Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De woeste avonturen van de Bokkerijders (1972)

Informatie terzijde

Titelpagina van De woeste avonturen van de Bokkerijders
Afbeelding van De woeste avonturen van de BokkerijdersToon afbeelding van titelpagina van De woeste avonturen van de Bokkerijders

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.84 MB)

Scans (21.64 MB)

ebook (6.06 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis/tijdsbeeld(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De woeste avonturen van de Bokkerijders

(1972)–Theo Pasing, Ger Ramaekers–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 13]
[p. 13]

II

Om als lid tot de Bokkerijders te worden toegelaten moest iedere nieuwkomeling een eed afleggen. Betekenis en ceremonie van de eed waren voor de eerste bende, de bende van Mathias Ponts, en de tweede bende, de bende van chirurgijn Kerckhoffs verschillend. Vooral onder de Bokkerijders van Kerckhoffs heeft de eed een grote waarde gehad. De eedsaflegging was niet aan een bepaalde plaats gebonden.

Naargelang het uitkwam gebeurde het nu eens hier dan weer daar in het operatiegebied van de Bokkerijders.

Een van de bekendste samenkomsten is de bijeenkomst op de Heksenberg in 1736. De leiding van deze lugubere ceremonie lag in handen van Jonkheer de Garavelle van Geleen, Mathias Ponts uit Hoensbroek en Geerling Daniels uit Wolfhagen bij Schinnen. Bij deze plechtigheden was steeds een dode hand aanwezig. Deze hand was afkomstig van een geëxecuteerde.

De dode hand was tot een vuist samengebald, waarin een brandende kaars stak. Jonkheer De Garavelle zwoer eerst de eed in handen van Geerling Daniels en Daniels op zijn beurt in handen van de jonkheer. Zo deed ook de oude Ponts. Uit meer dan één bron is bekend, dat de eed ook ten huize van de kapitein van de eerste bende, Mathias Ponts in Hoensbroek, werd afgelegd. De mensen, die tot de Bokkerijders wilden toetreden en te ver van Hoensbroek of Schinnen af woonden, legden de eed meestal in de Sint Janskapel af. Deze kapel lag op de Vrouwenberg bij Herzogenrath. Bij de tweede bende was de woning van Balthus Kerckhoffs van Merkstein een geliefde plaats om de eed te zweren. Baltus was een achttien jaar oudere broer van Heinrich Joseph Kerckhoffs, de latere kapitein van de tweede bende. Baltus is lid van de eerste en de tweede bende van de Bokkerijders geweest.

De heiligschennende daden van de Bokkerijders kwamen al bij de eedaflegging tot uitdrukking. Men spuwde op een kruisbeeld, trapte op een beeld van Maria en wijdde zich toe aan de duivel. De leden van de eerste bende beloofden zo veel mogelijk kwaad te doen: te moorden, te stelen en branden te leggen. Hoewel de beloften niet veel fraais inhielden, liep het wat de moordlust van de meeste bendeleden betreft niet zo'n vaart. De moorden werden dan ook altijd begaan door de kopstukken van de bende, die wel doortrapte schurken waren. De complicen namen

[pagina 14]
[p. 14]

meestal deel aan kerkdiefstallen en heiligschennissen. En dat gebeurde wel alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. In tegenstelling tot de eerste bende was het in de periode van Kerckhoffs (1755-1776) ten strengste verboden om buiten bendeverband inbraken of straatroverijen te plegen.

Dit was ook uitdrukkelijk in de eedformule opgenomen. Overtreding van dit verbod zal dan ook onmiddellijk het einde van de tweede bende betekenen. (Hierop komen we later nog terug). De ceremoniën verschilden in de loop der jaren. In de Sint Janskapel op de Vrouwenberg stond op een tafeltje, dat bedekt was met een klein wit laken, een kruisbeeld, geflankeerd door brandende kaarsen.

Daarbij stond een beker water of brandewijn en er lagen enkele stukken brood. In plaats van het kruis werd ook een beeld van Maria gebruikt. Het geheel was een nabootsing van de liturgieviering en het had ook die gehele sfeer. In de beker water werd een groenachtig poeder gedaan. Dat spul had een fatale uitwerking op degene, die ervan dronk. Hij werd er stomdronken van. Degene die de eed wilde afleggen, moest op zijn knieën gaan liggen en achterwaarts de kapel binnenkruipen. Voor het tafeltje aangekomen mocht de aspirant-Bokkerijder gaan staan. Een van de Bokkerijders, die in een kring rond het tafeltje stonden, reikte de nieuwkomeling de beker.

Voordat de man dronk moest hij zeggen: ‘Hiermede drink ick god af en den duyvel in’. Vervolgens gaf men hem een stuk brood te eten.

Opnieuw moest de Bokkerijder zeggen: ‘Hiermede eet ick god af en den duyvel in’. Had hij het water gedronken en het brood gegeten dan werd een kruisbeeld op de grond gelegd. De aspirant-Bokkerijder moest er met zijn linkervoet op gaan staan en met twee vingers van zijn linkerhand God afzweren en de duivel toezweren. Hij moest verder beloven vaak naar de ‘Tafel des Heeren’ te gaan om de schijn te wekken steeds vroom en devoot te zijn.

De Bokkerijder mocht in het openbaar niet praten met andere complicen en er zeker geen openlijke vriendschap mee tonen. Als vanzelfsprekendheid gold natuurlijk dat de Bokkerijder nooit iets over de bende of haar daden mocht vertellen. Ook dan niet als hij in handen van de justitie was gevallen.

En mocht het gebeuren, dat hij op de pijnbank zo door pijn werd gekweld dat hij de namen van de andere Bokkerijders niet meer kon verzwijgen, dan diende hij zijn verklaringen onder de galg of bij de recollectie te herroepen. De eed heeft bij de eerste bende niet die waarde gehad, die hij bij de tweede bende heeft gekregen. De rechtbanken, die de leden van de eerste bende vonnisten, vroegen ook nooit of de beklaagde de eed had afgelegd, tenminste

[pagina 15]
[p. 15]

niet in het Oostenrijkse gebied van de landen van Overmaas.

In Kerkrade komt de eed ter sprake tijdens het proces tegen Andries Consten uit Chèvremont. Andries Consten verklaarde, dat de complicen na de inbraak in de hoeve Ter Waarden (deze hoeve lag bij de watertoren van Rimburg boven op het veld) een vervloekingseed aflegden. De meeste leden van de eerste bende hadden de eed afgelegd. Bij de tweede bende staat de eed in het middelpunt van de belangstelling. Niet alleen bij de leden, maar ook bij de justitie. De beklaagde kreeg voortdurend de vraag voorgelegd of hij de goddeloze eed had afgelegd. Soms antwoordde een Bokkerijder dat hij zelfs twee tot drie keer gezworen had kwaad te doen, terwijl een ander voorgaf nog nooit van een eed gehoord te hebben.

 

Zelfs de leugen, in dit geval om bestwil, was de Bokkerijders niet vreemd. De leden van de bende van Kerckhoffs legden de eed gewoonlijk af in afgelegen veldkapellen of boskapellen. In de processtukken worden de volgende kapellen genoemd: ‘De St. Leonardus en St. Wendelinuskapel te Herzogenrath, de St. Rosakapel op de Kollenberg te Sittard, St. Joost te Echt, een kapel bij Urmond, het Leenderkapelletje te Schaesberg en de Mariakapel te Ophoven bij Maaseik. In de Mariakapel te Ophoven zorgde Arnold van de Wall, bijgenaamd Nolleke van Geleen, voor een bijzonder spektakel. Nolleke kroop in de half donkere kapel. Achter het altaar begon hij met kettingen te rinkelen en te grommen en blaffen als een hond.

Dit alles om de duivel na te bootsen. Onder de oudere Limburgers leeft nog het verhaal, dat Nolleke van Geleen een Bokkerijder was, die toen de arrestaties een aanvang namen in zijn hemd uit Geleen was gevlucht. Dit is beslist niet waar.

 

Arnold van de Wall was op 30 januari 1749 te Bree (België) geboren. Hij was de zoon van Jan van de Wall en Liesbeth Wilox. Hij huwde met Barbara Baggen van het romegoedt te Bree. Hij was kapitein van de Kempische Bokkerijders. In Pelt is hij op 15 september 1789 aan de galg gestorven. De galg stond op de grens van Kaulille en Klein Brogel. Zijn vader Jan van de Wall was uit Geleen afkomstig. Hij vluchtte in 1743 uit Geleen, toen men de eerste bende begon op te rollen. Bij de bijeenkomsten in het Leenderkapelletje hadden de Bokkerijders enkele variaties op de eedaflegging bedacht. De Bokkerijders van Heerlerheide, die nog beëdigd moesten worden, kregen een kruisje van papier. Zij moesten dit in de hand houden als zij het beeld van Maria vertrapten. Het nieuwe lid werd ook wel eens in een cirkel geplaatst, die op de grond was getrokken. Dit was een symbolische handeling, waardoor de nieuweling als het ware buiten de gemeen-

[pagina 16]
[p. 16]


illustratie

[pagina 17]
[p. 17]

schap werd geplaatst en alleen kwam te staan tegenover een Hogere Macht.

Een complice van Geulle (Hendrik Thijssen) verklaarde dat hij de eed in de kapel op de Kollenberg te Sittard afgelegd had en daarbij het beeld Moeder Gods, ‘genaamd St.-Rosa’, had vertrapt. Dit getuigt van de naïviteit van de complice of van de onkunde van de protestantse rechters over katholieke geloofskwesties. Een complice van Ten Esschen, Jan Moonen, bekende de eed in de St.-Leonarduskapel te Herzogenrath gezworen te hebben. Gevraagd naar wat hij daar gezien had, zei hij: ‘Een groot zwart ding’.

Ondanks de pressie van de rechters, die daarvoor de pijnbank gebruikten, weigerde hij er iets meer over te vertellen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken