Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De steen (1974)

Informatie terzijde

Titelpagina van De steen
Afbeelding van De steenToon afbeelding van titelpagina van De steen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.66 MB)

Scans (7.40 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De steen

(1974)–Sybren Polet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De kok van de Santa Maria

Er is veel wonderlijks op de wereld.

- Luister, zei de kei, ik zal iets tegen je zeggen.

De steen knikte, hij wilde het graag horen.

- Ik ben aan boord geweest, openbaarde de kei, van een schip. En ben ik er veel wijzer door geworden? - Nee.

Getweeën lagen ze aan het strand van de Atlantiese Oceaan. In de baai van de zee dreven fregatschepen, statige driemasters van de spaanse koopvaardijvloot, die tegelijk oorlogsvloot was. Hoog in de masten wapperde de spaanse vlag en tussen het moederschip en de wal vlogen als driftige spaanse pepertjes de kleine babyscheepjes heen en weer. Ze vervoerden de goederen die opgeslagen lagen in de pakhuizen op het land en waren onvermoeibaar. Je kon zien dat ze dit werk graag deden, want ze sloegen zonder ophouden met hun 8 of 10 armen in het water en ontwikkelden een grote snelheid.

Er woei een flinke bries. Het was warm geweest en de huizen hadden de luiken opengezet om te luchten. De wind stroomde in en door de huizen en nam allerlei vreemde geuren met zich mee die de steen nog nooit geroken had. Fleurig geklede mannen liepen als hanen tussen de gebouwen rond en telden na wat de jonge bootjes wegsleepten. Zo nu en dan klonk een

[pagina 36]
[p. 36]

schot, iets dat onmiddellijk een grote nieuwsgierigheid bij de steen opwekte.

De vuren rookten en aan alles kon men zien dat er in de kleine nederzetting druk en ingespannen geleefd werd.

- Luister je? zei de kei met een diepe bromstem. Hij keek de steen wantrouwend aan.

- Maar natuurlijk, natuurlijk, riep deze. De kei was wel vijf maal groter dan hijzelf en onze steen zag hoog tegen hem op.

De kei was hard en kantig en moest - volgens zijn eigen zeggen tenminste - al duizend jaar iets meegemaakt hebben en dus uit het echte avonturiershout gesneden zijn.

- Op een dag rol ik naar de wallekant, vervolgde de kei, om over de zee uit te kijken, en wat doen ze daar? Ze doen vissen. Vissen meneer.

En wat denk ik nu? Ik denk, ik wil aan boord, Barend wil wel eens monsteren hoe het daar op zo'n schip toegaat. Goed. Temèt komt daar zo'n matroos aansjouwen met een arm vol netten, netten om stenen aan te doen met een touw. Ik pàk zo'n touw, ik sla dat driemaal om mijn ribbekast en ga rustig tussen de netten liggen. Hij ziet niets.

En ik mee het water in. - Jongens, wat is er een water in de zee. - Moet je horen. Halverwege de bodem blijft Barend hangen. Aan het net. En de vissen er allemaal in. - Als het net vol is trekt Barend het naarboven en geeft de vissen aan de matroos.

De kei zweeg even, om de jonge steen de tijd te geven het allemaal te verwerken. Deze wist evenwel niet wat vissen waren en wat een matroos was, maar hij durfde het niet te vragen, uit vrees dat de kei hem voor hol aan zou zien en zou weigeren nog iets tegen hem te zeggen.

- Wat doen ik nu, bromde de kei verder. Ik ga gewoon mee aan boord. Mèt de vissen. Zegt de kapitein: Is dit ook een vis?

- Zegt de matroos: Nee kaptein, maar hij het 't net voor me naar boven gehaald en dat 's ook wat waard.

- Nou, laat 'm er dan maar aan zitten, zegt de kapitein.

Maar ik blijf er niet aan, nee meneer, dat komt niet in Barend z'n bolle hoofd op. En als de kapitein weg is...

- Luister je nou? zei de kei. De steen knikte heftig met z'n

[pagina 37]
[p. 37]

oogje.

- Wat 's het laatste woord?

- ...weg is -

- Mm, goed, bromde de kei. Ik zei: Als de kapitein weg is smeer ik 'm ook. Ik verstop me onder een stuk zeildoek en 's nachts rolt Barend het hele schip rond. Hij ziet alles wat-ie ziet en ook wat-ie niet mag zien. Maar dat zal Barend het steentje later wel eens vertellen. Goed. Het schip het z'n anker nog niet gelicht of daar komt een zeerover aanzeilen.

Direkt schieten hè, met 't kanon.

Ze schieten allebei hun hele voorraad kogels op, zonder te winnen. En Barend ligt daar maar aan bakboord, vlak bij het kanon.

Roept de matroos: - Kaptein, we zijn door de kanonskogels heen!

- Door de kanonskogels heen, zegt de kapitein, en wat is dàt dan?

- Dat is De Kei, zegt de matroos, u weet wel.

- Stop hem in het kanon, zegt de kapitein.

- Maar kapitein, zegt de matroos, dat kan toch niet, het is zogezeid de scheepshond, het is de maat van de hele bemanning.

- Moeten we daarom het gevecht verliezen, roept de kapitein. Man, schiet, anders ga jij er in.

En zo gaat Barend het kanon in. Bang! daar vliegt-ie de lucht in, als een echte kanonskogel. Bang! daar komt-ie neer op het kaperschip. Stang kapot van de grote mast.

- Schiet 'm terug, schreeuwt de kapitein van het kaperschip. Schiet!

Bang! weer de lucht in. Bang! een stuk van de kajuit in diggelen. Bang! de lucht in, bang! weer terug.

Om kort te gaan, besloot de kei, ze schieten me tien keer heen en weer.

- En toen, vroeg de steen, die de spanning haast niet dragen kon, wat toen?

- De elfde keer schieten ze mis en kom ik terecht waar ik nou lig, op het land.

De steen vond het een mooi verhaal, al wist hij niet of ieder woord van het verhaal wel waar was. Hij had zo'n vaag idee

[pagina 38]
[p. 38]

dat de kei het allemaal zelf verzonnen had.

- En weet je wat nog het mooiste van alles was? zei de kei bromlachend. Dat ze later terugkwamen om me te halen. Maar toen wou Barend niet meer mee, zelfs niet op verzoek van de kapitein.

 

Een tijdje later, nadat hij de hele historie nog eens in z'n eigen hoofd naverteld had, vroeg de steen: - En kent Barend ook nog andere verhalen?

- Ik ken er maar één, zei Barend, maar dat vertel ik steeds anders, zodat het er wel honderd lijken.

Ja, zo kan ik het ook, dacht de steen.

En hier was het, dat in de steen voor het eerst de Twijfel begon te rijzen en dat hij niet meer alles voor zoetekoek aannam wat grote en oudere keien hem zeiden.

 

Een van de mooiste en snelste schepen in de baai was de Santa Maria. De Santa Maria telde 60 koppen en een kok. Uitgezonderd de tweede stuurman waren alle koppen goede vrinden met de kok, want hij kon lekker koken.

Maar voor de tweede stuurman was niets goed genoeg. Dan weer was het vlees hem te hard gebraden, dan weer had hij te weinig kerrie in z'n rijst, dan weer smaakten volgens hem de bruine bonen naar bruidsuikers, enzovoort enzovoort, maar steeds was er wat.

Eenmaal had hij zelfs, om de kok te treiteren, met eigen hand een haar in zijn soep gedaan en die er uitgevist onder de ogen van de kapitein.

De kapitein had hem aangekeken, maar niets gezegd.

Sindsdien kon de stuurman de kok helemaal niet meer zetten.

De kok was het voorval nog niet vergeten en hij besloot, wanneer de gelegenheid gunstig was, de altijd slecht gehumeurde stuurman een poets te bakken die hem zijn leven lang zou heugen.

De dag voor het schip uit Panama wegvoer ging hij aan land en zocht, na zich overtuigd te hebben dat de andere matrozen niet op hem letten, tussen de taaie grasstengels een steen uit die ongeveer de grootte had van een mannenvuist en stopte

[pagina 39]
[p. 39]

hem in zijn zak.

Iedereen heeft ondertussen al wel begrepen dat het de jonge steen uit Peru was die de kok z'n broekzak deed uitpuilen. Wel had de kok een gaatje in zijn zak, maar meer dan een ruig behaard been kreeg onze gluurder voorlopig niet te zien. En wat erger was, zonder gelegenheid te hebben ook maar één glimp van het goede schip de Santa Maria op te vangen, verdween de steen in een kastje in de kombuis, waar de kok hem wegstopte achter een stapel borden.

Het werden een paar rustige dagen voor de steen. Slechts vanuit de verte klonken de geluiden van het keukenleven tot hem door: gerinkel van vaatwerk, het breken van een aarden pot, het scherpe slijpen van de messen en vorken tegen elkaar, een sissende braadpan of het gekakel van een kip die de soep in moest - al met al een niet gering aantal geluiden, maar moeilijk te verklaren als iemand niet weet waar ze vandaan komen. En reeds dacht de verstekeling dat de kok hem vergeten had, toen hij op zekere dag ineens tevoorschijn werd gehaald. Het schip voer toen al op zee.

Voor het goed en wel tot hem doordrong wat er met hem gebeurde, lag hij al in een lapje zacht vochtig deeg. Het deeg werd om hem heen gewikkeld en aan de uiteinden toegeknepen en vervolgens aangeklopt met de hand.

En zie, de steen was een brood, nee een broodje.

Bepoederd met fijn wit meel gleed hij de oven in.

 

De steen verkeerde opnieuw in het onzekere wat er met hem gebeuren ging. Hij kon zoveel oogjes stulpen als hij wou, ze bleven stuk voor stuk steken in het deeg. Hij kon absoluut niets zien. Wegrollen ging ook niet meer, want zijn voetje wilde evenmin door het zachte, kleverige deeg heendringen.

Het werd al warmer en warmer in de oven. De steen dacht dat hij zou splijten van de hitte.

Nu heeft een steen maar weinig nodig om te kunnen blijven bestaan; een steen is eigenlijk zo weinig veeleisend en smelten doet hij ook niet gauw. Maar, en laten we dit even vaststellen - wij die al huilen als we een veer moeten laten of onze staart tussen de deur krijgen - in een oven houdt geen schepsel het

[pagina 40]
[p. 40]

uit; of het moet een pook zijn, of iemand die zelf van vuur is. De steen wiebelde zo nu en dan een beetje op de bakplaat heen en weer, maar het hielp geen zier. Op de duur zat hij eraan gebakken.

En langzaam, heel langzaam zwol het deeg op tot een geurig baksel. De steen kreeg een mooie lichtbruine huid van brood. Maar wat heeft een steen aan zo'n huid, als er zoveel narigheid aan vooraf gaat. Niets immers. De aardigheid voor hem was er af.

Eindelijk, na nog een half uur in grote benauwenis doorgebracht te hebben ging dan toch het ovendeurtje open. De kok nam het warme brosse broodje tezamen met nog een twintigtal andere brosse broodjes van de bakplaat en legde ze keurig naast elkaar op een plank.

Ha!

Door de kleine gaatjes en poriën die bij 1000-tallen in de korst zaten haalde de steen opgelucht adem, heerlijke, koele adem.

Sommige mensen weten wel dat er in verschillende landen verschillende soorten brood gegeten worden. In Duitsland is het brood zuur en zitten er ronde, vies smakende korreltjes op; in Zweden is het zoet en smaakt het meer naar keek. Nederlanders eten een heleboel bruinbrood met een dun plakje worst erop en de Fransen muizen een grote homp worst op bij een klein brokje stokbrood.

En zo nuttigen de Spanjaarden broodjes die op puntige kadetjes lijken. Ze eten ze bij soep, vis, linzen en platte biefstukken. De tafel was al gedekt en de officieren zaten er omheen, te wachten tot ze beginnen mochten. De officieren; de gewone manschappen aten in het vooronder; dat was gezelliger voor ze en ze hoefden er niet zo op tafelmanieren te letten.

Naast ieder bord lag een prima vers kadetje.

- Smakelijk eten dan maar weer, zei de kapitein. De kok stond in een hoek van de kajuit te gniffelen.

Soep vooraf. Alle officieren namen een eerste lepel, bliezen er op - dat mag in volle zee bij de Spanjaarden - en dronken de lepel leeg. Vervolgens beten ze allemaal in hun verse kadetje; ook de tweede stuurman.

[pagina 41]
[p. 41]

De kapitein hoorde iets knarsen. En daar rolde een afgebroken tand over de tafel en nog een.

- Is er iets loos? vroeg de kapitein. Hij keek met een heimelijk plezier naar de tweede stuurman en daarna naar het grijnzende gezicht van de kok.

De tweede stuurman zei niets. Hij zag wit van woede en trilde als een hond die in 't water gegooid is.

- Is er iets loos? vroeg de kapitein weer.

De officieren brulden van het lachen. Het was sinds bijbelse tijden niet meer voorgekomen dat iemand in plaats van brood een steen voorgezet kreeg. De stuurman zei nog steeds geen woord. Hij pelde rustig de korst van de steen en stond op. Heel kalm liep hij op de kok toe en sloeg hem de hersens in.

Iedereen verstarde van schrik. De kapitein sprong op. Maar, telaat. De Santa Maria zat voor het verdere deel van de reis zonder kok.

Wat zich daarna afspeelde is in 50 à 55 woorden te vertellen. De tweede stuurman werd gevangen genomen en dezelfde dag nog aan de hoogste mast opgeknoopt. Toen hadden ze ook geen tweede stuurman meer.

De hele bemanning was er diep van onder de indruk.

- Gooi die vermaledijde steen ook overboord, zei de kapitein tegen één van de matrozen.

Maar de matroos die het bevel moest uitvoeren was een maat van de kok en hij besloot de steen te bewaren als aandenken voor diens vrouw in Spanje. Hij smokkelde de steen mee naar het vooronder en duwde hem diep in zijn plunjezak. Het rook er erg onfris, maar de steen merkte daar toch niets van. De steen was helemaal over zijn zenuwen heen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken