Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk 2 (1959)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.38 MB)

XML (0.97 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk 2

(1959)–Filip de Pillecyn–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Van een dode Engelsman en een rotte vis

Een droom kan opfrissen en verlichten. Hoe zwak ook zijn lichaam was, toch voelde Pieter Fardé een nieuwe kracht door hem gaan, zo iets als de jacht van een scheut brandewijn door net bloed. Hij richtte zich op en keek, half blind geschitterd door het immer wisselende spiegelbeeld van de zon op de zee, rondom zijn rots.

[pagina 66]
[p. 66]

Midden van het schuim en het spel van het water op de rotspunten, kwam iets donkers aangespoeld. De golven trokken het aan en stootten het weg naar de gril van hun fantazie. Pieter Fardé kroop naderbij en zag wat het was. Een verdronken mens was het, gezwollen tot het onooglijke toe. Een golf had het lichaam opgetild en op een rotspunt gedragen. Hoofd en benen hingen wederzijds van de klip te leven in het water. De romp lag boven het schuim, dik en vormloos, gespannen in een hemd dat die vale kleur had gekregen van alles waar het zeewater aan gevreten heeft. Scherp drong de reuk van verwording tot aan Pieter Fardés ligplaats.

Schrikkelijk om aan te zien is een mens die in het water is omgekomen. Pieter Fardé keerde het hoofd terzij, maar van onder hem werd de lijklucht aangebracht door de zucht uit de diepte. En tevens scheurde de honger zijn ingewand. Hij keek hulpeloos en beschaamd naar boven om de vreselijke lust die in hem opkwam en dan, gebogen als een dier dat een verboden kreng uit een bergplaats delft, kroop hij naar de drenkeling toe.

Hij trok hem op de rots en zonk uitgeput neder. In de zakken van de verdronkene vond hij een mes, een tabaksdoos en een Engels psalmboek. Medelijdend overdacht hij hoe de ongelukkige de lof van God had gezongen uit dit onrooms druksel. Toen greep hij het mes en sneed al de kleren weg van het lijk. Onzegbaar akelig lag het nu in zijn opgezwollen naaktheid, met de half geopende ogen in het loden aangezicht, gevlekt en papperig onder de gespannen huid. De ogen afgewend van het verdronken gelaat, tastte Pieter Fardé naar het haar. Hij zou het hoofd eerst afsnijden en in zee werpen en dan van het lichaam nutten, indien de wereld niet ineenstortte alvorens het gruwelijke bedrijf voltrokken was. Als het dode hoofd uit zijn gezicht was zou hij meer moed hebben, als die waanzinnige ogen niet meer zo ellendig puilden van onder die half gesloten oogleden.

Was het wel ooit geoorloofd zijn eigen lichaam te voeden met

[pagina 67]
[p. 67]

het lichaam van een mens? Stond Gods oog nu niet op hem gevestigd? Maar in hem schreeuwde de honger luid op tegen het jammerende geweten. Verwilderd keek hij rond.

En daar werd door het water een logge massa naar zijn eilandje gestuwd; als het gestrand was op de kleine rotspunten boog Pieter Fardé van op zijn klip naar de zee en hij zag dat het een reusachtige vis was. Die was zwart uitgeslagen en stonk even walgelijk als het lijk. Maar in Pieter Fardés hart klom een gevoel van grote dankbaarheid voor de Voorzienigheid, die hem gespaard had van het gruwelijke werk en in een ommezien was het mes in de romp van het kreng geschoven.

Het was echter alsof uit de wonde van de dode vis al de verrotting wasemde die de zee in haar afgronden bergen kan. Pieter Fardé nam het psalmboek van de omgekomen Engelsman en stopte zijn neusgaten toe met de fijne slonzig geweekte blaadjes; hij sloot de ogen dicht en at.

Het bekwam hem niet slecht. De wetenschap dat hij gegeten had sterkte hem. Hij stond recht en sloeg een kruis; zei een gebed over de verdronken man en stak hem in zee. De baren namen het lijk op en kroonden het met schuim. Misschien leefde er nog een moeder in Engeland die het nooit wou weten.

Ademen als de neusgaten vol gestopt zitten met psalmen is een zeer lastige bezigheid. Nu Pieter Fardé zijn maag een weinig gerustgesteld had ging hij aan de andere hoek van zijn eilandje op de rug liggen, waar de reuk van de vis niet tegen hem aansloeg. Met teugen dronk hij van de zeelucht die mateloos en eindeloos over hem kwam gevaren. Zonder denken, zonder verlangen, zonder angst; alleen maar ademen en berusten; alleen maar rondom zich de zee en boven zich de zon voelend. Lange tijd lag hij zo en won kracht uit die rust; het licht speelde met goud en purper over het water toen hij weer opstond en naar zijn psalmboekje en zijn mes greep.

Hij trachtte vruchteloos de vis aan land te trekken; het kreng

[pagina 68]
[p. 68]

was wel zestien voet lang en zo dik als een bierton. Hij sneed grote schijven van de romp; dit ging vlug en gemakkelijk want het vlees kwam vanzelf los van het geraamte. Toen het donker was geworden bond Pieter Fardé het overblijvende aan de balken waarop hij was aangespoeld en die ingesloten zaten tussen de klippen. Hij at nog een weinig en legde zich dan te slapen.

Het was een gezonde nacht voor hem. Zijn lichaam was gewoon geraakt aan de vochtige koelte die de zee uitademt in de nacht; zijn hard gelegen lijf had de plooi genomen van de rots en zijn gemoed, vertrouwend in de hulp van boven en in de voeding voor vele dagen, kon ongestoord wegzinken in de slaap. Hij stond de volgende morgen welgezind en krachtvol op, sneed de rest van de vis aan repen en vond twee musketkogels in de romp. Dit was hem aangenaam, want hoe deerlijk de vis ook rook, toch was het hem plezieriger te weten dat het dier in volle gezondheid was getroffen ten dode dan te moeten gissen dat het aan ziekelijkheid vergaan was. Hij keek voldaan rondom zich; bijna heel zijn eilandje was bedekt met schijven vis, wel vijf-zeshonderd pond naar zijn schatting en hij was de reuk al zo gewoon geraakt dat hij het psalmboekje niet meer nodig had.

Hij liet zich tot op de onderste rotsblokken glijden en stak het geraamte in zee. En toen het daar zo komisch en onnatuurlijk wiegelde op het gladgestreken water dat uitdeinde aan de luwzijde van de rots, moest hij lachen omdat hij aan het paard dacht van een Gentse edelman. Dat dier schuurde zijn huid stuk aan zijn eigen ribbekas en Pieter Fardé zag het voor zijn ogen als hij de karkas van de vis nakeek.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken