Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk 1 (1959)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.36 MB)

XML (0.96 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk 1

(1959)–Filip de Pillecyn–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 125]
[p. 125]

V

- Ik moet de abt spreken, zei de soldaat Johan.

De broeder portier vond dit een vreemde taal. De mensen uit het dorp kwamen nooit verder dan de poort; daar werd soms brood uitgedeeld. En de reizigers waren zeldzaam. Wie komt langs zo’n heidorp.

- Ik weet niet, zei hij en ging weg.

De soldaat Johan kwam binnen en deed zelf de zware poort toe. Hij stond in een grote, koele hal waar geen zon kwam. En vóór hem was een andere poort met een Latijns woord erop. Tussen deze twee poorten was geen geluid en achter de binnenpoort scheen niets anders te zijn dan stilte.

De stap van de portier was onhoorbaar toen hij terugkwam en vroeg waarvoor het was. Hij moest het aan hem maar zeggen en de abt zou dan zien wat er te doen stond.

- Ik moet de abt spreken, zei de soldaat Johan.

Toen de portier terugkwam, duwde hij een zijdeurtje open en zonder een woord te zeggen gaf hij een teken aan Johan dat hij binnen zou gaan.

En terwijl de soldaat met zijn hand over de zware tafel streek, waar etensplekken waren gedrongen door het grijze hout, trad de abt binnen.

Hij was nog niet oud; zijn ogen stonden jong in een rozig

[pagina 126]
[p. 126]

gezicht, maar zijn haar was spierwit en om zijn mond lag een trek van moeheid.

- Ik luister, zei hij.

- Ik ben de soldaat Johan en ik kom recht vragen, was het antwoord.

De abt wuifde zachtjes met de hand dat hij voort zou spreken.

- Ik ben soldaat geweest van de hertog, Karel van Boergondië die viel te Nancy, en als hij daar bezweken is, zoals men zegt, dan hebbe God zijne ziel. En toen kwam ik hier en bouwde een hut en maakte de grond vruchtbaar; en toen de eerste oogst in de aren stond kwam er een man die zei dat ik geen recht had daar te wonen en oogst te winnen uit die grond want dat alles, de bossen, de heide en de meersen, toebehoort aan de abdij.

Hier zweeg de soldaat Johan. De abt keek hem aan en knikte.

- Ik ben een soldaat en begrijp dat niet. En ik ging naar Gent om bescherming te vragen aan de dochter van de hertog. Maar die woont te Brugge. Want heer is heer en aan wie behoort de grond dan aan de heer. Hij heeft soldaten en macht, hij heeft landen en mensen.

Toen vond de soldaat Johan geen woorden meer.

De abt zei:

- Dat alles behoort inderdaad aan de abdij, bij akte van stichting en gift van de toenmalige vorst.

De soldaat Johan schudde het hoofd alsof hij niet begreep.

- En alles wat leeft of groeit op de grond van de abdij brengt belasting op volgens recht en wet, zei de abt. Wie zijt gij die zulks niet weet?

Ik ken de wetten niet, zei de soldaat Johan De wetten zijn te hoog dat een arme man als ik ze zou begrijpen. En toen ik in Gent was heb ik gezien dat één man voldoende is om ze te veranderen, al lopen er honderd mannen met pieken in op-

[pagina 127]
[p. 127]

stand door de straten. En het recht? Was het mijn recht niet grond vruchtbaar te maken die sedert het begin van de wereld nooit anders dan onkruid had voortgebracht.

Hij wist zelf niet dat hij nooit tevoren zoveel aan één stuk gesproken had. En de abt keek hem nieuwsgierig aan en zei:

- Een soldaat die terugkeert naar de aarde, weet niet wat de wet van de aarde is.

- Is het de wet van de aarde dat men de hut neerhaalt van wie arbeidt, en de hond doodslaat die trouw is?

Daarvan wist de abt niets. Johan vertelde hoe ‘t gekomen was en hoe hij nu sliep als een vagebond in de bossen, zonder een dak boven zijn hoofd.

- Hoe kan ik dit weten? vroeg de abt.

Johan keek verbaasd naar de monnik op. Hoe wist die het niet?

- De abdij bezit het land en weet niet wat er gebeurt met de mensen die erop wonen! Als er bij een boer maar een kattejong ontbreekt zal hij vragen: waar is dat kattejong gebleven? En als een dier zijn voeder weigert, dan kijkt hij ernaar en vraagt zich af wat eraan scheelt. Misschien heeft die pater in Gent dan toch gelijk.

De abt wou weten welke pater van Gent, en van welke orde hij was.

De soldaat Johan kende geen orden, alleen maar paters. De pater van Gent was niet gekleed zoals de abt, maar hij had een grove bruine pij aan.

- Het was ook maar een bedelmonnik, zei hij; maar hij sprak tot mij in een taveerne. Als die abt iemand is die weet wat een soldaat is of een boer, dan komt het wel in orde, zei hij, maar als het er een is die abt is geworden omdat zijn oudste broer alles heeft meegekregen, maak dan dat ge van de baan komt.

De abt glimlachte weemoedig en zei:

[pagina 128]
[p. 128]

- Ik weet wat een boer is en nog beter ken ik een soldaat, en daarom zie ik dat gij nog meer soldaat zijt dan boer. De boeren hier durven niet over de drempel komen en spreken met gebogen hoofd. Maar gij moet nog leren een boer te worden. Een boer vraagt niet wat zijn recht is, hij gehoorzaamt.

Hij sprak niet streng, hij sprak met een treurige klank in zijn stem. En de soldaat Johan zweeg, want hij dacht aan de woorden van de bedelmonnik over de duizenden boeren tussen Brugge en Gent en tussen Gent en Antwerpen.

- En toch zijn de boeren de beste soldaten, zei hij. En als de boeren die hier wonen van Antwerpen tot Brugge soldaat zijn voor hun eigen recht, dan zal de wereld veranderd zijn.

De abt keek hem scherp aan:

- Heeft die pater van Gent u dat ook gezegd? vroeg hij.

De soldaat Johan knikte.

- Daar is in de wereld nu een geest van ongehoorzaamheid, zei de abt, een geest van ongeduld over het lot dat ieder mens door God werd toegewezen. En de ongeduldigen en ongehoorzamen weten het zelf niet. Ik hoop te sterven alvorens zij zelf tot die bevinding zijn gekomen.

De soldaat Johan sprak niet meer. Hij wachtte tot de abt zou spreken over het land.

Maar de gedachten van de monnik waren ver van dat plekje tussen meersen en bos. Hij keek naar de plek die de zon legde op de tafel waar soms een verlopen reiziger in ongeziene gulzigheid zijn honger had gestild. En hij zei, alsof hij tot zichzelf sprak:

- Per os infantium loquitur.

Hij bezag de man die vóór hem stond. Het was een harde, magere man, met grote handen die open stonden van de arbeid. En hij bekeek de bleke, fijn dooraderde hand die lag op zijn borst, onder het gouden kruis van zijn waardigheid.

- Hoe heet gij? vroeg hij.

[pagina 129]
[p. 129]

- Men noemt mij de soldaat Johan.

- Het is schoon, zei de abt, als een soldaat boer wordt; ik ben ook soldaat geweest. Ik droeg een zilveren helm en had een ruiter naast mij die mijn schild droeg. Dat alles is voorbij. In het klooster leren wij elke dag dat ridder, monnik, soldaat en boer vergaan tot as in de grond waarmee hun lichaam wordt gemengd. Maar nu geloof ik, nu ik u zie, dat de aarde dierbaar kan worden en dat het niet zo vreselijk is te rusten in de grond waarover men heel zijn leven in liefde gebogen stond.

Wat verlangt ge van mij?

De soldaat Johan, die gekomen was met een hart vol bittere klachten wist niet wat hij zeggen moest. En hij vroeg op zijn beurt:

- Wat kan een boer verlangen?

Hoe kon de abt dat weten? Een boer leefde met de seizoenen en met zijn vee. Hij was arm en betaalde; de oorlog of de ziekte vernielde wat hij had opgebouwd of gezaaid. En hij begon opnieuw, wat scherper en zwakker in het gelaat, wat dieper gebogen in de rug en de knieën.

- Grond kan ik u niet geven, zei de abt, grond behoort aan de abdij; de abten die vóór mij hier waren en de abten die na mij zullen komen, zijn de dienaars van de abdij. En de boeren die rondom leven, zijn dienaars van de abdij.

- Ik wil een vrije boer zijn, zei de soldaat Johan.

- Gij spreekt een taal die ik niet versta, zei de abt. Is een boer niet gebonden aan de aarde en behoort de aarde niet aan de heer? En geeft het vee dat van de aarde leeft niet de eerste vrucht van zijn dankbaarheid aan God, waarvan wij hier de dienaars zijn. Soldaat Johan, gij kunt het land bewerken, de oogsten onttrekken aan de aarde, de dieren dienstbaar maken, als onderdaan van de abdij. Meer kan ik u niet zeggen, want ik heb geen gezag om u meer toe te staan.

De soldaat Johan stond met gebogen hoofd na te denken.

[pagina 130]
[p. 130]

- Ik denk, zegde hij, dat er een tijd zal komen waarop de boer meer zal zijn dan een loonknecht. Ik heb geduld, ik zal wachten.

De abt glimlachte; een glimlach waarin medelijden was en eerbied.

- Wij hebben allen onze dromen en onze verwachtingen, zegde hij, zelfs hier waar verleden of toekomst geen belang hebben.

Ga nu, soldaat Johan, gij kunt uw hut bouwen, en uw stuk grond, en ook van de weiden zal u een deel tot gebruik worden aangewezen. Gij zult zijn zoals de andere boeren die leven op de grond van de abdij; wat leeft en groeit is zijn tol verschuldigd aan de dienst van God.

De soldaat Johan stond buiten in het zonlicht. Zijn bitterheid was geweken, want hij zou de aarde blijven bewerken waarvan hij de eerste vreugde van de landbouwende man had gekend; maar tevreden was hij niet, want hij bleef een loonknecht.

Door het hoge raam van de zijkamer keek de abt hem na. Hij zag hoe krachtig hij met lange passen en hoog gestrekt lichaam voortschreed en verder zag hij het verspreide dorp met hutten en stallen. Voor de eerste maal sedert hij hier was dacht hij na over het lot van de boeren die een heel leven sleten over die aarde en hun geluk maten naar haar vruchtbaarheid en naar de genade van de seizoenen.

Een vrije boer wilde die man zijn. De weke lange handen van de abt lagen op de tafel; hij had op dezelfde plaats de twee hardgewerkte handen van de soldaat Johan zien liggen. Handen die gevochten hadden en nu ploegden.

Hij stapte traag voort en trok de poort van de clausuur achter zich dicht. Vóór die poort hield de wereld stil. Hij ging voorbij de monniken die geruisloos bewogen door het zonlicht van de vensters. Hun behoeften waren geringer nog dan die van de boeren uit het dorp.

[pagina 131]
[p. 131]

De abt ging naar zijn kamer. De romaanse boog van het gewelf was hoog boven zijn bidstoel. Een kruis boven het kruis dat lag op de bank. Er was geen venster naar buiten. Alle gerucht en alle klaarte kwamen van het binnenhof. Hier was een goede toevlucht.

Telkens als de wereld van daarbuiten tot hem gekomen was spoedde hij hierheen. Want dan was zijn hoofd vol vragen en zijn hart vol onzekerheid. Want nooit vond hij de glans van het eeuwige weerspiegeld in wat hij gehoord of gezien had. Een vrije boer wilde die man zijn; en boeren waren niet vrij. Was dat de nieuwe geest waarvan hij had vernomen, een geest die ook tegenover God vrij wilde staan. En hij had gehoord van ongebondenheid in kloosters, even erg als aan het hof van de vorsten; van geld en wijn en vrouwen.

Het was een bittere wereld waar het zo toeging.

Toen klepte de kloosterklok.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken