Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De zeventiende en achttiende eeuwsche notarisboeken en wat zij ons omtrent ons oude notariaat leeren (1948)

Informatie terzijde

Titelpagina van De zeventiende en achttiende eeuwsche notarisboeken en wat zij ons omtrent ons oude notariaat leeren
Afbeelding van De zeventiende en achttiende eeuwsche notarisboeken en wat zij ons omtrent ons oude notariaat leerenToon afbeelding van titelpagina van De zeventiende en achttiende eeuwsche notarisboeken en wat zij ons omtrent ons oude notariaat leeren

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.22 MB)

XML (0.78 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

studie
non-fictie/geschiedenis-archeologie
non-fictie/rechtswetenschap


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De zeventiende en achttiende eeuwsche notarisboeken en wat zij ons omtrent ons oude notariaat leeren

(1948)–A. Pitlo–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 17]
[p. 17]

Eerste stuk
De 17de en 18de eeuwsche notarisboeken

[pagina 19]
[p. 19]

Hoofdstuk I De notarisboeken vóór de 17de eeuw

Ten allen tijde hebben er handleidingen bestaan ten gerieve van hen, die tot taak hadden het redigeeren van akten en ten gerieve van hen, die zich voor een dergelijke taak bekwaamden. Het oudste werk van dezen aard in West-Europa dateert van ongeveer 660 en is van de hand van den Franschen monnik Marculfus, uit de abdij van St. Denis.

In den Merovingischen tijd was de notaris waarschijnlijk een onbekende in deze streken. Wij vinden tenminste geen spoor van hem. Karel de Groote draagt aan zijn missi dominici op notarissen aan te stellen. Of het zoover is gekomen, of deze notarissen in dienst zijn getreden en, zoo ja, wat dan wel hun functie precies was, weten wij niet. Op den dood van den keizer volgt de chaos. Pas eeuwen later vernemen wij wederom de klanken notariaat en notaris. Het werk van Marculfus - en van hen, die na hem kwamen - was dan ook niet bestemd voor notarissen, maar voor, om een samenvattend woord te bezigen, de kanseliers. Wij vinden hierin n.l. in overwegend aantal modellen voor publiekrechtelijke stukken, ten dienste van de kerkelijke en wereldlijke overheid. Onder de privaatrechtelijke formulieren nemen de testamenten een belangrijke plaats in. Testamenten hadden in dien tijd geen ander doel dan om de kerk te bevoordeelen; het opmaken van testamenten was dan ook een taak van de geestelijkheid.

Later ontwikkelt zich een notariaat. Het houdt het midden tusschen een griffiersfunctie en een kanselierschap. De notaris is dan de schrijver voor de kerkelijke overheid en voor de vorsten. Hij redigeert dus niet

[pagina 20]
[p. 20]

alleen akten op privaatrechtelijk terrein, maar ook - en vooral - op publiekrechtelijk gebied. Hij stelt de brieven op en de diplomatieke nota's, hij ontwerpt de wetteksten en andere officieele geschriften en maakt proces-verbaal op van het verhandelde in rechts- en vergaderzaal. De eenige menschen van ontwikkeling in die eeuwen waren geestelijken. De ontwikkeling van de meesten hunner moeten wij niet hoog aanslaan, maar zij stond toch altijd boven die der leeken. Notaris waren dan ook uitsluitend geestelijken. Oorspronkelijk werden zij alleen door de kerkelijke overheid, door den Paus of den bisschop benoemd; later kreeg ook de wereldlijke overheid de bevoegdheid notarissen aan te stellen, de vorst, de graaf of de heer; voor deze benoemingen was oorspronkelijk de goedkeuring van de kerkelijke overheid vereischt; later vervalt deze eisch. Maar ook dan nog duurt het geruimen tijd voor het leekenelement zijn intrede in het notariaat doet; want een incorrupte wereldlijke overheid kon, gezien de mate van ontwikkeling, die noodig was om de notarieele functie naar behooren uit te oefenen, niet anders benoemen dan geestelijken. Ook de traditie sprak hier haar woord mede.

Men houde hierbij wel in het oog, dat het notariaat toen ter tijde geen ambt was, zooals heden, maar een bevoegdheid. Een geestelijke verkreeg - of als belooning, of omdat er ter plaatse aan een dergelijk iemand behoefte was - de bevoegdheid authentieke akten te maken. Op privaatrechtelijk terrein bleef dit nagenoeg beperkt tot het opmaken van testamenten. De hoofdwerkzaamheden lagen op publiekrechtelijk terrein, voornamelijk op het gebied der kerkelijke administratie. De door de wereldlijke overheid aangestelden bewogen zich uiteraard op het gebied van de administratie van de wereldlijke macht.

Voor deze notarissen-kanseliers waren er formulierboeken. De titel dezer boeken geeft te kennen, dat de

[pagina 21]
[p. 21]

functie van den notaris een gespletene is; want gewoonlijk vermeldt de titel het kanselierschap, spreekt over de ‘kanselarijstijl’.

Aanvankelijk zijn deze werken in het latijn gesteld. Men schreef in officieele stukken geen andere taal dan latijn. Voor de notarissen was dit geen bezwaar; zij behoorden immers allen tot den geestelijken stand.

Ongetwijfeld hebben de notarissen uit onze gewesten in die eeuwen ook hun voordeel gedaan met de notarisboeken, die de geleerden aan de Italiaansche hoogescholen, vooral aan die van Bologna, schreven. Daar was het centrum voor de beoefening der ars notariatus. Daar was voor het eerst in de geschiedenis de notarieele wetenschap tot een zelfstandige wetenschap verheven. De grootsten onder de juristen wijdden er hun aandacht aan en schreven notarisboeken, waaruit men het geheele privaatrecht van hun tijd kan leeren. In Noord-Italië was het notariaat tot een breeder ontwikkeling gekomen dan in onze streken en in Duitschland; de Italiaansche notaris had ook de kanseliersfunctie; maar bovendien bewoog hij zich op een veel ruimer terrein van het privaatrecht dan onze vrijwel uitsluitend testamenten-makende notaris. Een aantal van onze notarissen heeft de hooge scholen in Noord-Italië bezocht en kwam daar dus in een zeer nauw contact met de sfeer waaruit de handleidingen voor hun beroep waren voortgekomen. Toen vond men niet op iedere vijftig kilometer een universiteitsstad. Men moest naar het buitenland om te studeeren. Het jonge intellect toog naar Parijs en Bologna. Er waren wel steeds oorlogen, maar dat waren particuliere kwesties, waarmee het volk niets te maken had. Pas in de 13de eeuw worden de eerste kiemen van het nationaliteitsbesef gelegd, dat in onze tijden Europa onbewoonbaar maakt. In de ‘duistere’ middeleeuwen voelde de intellectueele elite zich meer Europeaan dan thans. Bovendien was er het onverge-

[pagina 22]
[p. 22]

lijkelijke voordeel, dat het intellect van geheel Europa dezelfde taal sprak en schreef.

Het notariaat-kanselierschap uit die eeuwen vervult zijn taak naar behooren; de functie is in handen van menschen van voldoende ontwikkeling.

Alles wordt anders wanneer het leekenelement zijn intrede doet. Dit vindt plaats in den loop van de 15de eeuw. Deze leeken brengen niet de garantie van ontwikkeling mee, die de geestelijkheid met zich bracht. Het gevolg is, dat er andere handleidingen noodig zijn voor deze lieden, die voor een deel geen latijn kennen. In Duitschland worden dan dikke formulierboeken in de landstaal geschreven. Vertalingen daarvan in het Nederlandsch zijn ons bekend. Antwerpen was omstreeks 1500 de hoofdstad van Europa; het is dan ook in die stad, met zijn belangrijke drukkerijen, dat deze vertalingen verschijnen, verzorgd door Brabantsche notarissen.

Maar verre is het ervan, dat het verschijnen van notarisboeken in de landstaal het eenige gevolg zou zijn geweest van de intrede van het leekenelement in het notariaat. Er waren nog geheel andere gevolgen en wel hoogst ongewenschte. Met het leekenelement daalde het ontwikkelingspeil der notarissen, niet slechts in het geen latijn kennen, maar over het geheele front. Tevens vrat ook hier de kanker van de verkoopbaarheid der ambten door. De vorst of heer, die in geldverlegenheid zat, deelde ambten uit; en daaronder viel nu ook het notariaat. Het gevolg was een te groot aantal personen, die de bevoegdheid hadden authentieke akten op te maken, waaronder vele volmaakt onbekwamen. Want of de drager van het ambt de capaciteiten deelachtig was, die noodig waren om een behoorlijke functioneering te verzekeren, liet hem, die in geldverlegenheid verkeerde, geheel koud. In dien tijd is het, dat het ambt snel omlaag gaat. De klachten over wantoestanden, over de onbekwaamheid der notarissen zijn niet meer van de

[pagina 23]
[p. 23]

lucht. De notarissen van dien tijd zijn vaak droeve caricaturen van wat een jurist behoort te zijn. Karel V doet de eerste pogingen tot ingrijpen, maar pas langzaam, zeer langzaam zal het ambt zich uit zijn décadence verheffen, zal het zich uitwerken boven den staat van depreciatie, waarin het aan het einde der 15e eeuw is gevallen. In andere landen, met name in Frankrijk, hebben gunstige factoren het notariaat op een hooger plan gehouden. In ons land zou het tot het midden der 19de eeuw duren alvorens de notaris maatschappelijk de gelijke wordt van den advocaat, den arts en andere intellectueelen.

Hoe laag het peil was, waarop het notariaat was gezakt, blijkt ten duidelijkste uit een tractaatje, getiteld Ars Notariatus, gedrukt en herdrukt tot in het oneindige gedurende de 15de en in de eerste jaren der 16de eeuw. Het is in het latijn gesteld. Hoe groot is de achteruitgang na de uitvoerige werken van één, twee, drie eeuwen te voren! En dan was dit werkje nog alleen bereikbaar voor wien latijn kende, en die dus, zij het niet over een aanmerkelijke, toch altijd over eenige ontwikkeling beschikten. Hoe moet het dan wel gestaan hebben met hen, die aan dezen in dien tijd elementairen eisch van ontwikkeling niet voldeden?

In de U.B. van Amsterdam is een exemplaar van een druk van 1495. Het beslaat 6 pagina's, verdeeld in 26 capita, waarvan de eerste 7 aan het notariaat in engeren zin zijn gewijd. Wat is de ars notariatus, wat is een notaris, wie benoemt hem, wie heeft toegang tot het notariaat, waarvan moet een notaris zich onthouden, waarop moet hij letten? En dan telkens het antwoord direct op de vraag volgend. Daarna in denzelfden vraag- en antwoord vorm (deze zal nog eeuwen blijven) eenige burgerlijkrechtelijke beschouwingen: wat is een contract, wat is een obligatie, enz. Men begrijpt hoe uiterst summier dit alles wordt behandeld. Het werkje vangt aan met den titel, de tabula en

[pagina 24]
[p. 24]

het begin van den tekst op één pagina; het eindigt met het drukkersmerk, waarin wij het wapen van Antwerpen vinden weergegeven.

Was dit alles wat noodig was om als notaris te kunnen optreden?

Wij vinden daarnaast in de 16de eeuw werken van een beter gehalte. Er verschijnen zoowel werken in het latijn als in de eigen taal; die in de eigen taal zijn, voorzoover ik heb kunnen nagaan, vertalingen. Het werk van den Antwerpschen notaris Thuys, het eerste dat ik zal bespreken, is als het ware de overgangsvorm naar de notarisboeken der volgende eeuwen.

De plakkaten van Karel V stellen een examen in om toegang tot het notariaat te kunnen verkrijgen. De eischen van dit examen zijn ongetwijfeld laag geweest. Bovendien zal men hiermee de hand hebben gelicht, zooals men de hand lichtte met alle wettelijke voorschriften. Om enkele voorbeelden op ons eigen gebied te geven: de leeftijdsgrens om notaris te kunnen worden was 25 jaar, maar nu en dan benoemde men iemand, die jonger was; aan de stedelijke regeeringen droeg de keizer op het maximum aantal notarissen binnen de gemeente vast te stellen; de stedelijke overheden talmden daarmee, sommigen wisten dezen maatregel tientallen jaren te saboteeren; en was er dan eindelijk een maximum bepaald, dan hield men zich daar lang niet altijd aan. Onze wetgever uit vroeger eeuwen had te kampen met overheden en burgers, die zich aan de wetgeving weinig stoorden. Dit bewijst ook het feit, dat op menig gebied plakkaten en ordonnanties bij herhaling werden gegeven. De overheid gaf een voorschrift; men hield er zich niet aan; dan herhaalde na verloop van jaren de overheid haar voorschrift maar eens. Het is niet aannemelijk, dat men onder zulke verhoudingen zich wel streng gehouden zou hebben aan de voorschriften aangaande het examen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken