Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Cesare Ripa's Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Cesare Ripa's Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants
Afbeelding van Cesare Ripa's Iconologia of Uytbeeldinghen des VerstantsToon afbeelding van titelpagina van Cesare Ripa's Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (14.75 MB)

XML (2.78 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

vertaling
non-fictie/naslagwerken (alg.)
non-fictie/kunstgeschiedenis


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Cesare Ripa's Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants

(1971)–Dirck Pietersz. Pers–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Benevolenza & unione Matrimoniale. Houwlijxe Vereeninge en Goedwilligheyt.

Een Vrouwe die een krans van Wijnrancken om 't hoofd heeft gevlochten met een Olmtack in haer hand, of aen haer borst salse houden het Zeevogeltjen Alcion geheeten.

Een yder weet hoe seer de Wijnstock den Olm, en weder de Olm den Wijnstock bemint, waer van Ovidius singht:

 
De Wijnranck heeft den Olm bemint,
 
En d'Olm heeft vveer den ranck besint.

En om de Minnelijcke Goedwilligheyt en Vereeninge, wort de Olm, den Man van den Wijnstock geheeten, en de Wijnranck wort Weduwe genaemt, wanneerse niet by den Olm staet of leunt. Catullus seyt in sijn Bruylofts-dichten:

[pagina 209]
[p. 209]
 
De Wijnstock sich als 't Weeuken quelt,
 
Wanneerse eensaem staet op 't veld.

En noch lager seyt hy, mogelijck is de Wijnstock met haeren Man den Olm vereenight. En Martialis in 't vierde boeck over de bruyloft van Prudentius en Claudia, willende vertoonen haere Vereeninge en Goedwilligheyt, seyt hy:

 
De Ranck aen d'Olm niet beter voeght,
 
Dan als dit jonge Paer genoeght.

Columella, Horatius, Catullus, en Bembus verhaelen 't selve.



illustratie

Op dese gedancken gaet oock Tasso, wanneer hy seyt, de boomen beminnen malkanderen mede, en men kan sien, met wat genegentheyt de Wijnstock haeren Man omarmt en bemint. Dit selve doet niet alleen de Wijnstock en Olm, maer oock de Essche en Populier. Hier wort de Olm alleen genomen om niet al te overvloedigh te zijn, noch de krans met al te veel tacken te verwarren. Maer alderbequaemst sal de Wijnranck met haeren Man den Olmboom, omslingert zijn: tot een beeld van Goeddaedigheyt en Houlijxe Vereeninge.

Het Vogelken Alcyon datse in de hand heeft, is een weynig grooter als een Musch, by nae geheel Hemels blaeu, hebbende alleen eenige witte en purpere pennekens, en eenen dunnen en langen hals, swervende aen den Oever van de Zee, klagende en kermende met een beweeghlijcke stemme, alwaer het oock sijn nest maeckt, broedende seven dagen, diewelcke om datse geluckigh zijn, wordense de Alcyonische dagen geheeten, want in die tijd, staet de Zee gantsch stille: gelijck Plinius en Isidorus verhaelen, waer over verscheyden Poëten als Vngarus, Rota, Petrarcha en andere, daer over Dichten hebben gemaeckt, gelijck Zanazarus op dese maniere mede gedaen heeft:

 
't Alcyon temt de Zee, en stilt de dolle vvinden,
 
Misschien sal 't oock den brand in mijne borst verslinden.

Men seyt dat Alcyone de Vrouwe geweest is van den blinden Koningh van Thracien, en alsoo zy dienselven in den droom hadde gesien, dat haer Man, die zy soo hertlijck beminde, in een groulijcken storm schipbreeckinge geleden en gestorven was, soo heeft zy sich mede, uyt groote droefnis, in de Zee geworpen. De Poëten hebben versiert datse in soodaenigen Vogel herschept was, en datse in Zee op het doode lichaem van haeren Man heene vloogh, jammerlijckaen den Oever weenende. Met groot oordeel heeft Ovidius in 't X boeck van sijne Herscheppinge, dese Vrouwe in een Alcyon herstelt, om dat dese Vogel, uyter Natuyre, aen haeren Man soodaenige goetgunstigheyt betoont: en dat niet voor een wijl, maer soeckt alle tijd met haeren Man vereenight te blijven, niet uyt geylheyt of dertelheyt, maer uyt vriendlijcke toegenegentheydt, die een Vrouw haeren Man behoort toe te dragen, en neemt oock geenen anderen aen, alwaer 't schoon, dat d'Ouderdom haer de kracht, om te vliegen, hadde benomen. Waer over Plutarchus in de verhandelinge van de naerstigheyt der Dieren, van desen Vogel Alcyon aldus seght: Wanneer d'Ouderdom het Manneken swack maeckt en traegh om te volgen, dan neemt zy hem op den rugge, jae draeght, en voet hem, hem noyt verstootende noch alleen laetende, maer ter dood by hem blijvende.

Men behoort de vriendlijcke natuyre van dit Vogeltjen Alcione te volgen, wesende daer mede, door de liefde en door goedda-

[pagina 210]
[p. 210]

digheyt vereenight, hebbende in twee lichamen eene ziele, en eenen wille, en dat d'eene sich herscheppe in d'ander, levende vrolijck en blijde, sich genoegende met sijn wederpaer, die hem van God is toegevoeght. En tot dien eynde sal ick het Dicht hier by voegen dat op de Bruyloft van Baptista Garzoni en sijn Bruyd is vereert, 't welck aldus is naegevolght:

 
Waer hebdy doch Natuyr soo schoonen beeld gesneden,
 
Soo Hemels, soo volmaeckt, soo aerdighlijck van leden?
 
Een ziel, het wit der deugd, een richtsnoer van de Min,
 
Soo saligh, jae gelijck de hooghste Koningin:
 
Die met haer glants verheught, en met veel saligheden,
 
Haer Bruydegom herschept in haer volmaeckte zeden:
 
En leyt hem op het spoor, om dat hy 't lieve kind,
 
Astraea 's Hemels licht, soo vierighlijck bemint.
 
O onverwonnen Held! in Wijsheyt wel bedreven,
 
Gy zijt van 's hemels Choor, al lang haer voorgeschreven,
 
Van waer een vrolijck hert, het lieflijck gaet te moet,
 
En waer gestadigh bloeyt, het alderschoonste goet.
 
Door u sal Roma steets gelijck een Lente bloeyen,
 
En hier uyt sal dan voorts een gulden eeuwe groeyen,
 
Een treffelijck geslacht, en kinders nae u wensch,
 
Tot ciersel van dees Stad, van werreld en van mensch.

En voorwaer daer kan geen grooter gelucksaligheyt tusschen twee mede-gesellen wesen, als Eenigheyt en Goedwilligheyt, waerdigh om gedruckt te worden in de gemoederen van die geene, die door den band des Houlijx met een ander verknocht zijn. Phocilides seght:

 
Waer is gevvenschter Stand, dan als getroude lieden,
 
De onderlinge min en gunst malkander bieden:
 
VVaer d'Ouderdom, noch tijd, de Liefde niet verstoort,
 
En vvaer dat noch verschil noch tvveespalt vvord gehoort.

Hier uyt komt het dat de Oude Romeynen ons veele gedachtnissen hebben naegelaeten van die geene die lange tijd in den Houlijcken staet geleeft hebben, en dat met onderlinge liefde, sonder twist of geschil: waer van verscheyden grafschriften zijn te vinden, als van Iulius Primogenius, die van sijn Huysvrouwe Iunia een grafschrift gestelt is, van dat zy 15 Iaeren en 6 Maenden met hem sonder eenigh geschil, geleeft hadde. Flavius heeft met Flavia 45 Iaeren sonder twist geleeft, en veel meer andere. Plinius verhaelt aen Geminius, O, seyt hy, Onse Macrinus heeft een diepe wonde in sijn herte gekregen, verlooren hebbende sijn Huysvrou, van soo sonderlinge deugd, alsser oyt geweest is, mette welcke hy 39 Iaeren sonder eenige onrust heeft geleeft, andere seggen, sonder eenige quetsinge des gemoeds. Noch isser een ander grafschrift by den eersten Wijnbergh buyten de Latijnsche Poorte gevonden, alwaer hy totten Leser seyt, Ick weet dat ghy benijt 't geen ghy hier leest, en dat om drie oor saecken. 1. Ick heb mijn eere gehadt terwijl ick leefde. 2. Ick ben gesont geweest. 3. Ick hebbe middelen gehadt terwijl ick leefde, en daerenboven heb ick gehadt een seer lieve Huysvrouwe.

Hebben de Heydenen dese Deughd gehadt om met haere Vroukens sonder eenigh verschil, twist, aenstoot of ergernis te leven, en haer met alle vriendlijcke goeddadigheyt te omhelsen, hoe veel te meer behooren de Christenen te versorgen, om heylighlijck en vreedsaem in den band des Houlijx te leven, en dat in alle eendrachtigheyt en goeddaedigheyt, op datse hier nae in het ander leven, 't welck is de eeuwige heerlijckheyt, in Christo mogen blijven vereenight.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken