elleynden ver-vallen. Maer de sorgh-loosheyt, de schenckagien, de presentjens, de moffeltjens, de silvere-ijserkens, de faveurtjens, de bancketjens, de snoeperijckens, vleyen en streelen, altemael schaedelijcke maeghden-posten hebben haer de ooghen ver-bonden en tot den val gebrocht, den leli-krans van het hooft gheruckt, en in den slagh, en in de netten van de doot weeten te ver-leyden. En nu wordtse ver-volght van de duyvels en van de helle. Hoe is sy bedroghen in die ver-momde en ghemaskerde aen-lockselen van valsche, en kort-stondighe vreughden! nu beproeft sy hoe dat de wereldt haer worm-kruyt, en walgh-achtige pillekens weet te over-suyckeren, sy meende in het eerst dat het altemael soude wesen als eenen reghen van goude druppelen, en sy bevindt dat het zijn vlaeghen van ellenden, en van miserien. Soo worden de ongheluckighe lusten ver-bloemt en met een dun schijn-soet vernist, die daer naer met sulcken ver-achtinghe, misnoegen, bitterheyt, schande, knaeginghe en prickel van de conscientie moeten vroegh of laet gheboet worden, soo dat my dunckt dat het een gulde spreuck is: Hy koopt den honich dier, die hem van de doorens moet lecken.
Ghelijck het hier met dese ongheluckige Distelina is af-gheloopen, die door haere onbesnoeyde herts-tochten, en de derttele invallen haerder sinnen, en door vleyende tonghen aen-ghesocht tot on-tucht is ghelockt, en in de netten des doots is ellendelijck vervallen, soo my dunckt dat den H. Bonaventura die ongeluckighe Siele in den geest voor-sien heeft, als hy seght: O anima fragilis ad