Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk 1 (1959)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.36 MB)

XML (0.96 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk 1

(1959)–Filip de Pillecyn–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 138]
[p. 138]

VII

Er was een boer in het dorp die zeer vroom geworden was.

De ziekte had zijn huis geteisterd zodat hij alleen was achtergebleven. Zijn vrouw en drie kinderen waren met de kar weggevoerd naar het grote graf en hij had zich bijna niet meer buiten gewaagd, want de schrik voor het sterven had van al zijn gedachten bezit genomen. En terwijl hij zo alleen had gezeten in zijn uitgestorven huis, had de angst in hem stem en geluid gekregen en in het haardvuur zag hij aangezichten en gestalten zodat hij dingen hoorde en zag waarvan de dorpelingen geen vermoeden hadden.

Maar hij zweeg want hij was onzeker over zichzelf en wankelde nog in de vrees voor het sterven.

Hij had ook gestaan op het dorpsplein toen de geselaars de koorden van de boetedoening over elkaars lichaam legden, en toen naast hem een vrouw het gezicht tegen de aarde drukte, bad hij luidop het Kyrie eleison mede.

Toen hij terug was thuis gekomen geselde hij zich over heel het lichaam en vond een bitter geluk in de kastijding. En telkens als hij de gestalten zag in het vuur en de stemmen hoorde in het ledige huis, greep hij naar het geselkoord en kreeg bevrediging in zijn gepijnigd lichaam.

Hij zweeg echter over alles en niemand in het dorp sprak over hem. Zijn ogen stonden hol en hij was afgemagerd, maar

[pagina 139]
[p. 139]

de mensen dachten dat de eenzaamheid hem zo verwoest had en gaven hem de raad een nieuwe vrouw te nemen waarbij hij kinderen zou krijgen die zijn leven zouden vullen.

Maar stilaan werden vreemde geruchten wakker rondom hem. Hij had eens een jonge vrouw gezien, een boerenmeid die door haar omgang met vele mannen onrust verwekte onder de mensen. Zij had met hem vrolijk gepraat en lachend gevraagd waarom hij haar niet tot vrouw nam. Er stonden nog andere mensen bij, mannen en vrouwen, die in de woorden van de meid hun genoegen vonden. En toen zij zag hoe de anderen vermaak hadden in haar taal, werd zij driest en vroeg hem uit over zaken die een eerlijk man verborgen houdt.

Toen had de boer droevig het hoofd geschud en gezegd:

- Weet gij niet dat er iemand achter u staat die niet lang meer wachten zal, alvorens hij u meeneemt waar gij niet meer van terugkeren zult.

En de mensen zegden dat zij bij die woorden omkeken en achter de rug van het meisje de schijn van een gedaante zagen zoals men de glans van de maan kan raden als zij achter lichte wolken staat. Korte tijd daarna werd het meisje dood gevonden in een bos en geen man dorst te zeggen dat hij ze daar levend had ontmoet. Maar sedert die dag was de roep over de boer gegaan, die Niklaas heette, en de mensen schreven hem krachten toe die niet van deze aarde waren.

Als hij voorbij een huis ging waar de dood zijn onzichtbare schaduw had overgelegd, zegde hij: ‘Hier ligt een mens op sterven. God weze hem genadig.’ En toen bad hij luidop voor het heil van de ziel en de laatste woorden van zijn gebed waren steeds: Kyrie eleison.

Hij kwam op een avond naar de hut waar Johan zat met zijn gezin. Ongevraagd ging hij bij hen zitten en zij keken een poos elkaar aan.

- Vrouw, gij waart bij de boetedoeners die hier op het

[pagina 140]
[p. 140]

dorpsplein hun lichaam geselden. Ik doe ook boete en kastijd mijn lichaam. Maar ik wilde weten of de broederschap van de geselaars bestaat, want waar vele mensen te zamen zijn is God in hun midden. Grete bloosde en zei kortweg:

- Die tijd is lang voorbij. Ik heb een man en een kind, en een gehuwde vrouw heeft last genoeg te dragen.

En Niklaas antwoordde:

- Wij hebben allemaal andere lasten te dragen dan deze van brood en liefde. Want het onrecht van deze wereld is zo groot dat velen samen moeten zijn om de last van dit onrecht te dragen.

Grete zegde:

- Zo sprak de oude man met de baard toen hij zegde dat het woord Gods hem in de mond werd gelegd.

Zij zaten nog een poosje zonder veel te zeggen, toen stond Niklaas op en ging terug naar zijn ledig huis. En die nacht spraken de stemmen luider dan voorheen en hij kwam uit die nacht verzwakt en koortsig.

Maar na zijn bezoek zat de soldaat Johan zwijgzaam naast zijn vrouw want er was veel opnieuw opgestaan wat zij dood dachten en allebei keken zij meer dan gewoonlijk naar het kind, dat zijn lichaam koesterde in het warme heikruid.

Toen zij echter naast elkaar lagen in de duisternis van de hut, sprak Grete:

- Ik dacht dat dit alles voorbij was.

En Johan antwoordde:

- Dat is de nieuwe geest die onder de mensen zal komen, zoals pater Bruno heeft voorspeld.

Zij sliepen in met onrust in het hart.

De boer Niklaas voelde zich weldra gedrongen om de stemmen, die in hem spraken, te gehoorzamen en hij begon rondom

[pagina 141]
[p. 141]

zich volk te verzamelen om het woord te verkondigen dat hij niet langer in zich kon opgesloten houden.

Hij vroeg aan de mensen die hem aanhoorden, dat zij boete zouden doen, elk op zijn eigen lichaam, na gebeden te hebben in hun huis, en de macht van het kwaad uit hun lichaam te verjagen alvorens zij het toevertrouwden aan de slaap want in de nacht is de geest der duisternis machtig. Maar hij vroeg hun ook rechtvaardig te zijn onder elkaar en aan de rijken zegde hij dat zij hun goed moesten delen met de armen want dat honger naast rijkdom een grote droefheid was voor God in de hemel die iedereen in gelijke schamele naaktheid laat geboren worden.

De meeste mensen van het dorp zegden ondereen terwijl zij hun hoofd schudden:

- Dat is toch Niklaas die vijftig jaar lang niet wijzer is geweest dan wij allen en ook niet vromer. En hij sprak vroeger alleen de woorden die nodig zijn in het leven van arme boeren zoals wij allen.

De parochiepastoor predikte tegen de geest van ongehoorzaamheid die over de wereld was gekomen en zei dat alleen de gezalfde dienaars des Heren waren aangesteld om het woord Gods uit te leggen dat door de evangeliën onder de mensen was gebracht.

Maar Niklaas kon de krachten die in hem waren opgestaan niet ongehoorzaam zijn en hij sprak steeds luider. Hij ging nu ook buiten het dorp en waar hij kwam waren de mensen verbaasd en angstig om de nieuwe manier waarop hij sprak over de zaken van het geloof.

Hij was ook gegaan tot aan de huizen die stonden in dienstbaarheid gedoken onder het slot. En de heer had knechten gezonden om te weten wat die samenscholing betekende. Toen men hem zegde dat het een boer was die trachtte de mensen vromer te maken haalde hij de schouders op en zei dat zoiets een zaak was van de parochiepastoor.

[pagina 142]
[p. 142]

En de parochiepastoor kreeg geen gehoor bij hem, maar werd naar de abt gezonden want de heer zei dat hij in de zaken van het geloof geen gezag had en er geen wenste. Toen zei de abt aan de pastoor dat het inderdaad niet paste dat ongeschoolde boeren het woord Gods zouden verkondigen en uitleggen, maar dat zijn taak bestond in de waakzaamheid over een kloostergemeente die zich uit de wereld had teruggetrokken en zich niet mocht laten onrustig maken door wat buiten de kloostermuren voorviel.

De boer Niklaas had een vaan vervaardigd waarop de zinnebeelden van de waarheid en de rechtvaardigheid moesten worden uitgebeeld. Hij had veel wakker gelegen en gebeden om te weten welke kentekenen de vaan van zijn tocht moest dragen, want hij zou overal gaan waar de mensen de taal verstonden die hij sprak.

Op een nacht nu was het hem of hij door de duisternis in kleuren als vuur zag wat hij verlangde te zien. Hem verschenen een toorts waarvan de gloed recht opwaarts trok en de kouter van een ploeg zoals die blinkt met de vochtige glans van doorsneden aarde wanneer de vore wordt getrokken. En hij arbeidde in stilte om de vormen van zijn visioen getrouw weer te geven op de vaan. Toen zij eindelijk vaardig waren en hij tevreden was met zijn arbeid stonden de toorts en de ploegkouter dofrood en zilver op de azuurblauwe grond van de vaan die in drie tippen was uitgesneden zoals de kruisvanen van de kerk.

Een namiddag in het najaar trok hij met de vaan door het dorp roepende dat de verkondiging van het oprechte woord Gods zou geschieden op de heide daarboven.

Even vóór de duisternis begon in te vallen plantte hij de vaan naast zich en verklaarde aan de mensen die rondom hem stonden wat de tekenen beduidden die op de vaan waren aangebracht en die hem verschenen waren in een visioen. De toorts was de waarheid die recht moet branden om te verlichten en de

[pagina 143]
[p. 143]

ploegkouter betekende de rechtvaardigheid. Waarom, dat kon hij nu nog niet uitleggen want de stemmen die tot hem spraken zegden niet alles ineens en hij wist zeker dat zij hem ook de diepe betekenis van de ploegkouter zouden bekend maken.

Maar de waarheid en de rechtvaardigheid wilde hij verkondigen zoals deze hem door Gods eigen woord werden ingegeven.

De mensen gingen kalm uiteen, en een volgende maal waren er veel minder want zij hadden buitengewone dingen verwacht.

Maar de boer Niklaas ging voort met het verkondigen van wat in hem lag en gaandeweg kon hij met betere en vuriger woorden spreken. Zodat de schare van zijn toehoorders aangroeide en er soms mensen waren die begonnen te bidden of een stichtelijk lied zongen. En toen hoorde de boer Niklaas op zekere nacht een lied dat hij dan ook voorzong op de heide. Het was onsamenhangend en somber en sprak over de toorts en de ploegkouter, en de mensen begrepen het niet, maar zij aanhoorden het als de geheimzinnige taal van een voorspelling.

De soldaat Johan had het lied gehoord, toen het wegstierf in het sparrebos en de volgende maal was hij gaan luisteren; sedertdien kon hij het lied niet vergeten. Het bleef in zijn gedachten en zijn gehoor hangen, zoals woorden die u zeer gelukkig hebben gemaakt of uw lichaam hebben doen sidderen. Hij ging naast de vaan staan en toen hij de ploegkouter zag, zilver op azuur, toog zijn hart vol genegenheid naar de boer Niklaas. Hij bleef trouw luisteren en zong mee het sombere en verwarde lied van de toorts en de ploegkouter.

En op een avond was het of werkelijk een grote stem sprak uit de boer Niklaas. Hij had zich tussen twee fakkels geplaatst; de vaan achter hem bewoog in de herfstwind. In de walmende en opslaande klaarte van de fakkels was zijn gezicht vol hevig duister en gloed, en zijn woorden klonken diep weer in het angstige gemoed van de mensen. Het geheim van avond en heide en van de vlammende fakkels gaf een grote kracht aan

[pagina 144]
[p. 144]

de hoog steigerende woorden, en ongezien lagen er mannen en vrouwen met het gezicht in het heidekruid en snikten gebeden en aanroepingen en voelden zich opgetild in een hoge en genotsvolle onrust.

Zij trokken zingend naar beneden in het dorp; de soldaat Johan droeg de vaan en achter hem stapte de boer Niklaas tussen de twee fakkels. En toen de laatste schijn van de stoet in de laagte verdwenen was, rukte Grete een rijs uit de takkebossen en sidderend en snikkend joeg zij de roede over haar lichaam en vergat haar gezin en de heide en zag klaar voor haar ogen de nachten van de geselaars waar de wellust van de kastijding mannen en vrouwen in folterende omhelzing had naar elkaar gedreven.

De winter was zeer streng. Het was alsof de sneeuw, die vast en grauw was aangevroren, geen leven buitenshuis duldde. En de boeren die de stem van Niklaas niet meer hoorden en hem niet meer zagen in de schrikwekkende gloed van de fakkels, waren teruggezonken in de stompe gelatenheid van hun leven. Maar vele avonden waren er waarop bij de brand van het haardvuur het lied in hen gonsde; en dan baden zij, elk voor zich, in de onrust van hun ziel.

De boer Niklaas had de vaan geplaatst aan het voeteneinde van zijn slaapstede. Hij hoorde de stilte van de winternachten in zich en waande zich soms licht alsof hij zijn lichaam had afgelegd. Maar op andere avonden stonden in de vlammen van zijn haard de gestalten van geselende vrouwen. Dan was hij zelf als een schim tegen de klaarte van het vuur en zijn arm joeg de roede over zijn lichaam; want de dorre brand van zijn zinnen verteerde hem.

Op de heide zat de soldaat Johan en hakte hout; de dag door knetterden de sparretakken en de glinsteringen van plots brandende hars vervulden de hut met licht en geur. Het waren weken en maanden waarop niets schijnt te bestaan dan de zorg om het

[pagina 145]
[p. 145]

lichaam warm te houden in een doodgevroren wereld. Ook Grete wist niet meer welke wonderlijke kracht de geselroede over haar lichaam had gedreven. Buiten haar kind en haar hut was alles droom, waar zij ook heenkeek was het grijs en koud; alleen ‘s nachts als de storm uit de eindeloosheid over de heide voerde, zei ze tot Johan: ‘Hoe onrustig het is,’ en hoorde kreten en snikken.

Pas was de lente daar of de boer Niklaas nam de vaan met fakkel en ploegkouter in de hand en ging buiten het dorp het woord verkondigen dat hij heel de winter in zich had horen weerklinken. Grote menigten liepen hem na en zijn roep ging ver over het land.

De betekenis van de zinnebeelden op de azuurblauwe vaan was hem nu duidelijk geworden. De fakkel was niet alleen de waarheid maar ook de liefde. Want wat is er oprechter en waarachtiger in de mens en wat tracht men meer te verbergen. Hij sidderde als hij daarover sprak en zijn ogen stonden als een onbeweeglijk vuur over de vrouwen.

En de ploegkouter betekende rechtvaardigheid. De ploegkouter maakt de aarde dienstbaar aan de mens; de ploeg, de boer en de os geven het brood waarvoor de hele wereld bidt: geef ons heden ons dagelijks brood. Maar de aarde behoort niet aan de ploeg, en het koren behoort niet aan de ploeg, maar de ploeg werkt voor hen die niets verrichten. En dat is onrechtvaardig want het staat geschreven: gij zult uw brood eten in het zweet uws aanschijns. De stemmen die in hem gesproken hadden voorspelden dat er eens een dag zou komen waarop de aarde zou toebehoren aan de ploeg die ze doorsneden had.

De boeren luisterden met angst en begerigheid en toen de soldaat Johan vernam dat de boer Niklaas over de rechtvaardigheid van de akkerbouw had gesproken verliet hij zijn hut en ging luisteren naar de verkondiging.

Weer ging de parochiepastoor naar de heer van het slot. Er

[pagina 146]
[p. 146]

was openlijk ontucht, vertelde hij. De boer had een kleine schare van volgelingen die hij zijn discipelen noemde. Die kwamen bij hem thuis bij elke nieuwe maan en geselden elkaar totdat zij razend werden en met elkaar ontucht pleegden. Sodoma en Gomorrha waren door het vuur des hemels uitgeroeid en heel dat ontuchtig land zou verpulverd worden door de gramschap van God.

- Kan ik een boer beletten achter een meid te lopen? vroeg de heer.

Hij keek naar de zoldering; hij glimlachte aanhoudend want zijn gedachten waren bij zijn eigen verliefdheden.

- God zal u oordelen, riep de pastoor en ging weg.

En dat woord riep de boer Niklaas toen hij in de angst en de lust van zijn zonden neerzeeg en de bloedbestriemde lichamen rondom zich zag. Maar uit die vernietiging haalde hij een wondere kracht die zijn woord de scherpte gaf van het zwaard en de mensen omhulde als een omhelzing.

Hij werd stouter in zijn taal. En als de boeren naar huis trokken en in de verwijdering van zijn woord hun opwinding voelden zakken, spraken zij met schuwe woorden over wat er wel gebeuren zou.

Want de boer Niklaas had nu voorspeld dat de tijd zou komen, dat hij hem in aantocht zag zoals men een stofwolk ziet nader komen in de herfstwind, de tijd waarop heer en knecht woorden zouden zijn die door de mensen niet meer werden uitgesproken. God is onze Heer, hij bezit de aarde en de lucht en de waters met de vis; en hij heeft ons laten geboren worden uit Adam die naakt liep in het Paradijs zoals heer en knecht naakt komen uit de moederschoot.

Hij kondigde een grote vergadering aan met vaan en gezang en verkondiging van het oprechte woord in het dorp waar het slot stond.

En in de lente-avond gingen mannen en vrouwen uit het

[pagina 147]
[p. 147]

heidedorp in zingende scharen door het veld en de soldaat Johan droeg de vaan met de fakkel en de ploegkouter. Hij voelde een grote waardigheid, het was hem alsof hij de vaandeldrager was van strijdbare mannen. En hij zong met harde stem het lied van de nieuwe gerechtigheid.

Hutten en kleine hoeven zagen hem voorbijgaan, en hier en daar kwamen boeren in hun rangen; tot zij stil hielden waar het slot oprees. Het had niets meer van een slot dan een paar kleine torens; de heer die er woonde was geen groot krijgsman. Hij had zijn vorst steeds rijkelijk met geld gesteund of mannen uitgerust die de oorlogswoede van de hertog hadden gediend. In zijn groot vierkant huis met witte stallen rondom, achter een gracht die Johan met een polsstok had kunnen overspringen, zat hij uit te rusten van zijn genoegens. En hij zag de weiden van de Durmevallei die zijn kamer klam maakten, en de torens van de dorpen.

Op de dries voor het kasteel hielden de boeren stil. De twee fakkels werden aangestoken hoewel de dag nog in halve helderheid over de meersen lag. En toen voelde de boer Niklaas een grote vreugde in zich want het woord lag duidelijk in hem en hij genoot de klank van wat hij zou verkondigen.

Hoewel dicht bij hem de vrouwen stonden die hij gegeseld had over hun schamele lichaam, dacht hij niet aan hun kreten en hij dacht niet aan de woestheid van hun lichaam. Maar de harde en grauwe boeren rondom hem en de witte muren van het kasteel daarachter deden hem gloeien in begeerte naar de rechtvaardigheid van de ploegkouter.

En hij zei aan de boeren hoe de ploeg de aarde vruchtbaar maakt door de liefde van de landbouwende man zoals de schoot van de vrouw. De aarde die aan niemand behoorde dan aan God en door Hem aan de mens gegeven werd opdat hij er vruchten zou winnen voor de sterkte van zijn lichaam. Heer over de aarde was de boer; hij brak haar, zaaide en oogstte,

[pagina 148]
[p. 148]

maar de oogst was niet voor hem want in de loop van de tijden was de aarde hem ontstolen door het zwaard. Maar de dag zou komen waarop het zwaard door de boer zou worden opgenomen.

Dan riep een stem uit de menigte:

- Geef ons een zwaard!

En een groot rumoer ontstond omdat allen zich gewapend droomden in de dienst van hun grond.

De boer Niklaas sprak verder: Wie naar het zwaard grijpt zal door het zwaard vergaan. En sedert vele jaren hadden koningen en hertogen naar het zwaard gegrepen; de tijden zouden nu in vervulling gaan waarop het woord uit de Bijbel zichtbaar zou worden voor het volk. Dan zouden de boeren door de kracht van hun zwaard de heren verjagen die niet ploegden of zaaiden maar oogstten.

Toen brulden de boeren in ontzaglijke vreugde.

De heer Jan van Sombeke hoorde het in zijn kasteel en vroeg wat het gebrul betekende en dat de vlegels zouden worden verjaagd; hij wilde rust hebben en onverstoord zijn avondmaal genieten.

De knecht die was uitgezonden kwam terug: dat er vele boeren verzameld waren die zongen en luisterden naar een man die tussen fakkels zonderlinge praat verkocht en zei dat de heren moesten verjaagd worden.

De heer nam tien gewapende knechten met zich, en over de neergelaten slotbrug ging hij de menigte tegemoet die het vreemde lied zong van de boer Niklaas.

- Gaat naar huis, riep heer Jan van Sombeke, gaat werken, lui vee. En gij kerel, met uw apegezicht tussen de twee kandelaars, laat het prediken over aan de pastoors of ik laat uw achterwerk strelen.

De boeren weken gedwee achteruit maar toen kreeg boer Niklaas nieuw geweld in adem en woorden en hij riep uit:

- Wee hem die de arbeidende man veracht en beledigt.

[pagina 149]
[p. 149]

Wee hem die de oogsten vernielt waaraan de boer de kracht van zijn leven schenkt; wee hem die over de akkers rijdt omdat het spoor van een haas er doorheen trekt. De heren spotten met het zweet van de boer en de boer voedt de heer. Heer Jan van Sombeke, de stemmen die ik gehoord heb voorspellen dat die witte muren zullen zwart gelikt worden door de vlammen en dat uw gebeente niet rusten zal in het praalgraf van uw vaderen.

De heer Jan van Sombeke schoot in een geweldige woede en riep aan zijn gewapende knechten dat zij de oproermaker zouden gevangen nemen, maar vrouwen stelden zich op voor de boer Niklaas en de soldaat Johan sloeg met de stok van de vaan een wapenman in ‘t gezicht zodat hij neerviel en tanden uitspuwde. Maar de vrouwen werden neergeschopt en met vieren vielen zij de soldaat Johan aan, die gebonden werd en gestoten.

Toen het rustiger geworden was, zag hij dat de boeren waren gevloden. Verachting en bitterheid kwam in hem op, maar hij sprak geen woord. Hij stond gekoord naast de boer Niklaas die zijn bebloed gezicht uitdagend naar de wapenlieden richtte. En ook was een vrouw vastgegrepen die met razende drift op de mannen was losgelopen.

En terwijl de heer Jan van Sombeke met verstoord gelaat zijn avondmaal gebruikte en op zijn dienaar schold, zaten de drie in een stal opgesloten waar zij het geblaf van honden over de weiden hoorden wegsterven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken