Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De zeventiende en achttiende eeuwsche notarisboeken en wat zij ons omtrent ons oude notariaat leeren (1948)

Informatie terzijde

Titelpagina van De zeventiende en achttiende eeuwsche notarisboeken en wat zij ons omtrent ons oude notariaat leeren
Afbeelding van De zeventiende en achttiende eeuwsche notarisboeken en wat zij ons omtrent ons oude notariaat leerenToon afbeelding van titelpagina van De zeventiende en achttiende eeuwsche notarisboeken en wat zij ons omtrent ons oude notariaat leeren

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.22 MB)

XML (0.78 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

studie
non-fictie/geschiedenis-archeologie
non-fictie/rechtswetenschap


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De zeventiende en achttiende eeuwsche notarisboeken en wat zij ons omtrent ons oude notariaat leeren

(1948)–A. Pitlo–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 177]
[p. 177]

Tweede stuk
Wat de 17de en 18de eeuwsche notarisboeken ons omtrent ons oude notariaat leeren

[pagina 179]
[p. 179]

Hoofdstuk XXII Inleidende opmerkingen

Zooals ik in mijn Voorwoord heb medegedeeld, is de stof, die de behandelde notarisboeken bieden, met het hierna gebodene in geenendeele uitgeput. Mijn studie beoogt hoofdzakelijk een kennismaking met de te onbekende notarisboeken. De volgende hoofdstukken beoogen niet meer dan eenig inzicht te bieden in den inhoud dezer boeken. Zoo ben ik b.v. op de bijzonderheden van de verschillende soorten van akten afzonderlijk nergens ingegaan. Er ligt in Thuys en zijn opvolgers stof te over voor monografieën over het testament, de attestatie en andere akten. Hetgeen ik hier vermeld is niet meer dan een inleiding. Vraagstukken als die der onderteekening der notarieele akte, de verhouding tusschen minuut, grosse, afschrift en protocol, de benoembaarheidsvereischten voor den notaris, zijn deurwaardersbezigheden, de soorten akten die hij opmaakte, de bewijskracht der notarieele akte, leenen zich ieder voor een afzonderlijke studie. De algemeene rechtslitteratuur vult daarbij de specifiek notarieele op waardevolle wijze aan.

Bij een weergave van de hoofdlijnen blijft uiteraard de vermelding van afwijkende opmerkingen of buitennissigheden, waarmee iedere schrijver wel eens aankomt, achterwege.

Aangezien de overgroote meerderheid der notarisboeken geschreven is voor het gewest Holland, is het meeste licht gevallen op het notariaat in dat gewest. Zoo gaat het trouwens bij elke historische beschouwing. Holland had de suprematie in onzen republiektijd. Het-

[pagina 180]
[p. 180]

geen natuurlijk allerminst wil zeggen, dat de instellingen en gewoonten op notarieel gebied in de andere gewesten wetenschappelijk gezien minder belangrijk zouden zijn. Op enkele plaatsen heb ik daarover iets vermeld.

Wie kennis maakt met de bronnen van het oud-vaderlandsch recht bemerkt aldra, dat hij daar in een juridische wereld treedt die anders is dan de onze. Wij missen er de ons vertrouwde mate van nauwkeurigheid en zekerheid. De begrippen zijn minder scherp omlijnd - het denken ontwikkelt zich in den loop der eeuwen - en men worstelde nog met vragen, die voor ons intusschen tot klaarheid zijn gekomen. In het algemeen was er weinig wetgeving; zoo was het ook op het terrein van het notariaat. De door de auteurs gegeven regelen berustten voor een groot deel op de uitspraken van schrijvers van naam uit vorige eeuwen. Deze waren het echter onderling lang niet altijd eens geweest. Veelal werden hun uitspraken achteloos herhaald, terwijl de omstandigheden intusschen veranderd waren. Daar komt bij, dat de boeken, zooals in het eerste stuk bij herhaling naar voren is gebracht, zonder eenige correctie tientallen jaren werden herdrukt.

Waar de contouren zoo weinig scherp zijn, is het niet gemakkelijk de rechtsontwikkeling na te gaan. Wetgeving, de solide bezegeling der rechtsontwikkeling, ontbreekt op ons gebied al te zeer.

De eenige niet-gewestelijke wetgeving vindt men in de plakkaten van Karel V, gedateerd 21 Maart 1524, 7 October 1531 en 4 October 1540 (zie bijlage A). Deze plakkaten hebben echter niet voor al onze gewesten gegolden; Friesland werd eerst in 1524 aan de Oostenrijksche Kroon gehecht, Gelderland in 1543.

Het plakkaat van 1524 betrof speciaal het notariaat en was uitsluitend voor Holland uitgevaardigd; in 1525 is het voor Zeeland gegeven. Het schreef voor, dat men geen notaris mocht worden alvorens een examen te

[pagina 181]
[p. 181]

hebben gedaan en een eed te hebben afgelegd en droeg den gemeenten op een maximum aantal vast te stellen van de notarissen, die binnen de gemeente hun functie zouden mogen vervullen. Het was een maatregel gericht tegen, den steeds wassenden vloed van onbekwame en onbetrouwbare notarissen; een organisatie van het ambt vond hier niet plaats.

Aan dit plakkaat gaf men weinig gehoor. Ook hier ligt een der oorzaken, waardoor het juridische leven van toen afweek van het onze. Wij negeeren sommige wetten. De Zondagswet en de Begrafeniswet zijn daar voorbeelden van. Dit negeeren vloeit echter gewoonlijk voort uit het feit, dat de publieke opinie verandert en de wetgever niet tijdig de bakens weet te verzetten. In den aanvang heeft men dergelijke wetten wel gehoorzaamd. Onze voorvaderen echter negeerden menigen wettelijken maatregel van den beginne af, ook wanneer er geen sprake van was, dat de volksconscientie zich tegen den maatregel verzette. Dit gaf aanleiding tot herhaald aandringen van de zijde des wetgevers. Soms gaf deze den strijd op, zooals in Friesland, waar de notarissen gezamenlijk hardnekkig weigerden zich aan de voorschriften in zake het houden van een protocol te onderwerpen en de landsordonnantie van 1723 de verplichting daartoe dan ook maar ophief. Maar gewoonlijk zien wij in dergelijke gevallen van flagrante wetsschennis, dat de wetgever zijn maatregel opnieuw uitvaardigt. Nog tientallen jaren zou het duren voor de gemeenten het maximum getal der notarissen zouden bepalen. Het plakkaat van 1531 herhaalt het gebod. Dit plakkaat bevat ook zaken, die op het notariaat geen betrekking hebben.

Het plakkaat van 1540, genaamd het eeuwig edict, behoort tot de groote legislatieve daden van het Bourgondische en het Oostenrijksche tijdvak. De vorsten uit deze huizen, strevend naar het scheppen van een gecentraliseerden staat, hebben nu en dan samenvattende wettelijke maatregelen gegeven voor het gansche aan

[pagina 182]
[p. 182]

hen onderworpen gebied. Zoo een maatregel was het plakkaat van 1540. Het handelt over van alles en nog wat op civielrechtelijk terrein. Ook aan het notariaat is hier aandacht besteed. Het gebiedt het houden van een protocol, waarin de notaris alle door hem gepasseerde akten moet boeken, het verbiedt het passeeren van akten voor comparanten die den notaris onbekend zijn of hem niet door de instrumentaire getuigen bekend zijn gemaakt en het schrijft den notaris voor in de akte de woonplaats der comparanten op te nemen.

Hier vinden wij dus voor het eerst enkele voorschriften voor den internen gang van zaken. De volgende 250 jaren zouden daar niet vele en bovendien slechts plaatselijke regelingen aan toevoegen. Dit wil niet zeggen, dat de notaris voor het overige aan geen voorschriften onderworpen geweest zou zijn. Want vooreerst behoorde hij zich natuurlijk te houden aan dat wat recht was, al was dit dan ook niet in een geschreven regel van de zijde des wetgevers neergelegd. Maar bovendien was hij gebonden door den eed die hem werd afgenomen nadat hij zijn examen met goed gevolg had afgelegd (zie bijlage D). Voor hij dezen eed had gezworen mocht hij zijn functie niet aanvaarden. Deze eed hield talrijke gebodsen verbodsbepalingen in en uit hem kunnen wij voor een niet onbelangrijk deel de ambtsbezigheden en de plichten van den notaris aflezen.

Uit een beknopte en gemeenlijk wazige wetgeving, uit het door de overheid opgestelde eedsformulier, uit het aan gewoonte, rechtspraak en rechtswetenschap ontleende recht moest de auteur van het notarisboek, die niet zelden een man was, die slechts een gebrekkige juridische scholing had doorloopen, zijn opvattingen over de rechten en plichten van den notaris samenlezen. Dat het beeld vaak flakkerig is, vermag ons niet te verbazen.

Het was niet alleen in het detail dat onzekerheid school. Ook in de beantwoording van belangrijke vragen,

[pagina 183]
[p. 183]

zooals die van het territoir van den notaris, van het gevolg der overtreding van vormvoorschriften der akte en van incompatibiliteit, was allerminst eenstemmigheid. Daar men zich in het algemeen minder aan de naleving der wetten hield en het gezag van den notaris over een groot deel zijner cliënten waarschijnlijk nog dwingender was dan nu, kwam het slechts zelden tot processen. Anders had hier rijke stof gelegen!

Dat wij voorzichtig moeten zijn in het trekken van conclusies en nimmer mogen afgaan op een willekeurig notarisboek dat ons in handen valt, blijkt uit hetgeen ik heb opgemerkt over de herdrukken van een werk als dat van Thuys. In 1675 wordt daar nogmaals meegedeeld, dat o.a. de Keizer en de Paus notarissen mogen benoemen en dat een slaaf geen notaris mag zijn - de letterlijke herdruk van wat ongeveer een eeuw te voren was geschreven en ook toen reeds voor onze gewesten niet meer had gegolden.

Soms geeft een auteur meer dan één definitie voor dezelfde zaak, definities die elkaar dan nog al eens ontloopen. Zoo schrijft, om niet den minsten te noemen, van Leeuwen op de eene plaats, dat een instrument is een geschrift dienende tot bewijs van hetgeen door iemand of tusschen twee of meer personen gedaan of verhandeld is. Elders noemt hij een instrument ‘een acte ofte geschrift van yemants handel.’ Deze omschrijvingen dekken elkander niet en geen van beide munt uit door scherpte. Thuys geeft in zijn lijst van vreemde woorden als omschrijving van grosse: ‘tghene uiter kladde int nette ghestelt is’; dit dateert van 1585. In 1680 geeft van Leeuwen precies dezelfde omschrijving: ‘hetgene uit de kladde in 't net gestelt is’. Zoo schreef men elkander na. Er zijn aan de grosse zooveel andere kanten, die men in een definitie naar voren had kunnen brengen.

Bovenstaande opmerkingen zijn overbodig voor een ieder, die ooit met het oud-vaderlandsch recht kennis

[pagina 184]
[p. 184]

heeft gemaakt. Voor hen, die dit terrein nimmer betraden - en onder de lezers van dit boek zullen er ongetwijfeld zijn, die de gelegenheid daartoe nooit hadden of nooit gezocht hebben - moest dit als het ware als waarschuwing voorafgaan. Men vindt, ik herhaal het, in de oude juridische werken niet de mate van nauwkeurigheid en zekerheid die de onze is. En wij zijn aan onze mate van nauwkeurigheid en zekerheid zoo gewend, dat het ons vaak moeilijk is te begrijpen hoe men in vroeger eeuwen kon werken bij zooveel vaagheid en onzekerheid. Maar dit alles is slechts relatief. Als wij de 17de eeuw in dit opzicht vergelijken met de 15de, zien wij dat de winst groot was.

En dit zullen wij gewaar worden - en het is in het bijzonder hierom, dat ik een blik in deze litteratuur wil geven - dat bij al die onzekerheid en onexactheid het bij onze voorvaderen toch ging om dezelfde vragen waarom het bij ons gaat en dat de heerschende leer van toen gewoonlijk uitwijst hoe het vandaag in onze wet is neergelegd. Onze civielrechtelijke wetgeving wijkt door den sterken invloed dien zij van den Code heeft ondergaan veel verder van het oud-vaderlandsch recht af dan onze Notariswet afwijkt van de regelen die op het gebied van het notariaat in ons land ten tijde van de republiek golden. De oorzaken daarvan zal ik in het laatste hoofdstuk uiteenzetten. Deze zoo leerzame continuïteit kan de lezer toetsen aan onze Notariswet van 1842 (zie bijlage E). In deze vergelijking vindt het conservatisme van dit zoo conservatieve deel van ons recht zijn weerspiegeling.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken