Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De zeventiende en achttiende eeuwsche notarisboeken en wat zij ons omtrent ons oude notariaat leeren (1948)

Informatie terzijde

Titelpagina van De zeventiende en achttiende eeuwsche notarisboeken en wat zij ons omtrent ons oude notariaat leeren
Afbeelding van De zeventiende en achttiende eeuwsche notarisboeken en wat zij ons omtrent ons oude notariaat leerenToon afbeelding van titelpagina van De zeventiende en achttiende eeuwsche notarisboeken en wat zij ons omtrent ons oude notariaat leeren

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.22 MB)

XML (0.78 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

studie
non-fictie/geschiedenis-archeologie
non-fictie/rechtswetenschap


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De zeventiende en achttiende eeuwsche notarisboeken en wat zij ons omtrent ons oude notariaat leeren

(1948)–A. Pitlo–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 44]
[p. 44]

Hoofdstuk V

Practique
Des
Notarischaps
Seer nut, profytelick ende
noodigh alle Jonckheyt die haer
willen offenen in dese konst.
Midtsgaders voor alle andere Persoonen.
Beschreven door
Dirck Heymansz van der Mast,
notaris.
Tot Delf

Bij Jan Pietersz. Waelpot, Boeck-Verkooper
woonende aen 't marckt-velt, 1649.

Dirck Heymansz van der Mast was notaris te Schiedam van 1629-1671. In 1642 verscheen de eerste druk van zijn werk. Zijn lange ambtsperiode was toen nog niet voor een derde gedeelte verstreken. En lang voor 1671, te weten in 1656, kwam de vierde en laatste druk uit. Anderen hadden hem toen reeds terzijde gestreefd en waren hem vooruitgeschoten met pennevruchten, die op hooger wetenschappelijk niveau stonden. Maar aan van der Mast komt de eer toe de eerste te zijn geweest, de eerste, die in het Nederlandsch voor Noord-Nederland - als notaris te Schiedam schreef hij zijn boek voor Holland en West-Friesland - een handleiding en leerboek voor het notariaat samenstelde, voortgekomen uit eigen studies, waarin hij de geheele stof, die voor het notariaat van belang was, beschreef. Het boek van van der Mast moet zoowel voor notarissen als voor toekomstige notarissen zeer welkom zijn

[pagina 45]
[p. 45]

geweest. Dit blijkt uit het feit, dat er in 14 jaren tijds vier drukken van uitkwamen. Als wij bij de kennisneming van zijn boek veel onvolkomenheid constateeren en menige feil kunnen aanwijzen, dan mogen wij daarbij niet vergeten, dat hij de baanbreker is geweest.

Er ligt aan de indeeling van de stof weinig systeem ten grondslag. Wij vinden hier de, in de middeleeuwsche geschriften zoo veelvuldig voorkomende, uitweidingen over zaken die met het onderwerp weinig of niets te maken hebben, het geheel maakt hierdoor, doorspekt als het bovendien is met kleine onnauwkeurigheden, een tamelijk slordigen, onverzorgden indruk. En: een groot stylist was de schrijver niet. Hiervan getuigt al dadelijk de voorrede. Uit de voorrede voor den derden druk, die, negen bladzijden lang, uit één zin bestaat, neem ik een paar passages over. ‘maer oock nu, dewijle het voor de derde mael is gedruckt, ende na dien bij de Heeren Staten deser landen, de Privilegien der Steden ende Dorpen sijn verhooght, nopende de sommen van hare Vonnissen, by haer te verleenen, soo ist dat ick by dese ghelegentheyt, mijn eerste Deel deses Boecks, by additie hebben gheamplieert, ende oock met eenen beschreven de generale Privilegien die ons eertijds by onse Graven van Hollandt, in hare inhuldinghe sijn verleent, mitsgaders summarischer wijse verhaelt, hoe dat den Koninck van Spangien Philippus de II van die name, Grave van Hollandt, versocht heeft ons daer van te frustereren, waer door verscheyden inconvenientien sijn gebeurt, binnen onse Republijcke, voorwaer hoe naerstigh dat ick in dese beschrijvinge gheweest hebbe, omme met mijnen gheringen arbeydt, de begeerlijcke Jonckheydt te instrueren ende te dienen, dat kan den goetwilligen Leser judiceren naer wel visiteren ick soude dese mijne beschrijvinghe wel ampelder konnen doen hebben, maer om alle prolixiteyt te schouwen, ende de Joncheydt te benemen alle schrupuleusiteyt, die anders door lange schrifturen verdrietigh mochten werden,

[pagina 46]
[p. 46]

ende wanhopen, om tot verstant van deze Practijcke te geraken, soo hebbe ick dit selfde ghevoeght ende gheschickt in sulke ordre als ghy nu siet, ick verhope dat ghy 'tnu wederom met goede genegentheyt sult ontfangen, ende nadien ick dit Boecxken hebbe gheintituleert de Practijcke des Notarischaps, soo acht ick alhier noodigh te verklaren hoe de Latijnsche schrijvers, dit woort Practijcke overzetten, in onse Duytsche Tael, te weten, Practijcke is een kunste ende wetenschap om 't gene Recht is in 't ghebruyck te brengen, van Practijcke, wert bij ons gheseght practiseren, dat is oeffenen ende int werck stellen de kunste, ende die sulcke oeffeninge doen, werden Practisijns genaemt, hierom so ist dat oock de Notarisen doorgaens van wege hare konst ghenaemt werden Practisijns, sommige goede Practisijnen, overmits de eene meer wetenschap ende wijsheydt heeft, van de selfde konste, als d'ander, ende daer in seer uytstekende zijn, boven andere, ende insonderheyt goet ghenaemt, om dat zy hare wetenschap, ghebruycken ter eeren Godes ende tot nut ende profijt van haer even-naesten, doch daer sijn oock andere, die mede seer kloeck, verstandich ende ervaren zijn, ende haere wijsheydt misbruycken, oversulx soo wert dit woordt Practisijns, oock ghenomen voor arghlistighe bedrieghers, loose vossen ende doorslepen schalcken, overmits sy door haer kloeckheyt, ervarentheyt ende verstant nadeeligh zijn; ja soecken andere luyden van goet ende bloet te berooven, ghelijck Godt betert deur droevige ervarentheyt ghenoegh ondervonden wert, dewijl de Practisijns menighmael veel vertrout wert, om Weduwen ende Weesen hun Goederen te administreren, Item om desolate Boelen te redden ende andersints, waer inne dickwils seer trouwelooslijck wert ghehandelt, soo dat men veel Weduwen, Weesen ende andere personen, hoort suchten ende klaghen, van 't ongelijck twelck haer wert aanghedaen, daer nochtans Godt gheseyt heeft, dat hy sulcx swaerlijck sal straffen

[pagina 47]
[p. 47]

ende te huys soecken, die eenige Weduwe ofte Weese ende andere personen, in haer goet recht verkorten, gelijck wy sulcx in Gods Woort lesen, als onder alle andere, Exodus cap. 22, v. 22. ghy sult gheen Weduwe nochte Weese beledigen, ende indien zy eenighsints tot my roepen, ick sal haer geroep, sekerlyck verhooren, ende mijn toorn sal ontsteken, ende ick sal u.l. met den swaerde dooden: ende de uwe Wijven sullen Weduwen ende uwe Kinderen sullen Weesen werden Item bij Jesus Syrach int XXXV cap. v. 15, hy sal het smeecken der Weesen, niet verachten noch der Weduwen indien zy hare klagh-reden tot hem uytstorten, vlieten met de tranen der Weduwen af op de wanghe ende haer gheschrey teghen hem, die deselve heeft doen neder-komen, wederom de Propheet Jesaia cap. I, v. 16 laet af van het quaet te doen, leert goet doen, soeckt het recht, helpt den verdruckten’.

 

Zoo gaat de schrijver nog eenige bladzijden door met het aanhalen van bijbelteksten en besluit dan zijn eindeloozen zin met: ‘in voegen dat men uyt alle 'tgene hier voren verhaelt is, siet dat alle state ende conditie die hier op der aerden bedient werden, konnen eerlijck vroom ende Godsaligh bedient werden, want de Ampten die men bedient syn in haer selven, eerlijck ende goet, maer de mensche die de selvige ontrouwelijck bedient, maeckt dat die ghelastert werden, derhalven soo wil de jonghe luyden die haer sullen oeffenen in dese Practijcke des Notarischaps, vermanen wanneer zy mede tot bedieninge ende qualiteyt vant Notaris Ampt syn gekomen, dat zy haer trouwelijck willen draghen in haer Ampt, op dat Godt daer door magh ge-eert werden, haer even-naesten gedient ende gesticht werden, in alle neerstigheyt, ende also waerdiglijck in haer beroep wandelen, achtervolghende de lesse Paulus totten 1 Corin. cap. 7, v. 16. Gelijck Godt een ygelijck heeft uytgedeelt, gelijck de Heere een ygelijck geroepen heeft,

[pagina 48]
[p. 48]

dat hy alsoo wandele, hier mede vaert wel, Actum in Schiedam uyt mijn Comptoir den X October 1648 U.E. dienstwillige Dienaer Dirck Heymansz van der Mast, Notaris’.

 

Dan volgt een eer-dicht, geteekend met den naam Vlietverdriet, een gedicht dat in zijn eenvoud en aardige zegswijze gunstig afsteekt bij vele snorkende, met hyperbolen en superlatieven overladen eeredichten, die wij zoo menigmaal in boeken van dien tijd vinden afgedrukt.

 
Als Van der Mast in't Graff, met aerdt bedeckt sal wesen,
 
Sijn ziel by Godt den Heer, in 't Hemelrijck gheresen,
 
Genietende (met d' Heyligh uytverkoren Schaer)
 
De Vreuchde noyt beproeft, bevrijdt van alle vaer;
 
Dan sal sijn Deught, sijn Roem, sijn Pen en daad noch leven
 
In 't onderwijs, 't welck hy heeft aan de Jeught ghegheven,
 
Oock dees matery is wel eer ter Pars gebracht:
 
Maer 't was wat ver van huys, een lidt van ons geslacht,
 
Wert't elken graech begeerdt, landts wijse, landes eeren,
 
't Is best met sijns gelijcke altoos te verkeeren,
 
Het werck 't gunt Van der Mast hier heeft gevangen aen,
 
Is principael de Jeugt te leyden op de baan,
 
Om d'Konste en Practijcq, als 't heden dient 't useren,
 
En elcx in sijn gewest sich daer met te erneren.

De regels: Oock dees matery is wel eer ter Pars gebracht: maer 't was wat ver van huys, enz. duiden er op, dat van der Masts werk het eerste in dit genre is. De andere werken, die ‘wat ver van huys’ waren, gaven grootendeels recht van vreemden bodem en in het latijn.

Het is alsof van der Mast, die, het blijkt uit den klank van zijn voorwoord, een eenvoudige van hart is geweest,

[pagina 49]
[p. 49]

aan den dichter van het eeredicht heeft gezegd: maak het niet te mooi, laat uitkomen, dat mijn werk niet meer pretendeert te zijn dan het werk van een eenvoudig man, die geroeid heeft met de riemen die hij had. Want in het gedicht komt een verontschuldiging voor, dat men hier geen geleerdheid moet verwachten, dat dit slechts een nederig werk is, maar dat ook dat wat nederig is soms tot voordeel kan strekken.

 
Een stock al is sy swack, kan't gantsche Lichaem dragen,
 
Het alderslechtste woordt, ghesproten van een Kindt,
 
Heeft menigh man ghedient, die sulcx niet hadt besindt.
 
Een jeughdigh ongetemt kan d' oudt bedaeghde leeren,
 
Dus grijpt het niet verkeert, dat men u schenckt ter eeren,
 
Of wacht g'uyt dese Pars, het werck van een Jurist,
 
Soo hebt g'u selfs misleyt, en t'eenegaer vergist,
 
G'hebt bloemkens veelerley, maer niet uyt verre landen,
 
Gesaeyt in dit gewest, geplant met duytse handen,
 
Ghedenckt den Schrijver Mast noyt Roomsch en heeft geleert,
 
Met Grieck, Chaldeer, Hebreer, noch Parter syt verkeert:
 
Maer Hollandt hem ghevoedet steedts, dies wil hy schrijven
 
Van handel daer gebruyckt, tot yder eens gerijven,
 
In desen kleynen Boeck, ghedruckt ten derden mael,
 
Hier hebt ghy veel byeen in Nederlantsche Tael.

Van der Mast noemt zich dus geen Jurist, omdat hij geen latijn kent, het Romeinsche Recht dus niet heeft bestudeerd: noyt Roomsch en heeft geleert, met Grieck, Chaldeer, Hebreer, noch Parter oyt verkeert - d.w.z. geen kennis heeft genomen van de klassieke beschaving. Geen Jurist, omdat hij geen Latijn kent, omdat het Romeinsche Recht een gesloten boek voor hem is gebleven. Twee eeuwen later ontmoeten wij precies dezelfde mentaliteit in een van Cremers novellen, waarin de candidaat-notaris van het dorp op de vraag van den nieuwen

[pagina 50]
[p. 50]

burgemeester of hij ook heeft gestudeerd, antwoordt met een ontkenning, en achteraf bedenkt, dat hij eigenlijk ja had moeten zeggen. In den zeventienden eeuwschen notaris vermag deze onwennigheid tusschen de juristen ons niet te verbazen. Want hoe waren zij onderlegd in vergelijking met hen, die aan een hoogeschool hadden gestudeerd? Zij gingen als jong maatje bij een notaris als klerk in de leer, deden daar wat praktijkervaring op die voor een belangrijk deel bestond uit het copieeren van vaste formulieren, leerden gewichtig doen - de schans, die hij die zich zwak weet zoo gaarne om zich heen opwerpt - en deden een examen van gering gehalte. Maar juist onze wetenschap, dat de schrijver zich bewust was in het corps der juristen nauwelijks mee te tellen en met gebrekkige middelen te moeten werken, doet onze waardeering voor den eenvoudigen Schiedamschen notaris stijgen, die de rij der Vaderlandsche notarisboeken opende.

Gaan wij thans na hoe hij zich van deze taak heeft gekweten. De tekst beslaat 252 bladzijden van het in octavo uitgegeven werk. Hiervan zijn de eerste 78 bladzijden gewijd aan theoretische uiteenzettingen. Op p. 79 vangt het tweede deel aan, dat modellen voor akten inhoudt.

Over den notaris en het notariaat staat hier uiterst weinig geschreven. Zegge zestien regels zijn hieraan gewijd in antwoord op de vraag: Wat een notaris is, ende waer in sijn officie bestaet (p. 1). Dan reeds volgt de burgerlijkrechtelijke verhandeling, aanvangende met een uiteenzetting over de overeenkomst. Nog tweemaal komen wij een paar opmerkingen tegen, die betrekking hebben op het notariaat in engeren zin. Het is op p. 6, waar wij eenige regels lezen in antwoord op de vraag wat een notarieele akte is en aan welke formaliteiten deze is onderworpen en op p. 78 een korte opmerking over de bekendheid der comparanten, met welke opmerking het eerste deel eindigt. De uiteenzetting op p. 6

[pagina 51]
[p. 51]

volgt op de vermelding van een artikel uit een instructie van den Hoogen Raad en het Hof van Holland van 24 Maart 1644 over arbitrateurs en gaat vooraf aan de vraag: wat is een obligatie (schuldbekentenis); de bedoelde plaats op p. 78 sluit zonder onderbreking aan op een artikel uit een ordonnantie van de Staten van Holland, betreffende het recht van hypotheek. Dit is reeds voldoende om aan te toonen, dat met het woord onsystematisch hier niet te veel is gezegd.

Aan de volgorde, waarin de schrijver de onderwerpen in zijn eerste deel behandelt, is geen touw vast te knoopen. Achtereenvolgens vinden wij gesproken over overeenkomst, accoord, transactie, compromis, arbitrale rechtspraak, instrument, obligatie, borgtocht en enkele excepties; dit alles binnen het bestek van 12 bladzijden; hierop volgt een beschouwing over privileges (in publiekrechtelijken zin), het erfrecht en nog eenig procesrecht. Wij hebben gezien, dat ook Thuys niet tot een behoorlijk ordening van de stof is gekomen. Van der Mast had echter kennis genomen van de in 1631 verschenen Inleiding van de Groot; hiervan blijkt uit zijn werk weinig. Latere schrijvers van notarisboeken hebben wel hun voordeel gedaan met de werken van de Groot en van Leeuwen (van Leeuwens Paratitla is pas na van der Masts werk verschenen, in 1652), maar ook bij hen vinden wij willekeur in de systematiseering, zij wijken onderling allen van elkaar af.

Te hard mogen wij van der Mast hierover dus niet vallen; het was een kwaal van zijn tijd en hij beschikte over minder materiaal voor systematiseering dan zijn navolgers. En dat een eenvoudig notaris tien jaar na het verschijnen van de Groots Inleiding de portée van dit werk niet inzag en de daarin getrokken hoofdlijnen niet tot eigen bezit had weten te maken, mag ons niet verwonderen. Maar een extravagance is het toch te noemen, dat de schrijver van een notarisboek ons, tusschen een uiteenzetting over verweermiddelen en erf-

[pagina 52]
[p. 52]

recht in, een brok vaderlandsche geschiedenis voorzet. Wij vinden van de 78 pagina's aan de theorie gewijd er 30 door geschiedschrijving in beslag genomen. Een paar opmerkingen over de generale privileges van de burgers dezer gewesten, een verzuchting over dictatuur: ‘Want het is anders niet als tyrannije ende een wreede regeringhe, gheen Wetten onderworpen te zijn, daer men nochtans bij contract is aen verobligeert, ende in alles zijn eygen vernuft ende sindelijckheyt te volghen, alle Goddelijcke ende menschelijcke Wetten te verachten. Al hoe wel een Prince van Godt is ghestelt, als een hooft van sijn Ghemeente, soo wil nochtans Godt ende verbiet expresselijck, dat hy hem niet te seer sal verheffen, boven sijne Onderdanen, als wesende sijne Broeders, Deuternomium Capittel 17, veers 20’. En dan steekt de schrijver van wal en vertelt ons onder veel aanhalingen uit den Bijbel over onzen opstand, de graven van Egmond en Hoorne, Alva, Granvelle en den bloedraad, onze staatsinstellingen, om dan op p. 47 laconiek over te gaan tot de vraag: wat is een testament?

De rest van het eerste deel is bijna geheel ingenomen door het erfrecht. Huwelijksgoederenrecht zoeken wij hier merkwaardigerwijze tevergeefs.

Het tweede deel beslaat de pagina's 79 tot en met 252. Hier zijn achter elkaar modellen voor notarieele akten afgedrukt, een enkele maal afgewisseld door formulieren voor onderhandsche akten. O.a. zijn hier opgenomen de modellen voor verzoekschriften, onder welke er een is aan de Heeren Schout, Burgemeesters en regeerders van Schiedam, afkomstig van iemand die een aanbevelingsbrief vraagt bij de gecommiteerden van Holland en West-Friesland om tot notaris te worden benoemd. Voorts onderhandsche huurakten en veilingsvoorwaarden.

Slechts een enkele maal wordt deze 170 bladzijden lange lijst van formulieren onderbroken door een korte ‘nota’, waarin de schrijver een verklarende opmerking

[pagina 53]
[p. 53]

maakt of een raadgeving aan de hand doet. Deze ‘nota's’ vinden wij, op één uitzondering na, uitsluitend toegevoegd aan de modellen, die het erfrecht en het huwelijksgoederenrecht behelzen, de specialiteit van het notariaat.

De volgorde der modellen houdt geen verband met de volgorde van de theoretische uiteenzetting van het eerste deel. Ook hier maakt de opeenvolging den indruk van willekeur. En wij kunnen ook vele kleine onnauwkeurigheden signaleeren. In het eene model vinden wij hoofd en slot eener akte opgenomen, in het andere geen van beiden of een van de twee. Onder sommigen vinden wij staan de woorden: 't welck ick ghetuyghe, N. Notaris Publicq.

Na p. 252 vinden wij een nieuw titelblad, waarbij echter de nummering der pagina's doorloopt, waarop te lezen staat: Woord-Boeck, waer in alle de Kunst-woorden des Notarischaps, mitsgaders andere vreemde, soo Latijnsche als Fransche woorden werden verduytscht. Dezen lesten Druck meer als met de helft vermeerdert, door een liefhebber van de Nederduytsche Tael. Hier is noch bij-ghevoeght een tafel van alle de kunst-woorden der Rechts-geleertheyt van mijn Heer Hugo de Groot, selver kunstelijck in Duyts over-gheset. Alle Practisijnen, Rentemeesteren, Kooplieden, en andere Liefhebbers seer dienstigh.

De eigen woordenlijst - van der Mast heeft het blijkbaar aan een taalkundige overgelaten om in dezen druk de, door hem ontworpen, beperkte lijst uit de voorgaande drukken uit te breiden - beslaat 70 pagina's. Een vreemd-woordenboek, waarvan juridische termen niet meer dan een klein onderdeel vormen. De 14 pagina's tellende tafel van kunst-woorden uit de Groots Rechts-geleertheyt is wèl tot juridische termen beperkt.

Het einde van dit boek vormen een zaaksregister van 5 bladzijden en een aantal errata.

Men ziet, dat in de uiterlijke samenstelling van het

[pagina 54]
[p. 54]

boek nog veel is, dat aan Thuys' werk doet denken. Bij beiden is de stof verdeeld over een eerste deel, de theorie behandelend en een tweede deel dat modellen geeft, vrijwel zonder nadere commentaar; beiden hebben een lijst van vreemde woorden en een zaaksregister. In den vierden druk heeft van der Mast een aantal modellen toegevoegd, daarentegen de les in de vaderlandsche geschiedenis er uit weggelaten. Voorin prijkt een tamelijk houterig titelprentje. Wij zien een notaris staande achter zijn schrijftafel, een boek opengeslagen voor hem. Voor den tafel staat de cliënt iets uit te leggen; twee andere personen, waarschijnlijk de getuigen, zitten aan de tafel. Tegen den wand van de kamer staan boeken op planken; door de open deur kijkt men naar buiten. De linkeronderhelft van het prentje stelt den barschen bisschop-krijgsman uit den tijd der Merovingers voor, met den stroomenden witten baard, den rijksappel met het kruis en het zwaard, de punt omhoog, symbool van rechtsbedeeling; rechts onderaan den 17en eeuwschen notaris in zijn boekvertrek: de moderne rechtsbedeeling.

Met dezen vierden druk zijn de lotgevallen van het boekje niet ten einde. Onder den naam van van der Mast verschijnt het niet meer. Maar er is een uitgave van 1671, bij Marcus Doornick, boeck-verkooper op de Vijgendam, in 't Comptoir Inckt-vat, met den titel: ‘Oeffeninge van alderhande Formulieren, om contracten, huwelijckse voorwaerden, testamenten, uyterste willen, obligatien, koop- en huur-cedullen, etc. te leeren instellen’, onder de initialen V.D.M. Notaris. Van der Mast heeft van deze uitgave niets geweten, dat is duidelijk. Het jaar 1671 is het jaar, waarin van der Mast defungeert, en waarschijnlijk zijn sterfjaar, want hij was notaris van 1629 af en moet in 1671 dus op zijn jongst tegen de zeventig zijn geweest. Verschenen met zijn medeweten, zou het titelblad zijn naam hebben gedragen, niet slechts de initialen. De 15 jaren voor

[pagina 55]
[p. 55]

welke het drukkers-privilege gold, waren juist verstreken: 1656-1671. Merkwaardig duidelijk blijkt hier hoe brutaal men te werk kon gaan. Men verandert den titel, vervangt den naam door de initialen en geeft een inhoud die niets anders is dan een beknopte nieuwe druk. Wij zouden het in de terminologie van onzen tijd noemen: een woordelijk gelijkluidend uittreksel. Slechts hier en daar is een kinderachtige wijziging aangebracht door het vervangen van een naam of getal door een ander; bovendien is de laatste pagina origineel. De tekst beslaat 95 pagina's 4o.

Was er na de verschijning van van Leeuwen, van Wassenaer, Boerbergh behoefte aan een herdruk van van der Mast? Waarschijnlijk niet. Het was een probeeren. Zooals vier jaar later een drukker met een nieuwe editie van Thuys' Ars Notariatus zou aankomen.

Het boekje is verschenen te samen met het door een anonymus geschreven Nederlandts Versterf-Recht. Op de titelpagina van dit laatste werk vinden wij melding gemaakt van de Oeffeninge van alderhande Formulieren en in zijn ‘Aen den lezer’, aan het Versterfrecht voorafgaande, deelt N.N. mede, dat hij tevens alderhande soorten van Formulieren publiceert. De bedoeling is dus geweest, dat de beide werkjes in één band zouden verschijnen, hoewel de herdruk van van der Mast met een eigen pagineering is uitgekomen. Ik ben de werkjes dan ook niet anders dan te samen tegen gekomen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken