Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk 2 (1959)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.38 MB)

XML (0.97 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk 2

(1959)–Filip de Pillecyn–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Toen droomde hij

Hij zat zo lekker en lui, net als iemand die van een lange wandeling zijn benen uitstrekt in een zetel, onder het loof van de linde.

Hij zat in de tuin van zijn broer, de pastoor van Nazareth. Deze waardige man was bezig bij middel van een geruite zakdoek koelte over zijn dubbel kin te waaien en toen hij duchtig uitgeblazen had, schonk hij de roemers vol van een wijn die door platte rijnschepen naar de Nederlanden was gebracht en zei:

- En nu, Piet, vertel maar.

Pieter Fardé voelde zich zo wellig met het verschuiven van zon en schaduw over de tafel en met de rinse frisheid van de wijn in zijn mond, dat hij antwoordde:

- Broer, laat mij eerst nog wat rusten en eens uitdrinken. En de pastoor dronk eerst zelf eens uit, met zijn ogen dicht, en sloeg met zijn geruite zakdoek een gouden droppel plat op zijn ceintuur. Hij schonk in; de wijn rook zo almachtig fijn door al die geuren van de hof.

[pagina 64]
[p. 64]

Pieter Fardé vertelde dan stilaan. Van Bram en Jaapie... Oh! dat was hij haast vergeten van die scherpe, lange, pezige kwezel uit het land van Waas, waar hij te bedelen was gelopen. Die had hem gevraagd waar Palestina gelegen was en of ze daar ook gewijde paternosters maakten en als hij een uur verteld had gaf ze hem een halve stuiver en zuchtte en zei dat het voor Onze-Lieve-Heer was, en Pieter Fardé had haar gevraagd hoeveel zij daarop, van Ons Heer, moest weerhebben.

En van de zee... Ei, kijk, hoe vreemd. Daar was de pastoor van Nazareth met zijn dubbel kin en zijn geruite zakdoek verdwenen en ook de smaak was uit zijn mond van die oude Rijnse wijn. Maar daar klonken de klokken van Gent, in die trage maat waarmee zij de Hoogdagen inluiden; dat bromde dooreen en ronkte en de hele stad zinderde mee en het klinkende klokje van zijn konvent giechelde boven zijn hoofd. Pasen! en de wierook kroop over de stoelen, de kaarsen brandden met lange rechte vlammen, de kazuifel van Pater Gardiaan leefde van geschitter. Allelujah! Voelt gij hoe dat bonst door het hart? Het is alsof er voor u een poort wordt opengesmeten waardoor gij ineens het hele paradijs aanschouwt.

Moeder loopt daar ook! Zij draagt de zoetheid van de wierook nog in haar plooiende lakense mantel; zij komt uit het lof. En Pieter Fardé, de kleine schelmse jongen, loopt onder de hoede van haar mantel. En zij zegt dat hij stil moet zitten in de kerk, want dat hij de mensen schandalizeert en dat hij niet missendiener zal mogen worden als hij zijn klompen nog van zijn voet laat vallen, terwijl de benediktie wordt gegeven. Dat pakt Pieter Fardé geweldig en hij verzint hoe hij zijn tenen zal naar beneden krimpen om de schuifgrage holleblok op te houden.

En daar komt de zee tegen de wal. Neen, de zee is het niet. Het is de Schelde en boven de Schelde steekt de kanten toren van Onze-Lieve-Vrouw. Wees gegroet, Maria! Matrozen lopen wallebakkend langs de huizen. Zij dansen er binnen in een kroeg.

[pagina 65]
[p. 65]

‘Zur Traube’ staat er te lezen in gotische letters tussen wijnranken.

De boer zegt:

- Louize, is het eten klaar?

Het zwijnsgebraad staat er. Gouden saus zijpelt er langs; het is treffelijk geregeld met een dunne krans vet. De boer snijdt; wit vallen de sneden op een rij. Is het geen vastendag? Wat een honger wordt er in hem wakker als de walm van het gebraad in zijn neus dringt. ‘Tast maar toe, broeder!’

Ah! dat is in Vlaanderen. Daar zijn de keukens proper en de tafels blank geschuurd. Daar zeggen de kinderen: ‘Geloofd zij Jezus-Kristus’ als een geestelijk man voorbijkomt. Hoe vertrouwd klinkt de trage taal van het buitenvolk. En hoe lavend zijn die appels voor de dorst.

Wat een dorst. Is zijn mond nu ineens vol zand gespoeld? En gaat dat zand dieper en dieper in hem en wordt een zware bal in zijn maag. Het is alsof alles ijdel is in hem, alsof hij doorzichtig is, alsof de zon geen schaduw van hem verwekken kan. Daar slaat, altijd maar door, een hamertje tegen zijn hoofd.

Pieter Fardé ontwaakte uit een ijlkoorts die jaren had omvat. Rondom hem steigerde de zee op de spitse rotsflanken; de wind floot door de oneindigheid.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken