Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk 1 (1959)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.36 MB)

XML (0.96 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk 1

(1959)–Filip de Pillecyn–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 259]
[p. 259]

Hoofdstuk III

De huidevetters waren ontevreden. Eigenlijk waren zij nooit tevreden met wetten en bepalingen, maar nu ging het boven 't normale. De overheden hadden zich in het hoofd gestoken het transport van de schors voor de huidevetterijen te bemoeilijken: de wagens met smalle wielen mochten niet langer worden gebruikt.

Ja, de wegen moesten worden beschermd en die smalle wieltjes dringen de stenen naar onder; maar was de weg niet iedermans weg? De huidevetters betaalden ook hun deel in de lasten en ruim. En men reed toch met de wielen die men verkoos.

Daar lagen nu de schepen met de eikenschors. Rond gerold in knarsende, riekende bundels. Die waren de Maas afgezakt tot Chênée van waar de karren en karretjes ze tot in Malmedy brachten.

De sous-préfet had beloofd tussen te komen. Maar het beheer van Napoleon was meer gesteld op het in stand houden van de wegen dan op de gunst van de huidevetters. En dan werd er maar besloten zelf naar Parijs te gaan. Hun suppliek voorleggen en aantonen hoe Malmedy steeds geestdriftig was verknocht geweest aan Frankrijk en zijn keizer.

Lou was mee: haar vader wilde absoluut dat zij Parijs zag. Een lief meisje kon aldaar aan de belangen van de huidevetterijen niets dan voordeel bijbrengen. Lou was rechtgesprongen van

[pagina 260]
[p. 260]

blijdschap als zij 't hoorde. Zij zou meegaan met oom Louis, die monsieur Steinbach vergezelde.

Hans zat glimlachend haar lange brief te lezen. Er lag zoveel geestdrift in, dat zij slechts een paar woorden vond om te zeggen hoezeer zij naar hem verlangde. Zij schreef met verrukkelijke taalfouten en zonder de minste orde. Wanneer zij terugkwam zou heur haar geuren naar de parfum à la mode, die essence de rose was; en inderdaad, een flauw zoete geur steeg op uit haar brief. En dan, wat een goddelijk hoedje, een Pamela-hoed, van geel stro met grote rand en een groot effen lint. Men had haar gezegd dat zij er verrukkelijk mee stond. Al haar vriendinnetjes zouden groen worden van nijd. En schoentjes! Och, geen van die afgeronde tippen, dat was boers! Zij zou met fijne puntschoentjes ‘en bec de canne’ (ja, zo schreef zij het) naar de hoogmis gaan, en ook, maar dit durfde zij toch niet goed te dragen als eerste, een onderrok... - Hans, mon chéri, word niet rood of doe mij niet rood worden - moet een falbala hebben, een grote uitslaande falbala. Maar zij had er een gekocht. Ach, Hansje, Lou zou toch zo graag willen dat gij haar ziet met een falbala.

Heel dit geschrijf verliep voor Hans zonder veel betekenis. Hij zag Lou en hoorde ze. En hij zag haar gelukkige ogen, glanzende in het licht van de balzaal, waar de Malmedysche delegatie aan de eer was. Haar hart hing aan de dag.

En ook aan hem.

Hoeveel? Wie zal het zeggen? Wie heeft het ooit kunnen zeggen? Zij was naar hem gekomen en liep trots door het stadje omdat haar liefde voor hem schandaal verwekte in de deftige huizen. Maar iedereen bleef vriendelijk tegenover haar - zoals zij tegenover hem vriendelijk zouden zijn als hij maar wilde.

Hij liet haar brief voortbabbelen in hem. Het was zijn gezelschap in die goede, eenzame stilte van de zomeravond. Hij bracht de brief aan zijn lippen om de flauwe geur te ademen van

[pagina 261]
[p. 261]

die rozen waarnaar Lou's haar thans rook. De verre bekoring van afstand en verstorven parfum sloeg nevelig door hem. Hoe eenzaam het hier was in het straatje, waar de mensen de schone avond prezen. Iemand bij zich te hebben, al zweeg men beiden, alleen voelen dat iemand bij u is die samen met u naar beneden kijkt. Hij voelde zich teerder gestemd voor Lou dan als zij bij hem was. Dan dacht hij niet veel aan haar; zij was als een zinnelijke kameraadschap voor hem. Liefde moest anders zijn.

In de verwarde eenzaamheid van zijn onklare, onuitgevochten jeugd voelde hij zich als een kleine jongen, die ver van huis staat in de vallende avond. Angst en vernietiging in de oneindigheden die rondom hem zijn. Dan grijpt hij dichter het handje van de kameraad.

Hans zat alleen in de Chemin-rue te Malmedy. De avond werd dichter rondom hem: hij zat alleen, hij was tweeëntwintig jaar.

En hij legde Lou's brief tegen zijn gelaat en sloot de ogen om niet helemaal alleen te zijn.

 

Monsieur de Périgny had hem aangesproken op straat. Een vriendelijk mens was de sous-préfet maar met straatvolk hield hij zich niet op. Niets biezonders had hij gezegd, maar hij had een paar hoffelijke banaliteiten gesproken. Dat was voldoende.

Dat was op het Plein gebeurd. Monsieur de Périgny wist wat hij deed.

Het had meer dan één gezin ontsteld. Ja, een kaalloper moest Hans toch niet zijn.

Maar intussen liep hij hooghartig en misprijzend onder hen door en bleef een aanhoudende kleinering voor de onaangevochten voornaamheid van de huidevetters. Niemand onder hen had er een ogenblik aan gedacht de oude rechter ter bemiddeling erbij te roepen. Zij wisten niet hoe zij die moesten aanspreken.

Lou's moeder had er veel last mee.

In het diepst van haar hart was zij gelukkig en trots dat Hans

[pagina 262]
[p. 262]

met haar meisje ging. Zo'n jongen was er in heel Malmedy niet. Zij droeg, door vele jaren van gehuwd leven, de droom van een schone jonge man, die zij nooit ontmoet had. Heel de poëzie van haar leven lag in dit onvervulde. In haar rijper wordende jaren voelde zij dit als een late jeugd. En toen zij Hans zag voorbijgaan werd zij week van tederheid omdat zij haar droom overbracht op haar dochter.

Maar zij was te zeer een kind van het geslacht dat sedert tientallen van jaren huiden vette in het klein stadje, om een woord te zeggen dat buiten het fatsoen zou gaan dat haar familie regeerde. Haar man vloekte wel eens en was zeer grof als het hem tegensloeg, maar een schooier bleef bij hem een schooier. En zo vond zij het geheim dat elke vrouw bekoort in dit verzwijgen van haar innig welbehagen.

Voor een moeder is zoveel mogelijk. Lou had haar geschreven. Nog veel losser had zij in haar brief gebabbeld dan zij aan Hans geschreven had. De ogen van de opgetogen moeder zagen de schittering van de grootstad en de vreugde van haar kind. En zij herlas en 't was alsof het weer nieuw was.

Hoe lang had zij er reeds op gezonnen om met Hans eens te spreken. Toen hij nog een kleine jongen was had zij graag haar hand strelend laten gaan over zijn vrank hoofd. En sedert dagen had zij uitgekeken naar een gelegenheid. Wist hij wel dat zij niet tegen hem was? Aan Lou had zij er niets van gezegd. Wat zij hem zeggen moest wist zij niet. Alleen maar dat zij niet tegen hem was en ook... ja, indien hij toch maar wilde en zo vreemd niet doen en een einde maken met die alleenloperij.

Hem schrijven durfde zij niet. Zij was er niet zo heel bedreven in. Een huidevetter had nooit geleerdheid nodig gehad. En zo zag zij hem, in de valavond nadat zij Lou's brief had gekregen, de weg optrekken naar de hoogte. De deur die achter haar toesloeg klonk hard alsof heel het Plein het horen moest.

Hans trok gezwind door het omhooglopende smalle straatje

[pagina 263]
[p. 263]

naar de brede weg die naar de hoogvlakte voert waar de venwind altijd beweegt. Het straatje rook door de openstaande vensters, maar weldra sloeg de geur van de sparren hem aan, de krachtige, harsige geur die aldaar staat met zware plekken in de ijlte van de lucht.

Daarboven komt de oneindigheid over u. Weiden die opstijgen naar de bergruggen; bossen die in 't gelid staan en de stilte. Zij zag hoe hij stil stond en aandachtig de avond in zich opnam. En strelende herinneringen leefden opnieuw in haar met een zachte droefheid dat alles zo spoedig voorbij is en niet wederkeert.

Hoewel Hans tot een slentergang vertraagd was, had zij moeite hem in te halen. Het klimmen deed haar jagen en hijgend zei ze:

- Bonsoir, Hans.

Hij was zeer hoffelijk en zijn groet maakte haar gelukkig. Haar ogen schitterden vreugdig toen zij naast hem ging.

- Mag ik een beetje met u meelopen?

Zij gingen langs de schaduw van een sparrebos. Het rook er wild en krachtig; zij zag hoe diep hij ademde.

- Verveelt het u niet, Hans, met een oude vrouw te wandelen?

Hij glimlachte vriendelijk en zei haar een komplimentje. En beiden voelden zij hoe hun woorden ver weg klonken van hun gedachten.

- Hans, Lou heeft mij geschreven, zij is zo gelukkig in die heerlijke stad.

En dadelijk wist zij dat zij iets verkeerd had gezegd.

- Gij begrijpt dat toch, legde zij uit, een jong meisje vindt haar plezier in die schitterende dingen. Ik zou er zelf mijn hart bij ophalen.

- Ja, een vrouw vindt daar haar geluk in.

- Wilt gij mij niet begrijpen, Hans?

Zij was zo vriendelijk, daar klonk zoveel goedheid in haar

[pagina 264]
[p. 264]

stem, iets van de bescherming van een moeder en van de aanhaligheid van een vrouw.

- Gij zijt nog jong, Hans. Een jonge man mag zo wijs niet spreken. Ach! toen ik jong was. Ik heb u gekend als gij nog een kleine stoute bengel waart, zó hoog maar. Wat waart gij een stoute, vranke vlegel. En niks wijs, en nu ook nog niks wijs.

Beiden glimlachten. Het verleden had zijn zachtheid over hen gelegd en zij zwegen. En toen zij voortwandelden ondervond Hans de vreugde van gezelschap na lange eenzaamheid. Hij had naar Lou getracht, heel de namiddag; hij had iemand nodig die vriendelijk sprak met hem.

- Wanneer komt Lou terug? vroeg hij. Ja, dat wist zij nog niet. Zij zouden allen samen terugkeren met monsieur Steinbach. De zaken gingen niet vlug van de hand. Te Parijs waren ze absoluut gesteld op wegen, die een vlot verkeer van troepen toelieten en de karren met smalle wielen bedierven die. Maar de Malmedysche afgezanten hadden bewezen dat hier alleen het vervoer van schors in kwestie was en dit was zo licht dat het geen steentje kon doen inzakken. Pastoor Bragard had een geleibrief meegegeven.

- O! die ook, morde Hans.

Ja natuurlijk. Die was zelf afgekomen met zijn brief. Hij beweerde dat zijn sympatie voor Frankrijk en zijn ophefmakende lofsermoenen op de keizer een machtige voorspraak zouden zijn voor de huidevetters. Maar monsieur Steinbach had vernomen dat de pastoor misschien wel kon in aanmerking komen voor een dekoratie, maar dat men daarmede ook van hem af wilde zijn.

Hans lachte luidop. Hij zag de kleine, boerse geestelijke, die zijn tijd verdeelde tussen wat hij wetenschap noemde en Frans-politiek gekonkel en steeds zeer overdreven zijn eigen invloed schatte. Hij had er zijn aandeel in dat Hans zijn kerk niet meer bezocht.

[pagina 265]
[p. 265]

- Hans, mijn lieve Hansje, hebt gij Lou werkelijk lief.

Hij keek ver voor zich uit. Alles liep reeds verloren in de blauwe schaduw van de beginnende nacht. Het is goed dan te spreken over iemand die men lief heeft.

- Lou is heel lief, zei hij eindelijk.

Wat goed in hem was verzweeg hij. Kunnen wij het beste van ons hart uitspreken? En Lou's moeder nam zijn hand en hield stil.

- En hebt gij ook reeds gedacht op later? Lou denkt er niet om; zij is jong, nog heel jong. - Haar stem werd week. - Zij is nog een kind en weet niet dat het leven wat anders is dan in de zomeravond te wandelen met een lieve jonge man. En ik zie er geen uitkomst aan, tenzij misschien...

Zonder dat zij verder sprak begreep hij.

- Ik kan niet, zei hij stil.

Hij zag voor zich de lange rij van mensen waarmee hij zijn leven nooit zou kunnen overeenbrengen. Harde, hovaardige, eigenwijze mannen, die groot waren in een kleine stad en wier leven en gedachten gevuld waren met huiden en geld. Draagzaam voor elke heerschappij, dienaars van elke macht.

Hij kon niet gaan onder hen, Lou bij de hand nemen en zeggen: hier ben ik.

- Iedereen zou blij zijn, hervatte zij, indien ge zo een beetje redelijker waart en ook uw vader!

Hij trok zijn hand los.

- Niemand heeft iets te zien in mijn zaken, sprak hij.

Hij keerde zich om en zij volgde hem. Over hen gleed de wind, de zuivere adem van de hoogvlakte en het was Hans of zijn besluit erdoor werd opgetild.

- Tussen uw volk daar en mij kan het nooit weer goed worden, zei hij. Uit eigen wil ben ik eruit weggegaan, uit eigen wil blijf ik eruit weg. Spreek niet over mijn vader, hij is tien maal heel Malmedy waard.

[pagina 266]
[p. 266]

En na een poosje stilte besloot hij lustig.

- Daarbij, wie weet hoe lang ik hier nog blijf.

- Ach, Hans!

Het was een oprechte klacht. Zij liep naast hem voort in pijnlijk zwijgen. Zij hoorden een bron naar beneden ruisen, haar weemoed vulde heel de avond. Zij keek op naar hem en zag hoe zijn ogen vol droom stonden. En het werd bitter in haar.

Toen zij aan de ingang van de stad kwamen hield zij stil:

- Laat mij voorgaan, zei ze. Hans, mijn lieve jongen, denk nooit dat ik tegen u ben, nooit.

En zij daalde het straatje af zonder hem aan te zien. Hij keek haar na, besluiteloos aarzelend of hij niet terug zou gaan tot haar. Maar zij was reeds verdwenen tussen de huisjes van de Haute Vaulx.

Onder hem steeg vereenzaamd gerucht van stemmen in de avond. Een vrouw bekeef schel een kind. En rook sloeg de hoogte in en ging liggen over de weiden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken