgende ogenblik stormt de twijfel op mij af en benauwt mij de verantwoordelijkheid van mijn positie. Ach, hoe voel ik ook Agnes' tweestrijd uit haar brief. Met de moed der wanhoop vecht ze tegen haar natuurlijk verlangen. De geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak. Met aandoenlijke tweeslachtigheid belijdt ze in dezelfde brief haar bereidheid te zwichten voor hogere belangen en haar onvermogen om haar liefde prijs te geven. Het ontroert me tot in het diepst van mijn ziel als ik tussen de regels de angst lees om het bedreigd geluk, dat ze met al haar hartstocht wil beschermen. En tegelijk zoekt ze vertwijfeld de kracht om er als het moet afstand van te kunnen doen. Maar ik kan niet geloven, Agnes, dat het nodig zal zijn je te offeren. Is er dan iets verkeerds in dat wij hier samen verder zullen leven? Dat ik jou en je kind in bescherming neem tegen de zonde van mijn eigen verleden? Mag ik je dan niet terugbetalen wat ik je zelf ontnomen heb?

Ik pijnig mij af met de vraag wat de mensen hier tegen kunnen hebben. Is het dan zonde een gevallen vrouw lief te hebben? Jezus heeft toch altijd het gevallene opgericht en het verlorene opgezocht. Ik moet weer denken aan die vrouw over wie ik gepreekt heb. ‘Ga heen en zondig niet meer.’ Als Jezus vrijspreekt, mogen de mensen ons dan schuldig houden? Wie zonder zonde is werpe de eerste steen.

Ik weet het: in haar ootmoedig schuldbesef durft Agnes niets voor zich opeisen. Maar, Heer, laat haar niet ten offer vallen aan de schijnheiligheid van de mensen. Zolang ik niet zie dat Gij dat van ons vraagt zal ik vechten tegen de onzedelijkheid van hun vermeende zedelijkheid. Ik wil haar niet laten verkommeren onder een verkeerd begrepen gerechtigheid. Moet ik dienaar van de onbarmhartigheid zijn, of ben ik dienaar van een barmhartig God?

Met schrik bedenk ik dat mijn bestrijders als zelfzucht zullen uitleggen wat ik als een simpele eis van christelijke barmhartigheid aan Agnes zie, nu dit alles ook mijzelf geldt. Zal ik de koster en zijn medestanders

[pagina 65]
[p. 65]

ooit ervan kunnen overtuigen dat ik niet voor mijzelf vecht, maar om het lot van een vrouwen een kind? Sinds Wouters dood zullen zij niet meer geloven in mijn altruïsme.

Terwijl ik mij afpijnig om tot klaarheid te komen, kondigt mijn huishoudster bezoek aan: het is de man van de diefstal. Na het gesprek bij hem thuis heb ik hem niet meer gezien. Zou hij met de directeur gesproken hebben? Ja, hij is geweest.

- En? vraag ik. Ik hoor duidelijk een zweem van sarcasme in mijn stem.

Hij moet iets overwinnen voor hij zich nader verklaart. Zonder mij aan te zien zegt hij wrang:

- Ik wist van te voren dat het niet mee zou vallen.

- U hebt er toch geen spijt van? vraag ik meedogenloos verder, want het hele geval intrigeert me fel.

- Nee, spijt niet, zegt hij aarzelend, maar... ik weet niet hoe ik het zeggen moet, er is toch iets dat me dwarszit. Misschien kan ik het 't beste teleurstelling noemen. Ik zal proberen het u uit te leggen. Ik had op die Zondag na uw bezoek uw preek gehoord over het achtste gebod. Toen ik thuiskwam zei ik tegen mijn vrouw: Nu ga ik. U moet niet denken dat ik door uw preek geringer over mijn misgreep dacht, en dat ik nu meer moed had omdat u hem ook een dief genoemd had. Ik had, zo onheilig als ik was, ineens een wonderlijk inzicht in de gemeenschap der heiligen gekregen, u begrijpt me wel, en toen kon ik de behoefte niet langer weerstaan om met die broeder in het reine te komen. Ik dacht dat hij na die preek mijn schuld, maar ook mijn berouw beter zou begrijpen.

- En heeft hij het niet begrepen? vroeg ik gespannen?

Hij schudde moedeloos zijn hoofd.

- U moet mij goed begrijpen, dominee, ik stel geen eisen; ik kan geen enkel recht laten gelden. Dat is het niet. Maar het heeft me pijn gedaan dat - hoe moet ik het zeggen - dat ik wel de directeur, maar niet de broeder in hem gevonden heb. Ik ben mijn schuld niet aan hem kwijtgeraakt.

- Het is maar goed dat een mens zijn schuld aan God wel kwijt raakt, zei ik.

- Ja, God vergeeft heel anders, beaamde hij na-

[pagina 66]
[p. 66]

denkend. En toch staat er in het Onze Vader: Vergeef ons onze schulden, gelijk wij vergeven onze schuldenaren...

- Dat is goddelijke ironie, zei ik. Kunt u dat één keer bidden zonder te schrikken?

- Nee, zei hij, ik zou liever willen dat er stond: Leer ons vergeven, gelijk Gij vergeeft.

Hij zweeg enige ogenblikken waarin ik hem enkele malen in gedachten bijna onmerkbaar het hoofd zag schudden.

- Nee, zei hij toen, vergeven, restloos vergeven, zouden wij dat kunnen? Maar hoe meer je je eigen schuld gevoelt, hoe gemakkelijker je vergeeft. Want dan herken je jezelf in de ander. Sinds ik van mezelf geschrokken ben schrik ik niet meer zo gauw van mijn naaste.

Het viel me nu pas op hoe rustig zijn ogen stonden. Ik dacht onwillekeurig aan de avond dat ik hem voor het eerst zag, toen hij op dezelfde stoel zat met een vertrokken gezicht en de zweetdruppels op zijn voorhoofd. Evenals toen voelde ik mij ook nu weer met hem verbonden. Geen wonder, dacht ik met bittere humor: een dief en een moordenaar, die vinden elkander.

Hij zou ook mild over Agnes denken, dat wist ik zonder met hem over haar gesproken te hebben.

Ik heb dus twee wapenbroeders in de komende strijd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken