Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Huurling en herder (1955)

Informatie terzijde

Titelpagina van Huurling en herder
Afbeelding van Huurling en herderToon afbeelding van titelpagina van Huurling en herder

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.01 MB)

Scans (19.51 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Huurling en herder

(1955)–Jan Overduin–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

XXVII

Ik heb mij eindeloos afgevraagd wat ik doen moet met de ziekte van de koster. Tientallen uitvluchten heb ik verzonnen en weer verworpen, en voorlopig heb ik er alleen uitstel mee gewonnen.

Tenslotte moet ik mezelf toegeven dat ik hem bezoeken moet. Er is geen ontkomen aan: een zieke moet door zijn herder bezocht worden.

[pagina 93]
[p. 93]

De derde morgen nadat de boodschap gebracht is, ga ik er heen, hoe zwaar mij deze plicht ook valt.

Op weg naar zijn huis moet ik aldoor aan Agnes denken. Aan de koster heb ik het immers vooral te wijten dat ik haar alleen moet laten. Door zijn drijven is het, dat wij dit offer moeten brengen.

 

Hoewel de deur los staat ga ik niet binnen, maar bel en wacht. Zijn vrouw verschijnt, beziet me schichtig en argwanend, en laat mij na een korte aarzeling binnen.

- Ik heb gehoord dat uw man ziek is.

- Hard ziek, dominee.

Ze kijkt langs mij heen.

- Kan ik hem even bezoeken?

Ik merk een duidelijke onrust in haar grijze ogen.

- Ik zal even zien, zegt ze, en laat mij alleen.

Het duurt vrij lang eer ze terugkomt. Intussen staar ik op het stoffige fluweel van de wandtekst aan de gangmuur: ‘Vrede zij dezen huize’. De dik opgelegde witte verf van de letters is tot op de helft paars overschilderd.

Eindelijk hoor ik het doffe bonken van haar kousevoeten. Of ik maar volgen wil.

Zij laat mij door een halverwege opengehouden deur in een schemerige kamer en trekt met een zachte klik de deur weer achter mij toe. Ik moet even blijven staan om aan het donker te wennen, want de bijna toegehaalde gordijnen laten maar een smalle strook licht binnen. Dan ontdek ik in de verste hoek een bedstee, waarheen ik mij schoorvoetend begeef.

Daar ligt hij, met het hoofd half naar de muur gewend, de ogen gesloten.

Eerst lijkt hij mij een vreemde, nauwelijks herkenbaar door zijn vreemd nachtgoed, door de schemer, en misschien ook door de ziekte.

Als mijn ogen aan het duister gewend zijn zie ik hoe zijn ivoorkleurige haviksneus ongewoon ver uitsteekt boven zijn skeletachtige kop. Zijn oogholte is een grote plek zwart, waardoor het gelig perkament van zijn gezicht nog sterker uitkomt.

Zou hij me horen? Om hem niet te doen schrikken

[pagina 94]
[p. 94]

zeg ik met gedempte stem een paar woorden die mijn aanwezigheid kenbaar moeten maken. Een onverstaanbaar gemompel is zijn antwoord, zonder dat hij zich naar mij toewendt of de ogen opent.

Om maar iets te zeggen vraag ik hoe het met hem gaat, en weer is er een onbestemd gebrom, dat in een pijngrimas verloren gaat, waarbij zijn opgetrokken vel scherpe strepen trekt boven zijn uitstekende jukbeenderen.

Ik zie om naar een stoel, om niet zo opdringerig te hoeven staan, maar de enige stoel in de kamer is met kleren bedekt.

Een poos staar ik gespannen naar de harde trekken van zijn ascetenkop, hopend dat hij iets zal zeggen.

Deze man, denk ik, is het die ons geluk dwarsboomt. Zijn negérend zwijgen maakt me zenuwachtig. In de mistige lichtbaan zweven duizenden vergulde stofjes als een heirleger uitgeworpen miniatuur-parachutisten. Op de schoorsteen staat een klok, die zijn koperen kogelslinger onhoorbaar en tergend langzaam heen en weer doet draaien. Telkens als de kogels op het dode punt komen, in een paar beklemmende seconden van uitputting die weer traag tot energie wordt, krijg ik het gevoel of mijn hart opzwelt.

Ik kan toch zo niet blijven staan!

- Is het ineens erger geworden? vraag ik aan het masker.

Hij knikt. Langzaam draait zijn gezicht weer naar de muur. Ik ben hem kennelijk te veel. Hij wil niet met mij spreken. Hij erkent mij niet als zijn dominee. Het liefst zou hij willen dat ik zo gauw mogelijk vertrok.

Goed, ik zal gaan.

Bijna automatisch denk ik aan mijn gewoonte om vóór mijn heengaan met de zieken te bidden.

Moet ik hier bidden? Ik kan het niet.

Dan maar zonder gebed. Ik ben in ieder geval geweest; hij heeft kunnen zien dat ik de minste heb willen wezen...

Ik buig mij over hem heen en wens hem het beste, luid, om zijn hardnekkig zwijgen te overschreeuwen. Mijn stem klinkt vreemd in de holte van de bedstee.

De koster reageert met een krampachtig samentrek-

[pagina 95]
[p. 95]

ken van zijn mondspieren, zodat de zwarte stoppels van zijn baard in afweer omhoogsteken.

Met een korte groet loop ik de gouden stofjes opzij, naar de deur, die ik geruisloos open en sluit om ongemerkt het huis te kunnen verlaten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken