Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De kinderen van het Achtste Woud (1977)

Informatie terzijde

Titelpagina van De kinderen van het Achtste Woud
Afbeelding van De kinderen van het Achtste WoudToon afbeelding van titelpagina van De kinderen van het Achtste Woud

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.05 MB)

XML (0.43 MB)

tekstbestand






Illustrator

Peter van Straaten



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De kinderen van het Achtste Woud

(1977)–Els Pelgrom–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 210]
[p. 210]

Zusjes dood

Toen opeens, was Zusje dood. Dat was heel vlug gegaan.

Op een dag was ze ziek geworden, ze had hoge koorts en haalde moeilijk adem. Ze had heel zachtjes liggen huilen.

De dokter was gekomen en liet haar dadelijk naar het ziekenhuis brengen. Ze moesten allemaal ook in het ziekenhuis komen; daar werden ze met een kwastje in hun keel gestreken om te zien of zij de ziekte ook gekregen hadden. Want Zusje had difteritis, een gevaarlijke, besmettelijke ziekte.

Een week later was Zusje gestorven. Evert en Noortje liepen met tante Janna over de hei naar Zemst, naar het ziekenhuis.

‘O, u komt naar Willemientje kijken,’ zei een zuster. Want zo heette Zusje immers: Willemientje Everingen.

Zusje lag in een groot bed. De kinderen stonden heel stil en verwonderd naar het dode meisje te kijken. Je kon wel zien dat het Zusje was, en toch was het Zusje eigenlijk niet. Ze was Willemientje geworden. Nu Zusje dood was, had ze een heel mooi, glad gezichtje. Je kon goed zien dat ze een zusje van Gerrit was, ze leek op hem. Het was vreemd, nu Zusje gestorven was zag ze eruit als een gewoon kindje. Mooi en lief.

‘Zo was ze eigenlijk, hè tante Janna,’ fluisterde Noortje.

Tante Janna zei niets. Ze keek naar haar dochtertje, en heel langzaam gleed een traan langs haar mond naar haar kin.

 

Er kwamen veel mensen op de begrafenis. De familie Wolthuis was gekomen, en Noortjes vader kwam over uit Amsterdam. Van Theo kwam er een brief. Hij was in Zwitserland in een sanatorium om weer helemaal beter te worden. Er waren ook familieleden uit de Betuwe, zusters van tante Janna die ook boerin waren, en hun mannen. Die mensen dronken koffie in de mooie kamer en praatten over de oorlog, die nu voorbij was, en over hun boerderijen. Alie en Dinie Wolthuis zaten stijf op hun stoelen, want nu hoorden ze bij de visite.

Er was iets plechtigs in huis. De mannen hadden zwarte pakken aan en geruite petten op, hun klompen waren zo schoonge-

[pagina 211]
[p. 211]

boend dat ze wit waren. In de gang kon je hun sigaren al ruiken, die ze met hun stijve, kromme vingers voorzichtig vasthielden, terwijl ze kleine, blauwe wolkjes voor zich uit bliezen. Een begrafenis was een treurige gebeurtenis, dat sprak vanzelf, maar dit waren de eerste sigaren die ze na de oorlog rookten. Daar mocht je toch wel van genieten, vonden ze.

 

Evert bleef de hele middag in de mooie kamer zitten en luisterde naar wat de mannen te vertellen hadden. Noortje vond het daar al gauw niet prettig meer, en ze ging naar de keuken om een beetje te helpen. Er moest veel worden afgewassen. Een paar dikke vrouwen, die ze niet kende, waren al bezig de vuile kopjes op het aanrecht te zetten. Een van hen goot heet water in het afwasteiltje en zei: ‘'t Is maar goed dat het kind gestorven is. Het was toch een zware last voor Janna.’

‘Ach, zulke worden gelukkig nooit erg oud. 't Is ook geen doen eigenlijk,’ zei de ander.

Noortje liep het huis uit. De gasten namen niet lang daarna afscheid, en Henk was al bezig de Bruine voor de melkwagen te spannen. Hij had zijn oude kleren weer aangetrokken en hij hield nog een eindje sigaar tussen zijn tanden geklemd. Evert had zijn overall ook weer aan en zette de lege melkbussen in het wagentje. Niemand vroeg Noortje of ze soms mee wilde naar het weiland bij de IJssel, en ze liep langzaam terug naar de keuken. De vreemde vrouwen zouden daar nu wel weg zijn.

Het was heel stil in de keuken, vreemd stil. Vliegen vlogen zoemend om de lamp. Noortjes vader zat daar ook nog, en Noortje dacht dat hij juist iets tegen tante Janna wilde zeggen toen zij binnenkwam. Maar hij zei niets.

Tante Janna zat Sarah te voeren en zei ook niets. Bij elk hapje dat ze in Sarah's mondje stopte, bewoog tante Janna's kin eventjes op en neer; en tussen twee lepeltjes in, terwijl Sarah moest kauwen en slikken, wiegde ze de baby op haar schoot.

Zusjes bedje was al weggehaald toen ze naar het ziekenhuis werd gebracht. Maar vandaag voor het eerst kon je merken hoe stil het in de keuken was geworden zonder Zusje. De geluiden die ze altijd maakte, het huilen en gillen, dat was voorgoed

[pagina 212]
[p. 212]

verdwenen. En ook de akelige lucht van natte luiers was niet meer te ruiken.

‘Tja, tja,’ zei meneer Van der Hoek, ‘zo staan de zaken nu eenmaal.’ En hij trommelde met zijn vingers op het tafelzeil. Hij vond het vast ook naar dat het zo stil was in huis.

Tante Janna veegde Sarah's snoetje af. ‘Zo, jij hebt genoeg gehad,’ zei ze.

Ze liet haar vinger door Sarah beetpakken en op en neer zwaaien, en toen neuriede tante Janna daar heel gewoon een wijsje bij, alsof er eigenlijk niets aan de hand was.

Ze keek Noortje aan en lachte haar toe.

‘Wat een lekker dik kindje is ze toch, hè Noortje,’ zei ze. ‘Ja, jij bent een lekker diertje hoor!’ En ze knuffelde Sarah en Sarah kraaide het uit.

Tante Janna ging rechtop zitten en keek meneer Van der Hoek aan. ‘Dus dat is afgesproken,’ zei ze. ‘U zit er dichterbij dan wij. Als we op bericht moeten wachten kan het wel heel lang duren. Die mensen hebben zoveel te doen, vandaag de dag.’

‘Dat spreekt toch vanzelf,’ zei Noortjes vader. ‘Het Rode Kruis is het beste. Ze hebben me verzekerd dat alle namen bij hen binnenkomen. Zodra ze iets weten krijg ik bericht, maar intussen ga ik wel telkens informeren.’

‘Wat is er met het Rode Kruis?’ vroeg Noortje.

‘We hebben aan het Rode Kruis gevraagd of bekend is waar Sarah's ouders zijn. Of ze nog leven... en als ze niet meer leven, of er dan nog andere familie is,’ vertelde haar vader.

‘Maar...’ zei Noortje, ‘als ze niet meer leven... dan is Sarah toch van óns?’

‘Van ons?’ vroeg tante Janna. ‘Hoe bedoel je dat, meisje?’

‘Van u, van Klaphek, van ons allemaal natuurlijk...’

‘Noortje, Sarah is in geen geval van ons,’ zei haar vader. ‘Ik hoop heel erg dat haar vader en moeder en haar broertjes nog terugkomen. Maar ik ben wel bang dat het niet zo zal zijn, omdat nog steeds niets over ze bekend is. Maar dat wil nog niet zeggen dat we maar kunnen doen met die baby wat wij het leukste vinden. Wijzelf zullen hier ook niet lang meer blijven, dat weet je toch wel? Ik had deze dingen vanavond met je wil-

[pagina 213]
[p. 213]

len bespreken, rustig met z'n beidjes. Maar nu kan het ook wel, met tante Janna erbij. Nog beter eigenlijk.’

Noortje keek met grote ogen van de een naar de ander. Dus nu was het gauw zo ver, nu ging alles veranderen.

Haar vader zei: ‘Luister eens, kindje. Ik heb werk gekregen in Amsterdam, en zo gauw ik daar onderdak voor ons heb, gaan we daar wonen. Nu zal ik je eerst nog een paar weken hier moeten laten. Dat vind je niet erg, hè?’

‘Maar,’ zei Noortje, ‘als er niemand om Sarah komt, wat dan?’

‘We moeten afwachten,’ zei vader. ‘Er moet maar gebeuren wat het beste voor haar is. Vind je dat zelf ook niet?’

En tante Janna zei: ‘Geen enkel kindje is van ons, Noortje. Zusje was ook niet van ons, we hebben voor haar mogen zorgen. De Here heeft gegeven, en de Here heeft genomen!’

‘Ja, Zusje!’ zei Noortje. ‘Maar Sarah is toch niet...’

Ze had willen zeggen: maar Sarah is toch niet dood! En ze keek naar 't kindje, dat met haar stevige, bruine beentjes in tante Janna's schoot lag te trappelen.

‘Wij samen hebben voor Sarah gezorgd,’ zei tante Janna. ‘En jij hebt dat goed gedaan, meisje, we zijn trots op je!’

De volgende morgen vertrok Noortjes vader weer.

 

Nog geen twee weken later kwam er een meneer naar Klaphek. Hij kwam met een auto en meneer Van der Hoek was met hem meegereisd. Hij vertelde dat hij een broer van mevrouw Meier was. Hij had hun adres van het Rode Kruis gekregen, nadat Noortjes vader Sarah's verblijfplaats bij het Rode Kruis gemeld had.

Meneer en mevrouw Meier kwamen niet terug. En hun twee kleine zoontjes ook niet. Nadat zij door de Duitsers gevonden waren, werden ze dadelijk doorgestuurd naar een concentratiekamp. Daar waren ze in de gaskamers omgebracht.

De meneer kwam Sarah halen. Hij ging naar Amerika, vertelde hij, daar woonde nog familie van hem. Al over een week kon hij met een boot vertrekken. En hij wilde het kindje meenemen naar haar familie.

De meneer reed met zijn auto weg en Sarah's mand, met

[pagina 214]
[p. 214]

Sarah erin, stond op de achterbank. Haar kleertjes en haar luiers had tante Janna in een deken gebonden. Sarah was eigenlijk al te groot voor de mand, maar zo kon ze toch het beste die lange reis maken.

Toen er van de auto niets meer te zien was, holde Noortje weg. Ze verstopte zich in het oude rommelhok achter de schuur, waar ze met Evert eens, heel lang geleden, van Henks tabak had zitten roken. Daar dacht ze nu niet aan.

Noortje huilde. Ze huilde zoals ze nog nooit gehuild had. Haar hele lijf schokte; de tranen stroomden over haar wangen en steeds kwamen er meer en meer. Haar maag deed er pijn van, zo erg was het verdriet. Nu Sarah's eigen vader en moeder en haar twee kleine broertjes niet meer leefden, moest ze bij haar, bij Noortje blijven, en bij tante Janna! Het was toch te gek dat ze opeens allemaal op een verschillend plekje van de wereld gingen wonen!

Van huilen word je moe. Noortje viel ongemerkt in slaap, zo maar op de stoffige grond van het rommelhok. En daar vond haar vader haar ten slotte.

Hij had overal lopen zoeken. Vader nam Noortje mee naar de stenen bak naast het huisje van de put. Hij waste haar gezicht met zijn zakdoek.

Een hele poos zaten ze daar samen op de rand van de bak. De zon scheen en toch had Noortje het koud. Ze had kippevel en ze voelde dat haar ogen rood en branderig waren. Ze bleven daar lang zitten zonder te praten. Noortje was blij dat vader niets zei, en dat hij bij haar bleef tot ze weer rustig was. Eindelijk stond vader op; hij pakte Noortjes hand en nam haar mee naar binnen voor het avondeten.

 

De volgende ochtend mochten ze in een auto meerijden naar Amsterdam. Omdat de benzine zo schaars was, wilde de eigenaar van de auto niet helemaal langs Klaphek rijden en hij zou in Dieren op hen wachten. Henk wilde hen wel tot daar wegbrengen.

Noortjes kleren waren in een tas gepakt. Het was warm weer, en ze had een dun bloesje en een heel kort rokje aan. Het bloesje zat strak om haar heen, de knopen sprongen telkens los.

[pagina 215]
[p. 215]

‘Je bent gegroeid,’ zei haar vader lachend, ‘ik breng een grote dochter mee naar Amsterdam.’ Ja, Noortje was gegroeid en de paar kleren die ze had, waren haar veel te klein. Maar dat was helemaal niet belangrijk.

Het was veel belangrijker dat ze nu wegreden, over de wei naar het hek. Dat tante Janna en de baas voor het huis naar hen stonden te zwaaien. Gerrit was alweer bij de schuur aan het spelen. Die was al vergeten dat ze weggingen. Opeens holde Evert op zijn klompen achter hen aan. Hij deed het hek achter de melkwagen dicht.

‘Henk, ik rij mee!’ riep hij.

‘Spring er dan maar op,’ zei Henk.

Evert zat in zijn vuile overall op het bankje tegenover Noortje, en grinnikte. ‘Zo'n mooi ritje, daar heb ik ook wel zin in,’ zei hij, ‘en pappa vindt 't goed.’

‘Je hebt groot gelijk,’ zei meneer Van der Hoek. ‘Dan is Henk ook niet zo alleen op de terugweg.’

‘Nee,’ zei Henk, ‘dan kunnen we elkaar troosten na het vertrek van onze prinses.’

Op de verharde weg ging het paard over in draf. Vrolijk klepperden zijn hoeven en Henk liet nu en dan de zweep knallen.

Noortjes vader keek met knipperende ogen naar de lucht en zei: ‘Het wordt vast een mooie zomer. Na een strenge winter een hete zomer, dat zie je vaak.’

Alles wat gebeurde was eigenlijk heel gewoon, wist Noortje opeens. Als het eenmaal gebeurde, dan hoorde het gewoon zo. Straks zouden ze alleen nog even Henk en Evert dagzeggen, en dat was alles.

 

...Maar later, veel later, toen Noortje al lang in Amsterdam woonde en weer naar school ging, vond ze het wel eens moeilijk om op te letten in de les. Ze hoorde niet wat de leraar stond te vertellen. Ze zag ook het zwarte bord voor de klas niet, en de hoofden van de andere leerlingen, die voor haar in de bank zaten. Dan droomde Noortje van Klaphek.

Ze hoefde niet eens haar ogen dicht te doen om de dikke bomen van de Beukenlaan voor zich te zien. Ze hoorde vanzelf de wind in hun hoge takken ruisen. Ze hoorde ook het geluid

[pagina 216]
[p. 216]

dat de klink maakte, als ze de keukendeur opendeed.

Ze rook een heerlijke geur. Ze rook brandend hout en pap van roggemeel. Dan glimlachte ze in zichzelf en zag alles wat er in die keuken geweest was, weer voor zich. De tegeltjes achter het fornuis, het koektrommeltje met de centen en dubbeltjes op de schoorsteen, de stoel van de baas met het gebreide kussen. Ze hoorde Zusje krijsen, en ze zag de kleine, warme voetjes van Sarah trappelen.

En als ze dan zo zat te dromen, kreeg ze een standje van de leraar omdat ze niet oplette. Maar eigenlijk merkte ze dat niet eens. Ze werd alleen maar boos, omdat ze werd weggehaald uit die warme keuken en opeens weer in een klas vol vreemde mensen zat.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken