Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De steen (1974)

Informatie terzijde

Titelpagina van De steen
Afbeelding van De steenToon afbeelding van titelpagina van De steen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.66 MB)

Scans (7.40 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De steen

(1974)–Sybren Polet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 30]
[p. 30]

II

Steen's allereerste levensjaren

De steen werd geboren in een steengroeve, omstreeks het jaar 1528 in een steengroeve in Zuid-Amerika. Zo luidde het dus: Steengroeve, provincie Cuzco, Peru, Zuid-Amerika. Het stond als het ware in gouden letters op zijn voorhoofd geschreven.

Iedereen weet dat in Zuid-Amerika de mooiste muziek ter wereld gemaakt wordt en de zon kijkt er niet op een paar warme zomerse dagen. Toen ook al niet. De mensen zijn er prachtig bruin, als brons, ook in de winter, ook in de regentijd. Ze hoeven er niet uren lang voor in de zon te gaan zitten en ze dragen doeken van zachte lamawol en breedgerande sombrero's.

De steen knipperde met zijn ogen, en zie, hij was op de wereld. Cuzco, Peru, Zuid-Amerika. Voor 't eerst in zijn leven keek hij een paar kleine nieuwsgierige oogjes uit. Hij lag boven op de mand met stenen die een goudgele Peruaan zojuist uit de steengroeve had gehaald. Hij rolde zachtjes over de andere pasgeboren stenen naar beneden en liet zich op de grond vallen.

 

Met een nauwelijks hoorbare plof kwam hij neer, tolde nog wat rond en begon te kijken.

Al die tijd dat de jonge steen in de grond had gelegen was hij zo blind geweest als een mol. Kon niet horen en kon niet zien. - Hij was er wel, o zeker, maar een steen is pas gebóren als hij uit de buik van moeder Aarde tevoorschijn wordt gehaald. Vóór die tijd weet hij van niets.

Heeft dit blijde feit echter plaats gevonden, dan kan men de steen - tenminste wat zijn grootte betreft - meteen volwassen noemen.

Stenen groeien niet meer. Een steen die geboren is blijft zoals hij is, hetzij groot, hetzij klein. Grote stenen hebben het voordeel dat ze niet bang zijn en meer kracht bezitten, kleine dat ze handiger zijn en beter kunnen rollen.

[pagina 31]
[p. 31]

Ieder moet nu maar zelf uitmaken met wat voor steen hij het liefst bevriend zou willen zijn.

 

De eerste jaren nam onze nieuwe wereldburger er zijn gemak van. Hij liet zich warmgloeien in de zon, zag met belangstelling naar het af en aanlopen van de arbeiders in de mond van de steenmijnen en hield ellenlange gesprekken met oudere stenen om de noodzakelijke dingen over het leven te weten te komen.

Twee, drie jaren gingen voorbij. Het lijkt een lange tijd, maar voor de steen betekende dit niet meer dan twee, drie dagen. Een steen, zoals we al zagen, leeft veel langzamer, veel trager en hij heeft een oneindig geduld.

Stel, een steen raakt om de een of andere reden weer in de grond en er gaan jaren voorbij eer hij weer tevoorschijn komt. Het enige wat hij zeggen zal is: Ik heb vannacht lekker geslapen.

Driemaal in de vijfjaar gaat een luie steen die niet van reizen houdt een mens tegenkomen. Nou nou, zal hij bij zichzelf zeggen, heb ik even een opwindende dag gehad!

Een steen heeft geen enkel begrip van tijd.

Daarom is voor een steen een dag gelijk aan een jaar en een schrikkeljaar duurt voor een steen niet langer dan een kleine donkere winterdag.

In het vierde jaar was de steengroeve leeg. De steen wachtte nog een maand of zes, maar toen er niemand meer kwam opdagen besloot hij aan de zwerf te gaan. Het terrein waarin de groeve lag was dor en kaal en er viel bitter weinig te beleven. Weer een halfjaar later had de jonge steen de grote weg bereikt die van de hoofdstad Cuzco naar Lima voert.

 

En hier was het dat hij voor het eerst de Inka's zag. En niet alleen de Inka's, maar eenmaal zelfs, en nog wel in vol ornaat, de machtige Inkaheerser zelf. Het was hem aan te zien dat hij regelrecht van de zon afstamde. Alles om hem heen blonk en glinsterde van het goud. Hij droeg een veelkleurig kleed gemaakt van de beste lamawol in het land en als edele metalen eetbaar waren zou hij de hele dag door goud gegeten hebben,

[pagina 32]
[p. 32]

zoveel bezat hij er van.

Toch was deze zonnekoning niet gelukkig. Hij had alles wat hij zich maar wensen kon: rijke goudmijnen, een prachtige tempel om in aanbeden te worden, de mooiste woldieren ooit door boeren gekweekt, een zuster waarvan hij veel hield en nog ontelbare andere dingen. Verder had zijn vader reeds alle stammen in de omtrek onderworpen, terwijl dienaren er voor zorgden dat het leven in het land rustig verliep.

Waarmee ik maar zeggen wil dat hij toch heus niet teveel te doen had en ook nog wel eens tijd had om met zijn goud of met zijn zuster te spelen als hij daar zin in had.

Maar waarom was de zonnekoning dan niet gelukkig?

Wel, in de eerste plaats omdat hij maar de helft van het rijk bezat. Zijn broer bezat de andere helft en deze wilde ze allebei hebben. Hij zelf trouwens ook.

Toen de vader stierf had hij het land, door hem en zijn voorvaderen zo zorgvuldig verzameld, onder zijn twee oudste zoons verdeeld. De jongste kreeg natuurlijk weer niets.

Doch helaas nam geen van beiden genoegen met maar een helft. En de vader was nog niet begraven of er brak oorlog uit tussen de twee broers, een oorlog die voortging tot op de huidige dag.

En alsof dit nog niet erg genoeg was, verschenen voor de grenzen die vreemde indringers met hun steigerende paarden en kanonnen en dreigden nu ook nog de helft die eerlijk van hem was te veroveren.

Slapeloze nachten kreeg hij er van.

De steen zag het allemaal gebeuren.

Op zekere dag kwamen ze over de weg aandraven. Het waren Spanjaarden, maar om de drommel geen Sinterklazen. Ze zaten op hun paarden als geboren veroveraars en schoten links en rechts in het rond.

De Peruanen, die met balen wol op hun rug liepen of zware manden vogelmest torsten, de ambtenaren, de gouddelvers, de vrouwen, allen die zich om de een of andere reden op de weg bevonden, stoven verschrikt uiteen. En wie zich niet bijtijds uit de voeten wist te maken werd neergeschoten of tegen de grond gesabeld.

[pagina 33]
[p. 33]

Het was verschrikkelijk om aan te zien, ook voor een vierjarige steen.

De vierjarige steen haatte de Spanjaarden.

 

Maar nieuwsgierig als hij was, kon de steen niet nalaten naar het paleis in de hoofdstad te rollen om te zien hoe het de ongelukkige Inkakoning verging.

Toen hij voor de stoepen van het paleis arriveerde bleken beide broers reeds vermoord. De jongste, die geen deel van het land had gekregen, was door de overheersers op de troon gezet om hun plaats in te nemen. Hij had alleen niks te zeggen, moest doen wat de Spanjaarden hem in het oor fluisterden en àl het goud afgeven dat er in het land te vinden was.

Zijn onderdanen waren er al niet beter aan toe. Het was, alsof met de zonnekoning ook de zon verdwenen was. Nergens in de stad werd meer muziek gemaakt en de prachtige goudbruine Indianen - want de Peruanen waren Indianen - liepen met donkere gezichten rond. Van 's morgens vroeg tot 's avonds laat moesten ze werken, hard werken, en ze kregen er vrijwel niets voor terug. Stokslagen ja.

 

Nee, het beviel de steen hier niets.

Hij stond op het punt een vrolijker provincie van de wereld te gaan bezoeken, toen hij opgepikt werd door een boodschapper die met grote vaart de paleistrappen afkwam gesneld.

Het was de eerste keer dat de steen iets dergelijks overkwam en hij was er helemaal beduusd van. Wat zou er nu met hem gebeuren?

De boodschapper kraste met een hard staafje vlug een aantal geheimzinnige tekens in de witte huid van de steen en rende, na een blik achterom geworpen te hebben, weer verder. Het was een ijlbode, die voor de nieuwe Inkakoning een geheim bericht over moest brengen naar Lima, een plaatsje aan de kust, dat op ongeveer zeven honderd kilometer afstand van de hoofdstad Cuzco lag.

Misschien was het wel een bevel om in opstand te komen, dacht de steen.

Het was niet zo, maar dat kon de steen niet weten.

[pagina 34]
[p. 34]

De bode, die een slecht geheugen had, was onlangs op de slimme gedachte gekomen dat, wanneer hij stiekem een paar tekens op een witte steen kraste, die steen de boodschap wel voor hem onthield. Hijzelf kon dan rustig aan iets anders denken en behoefde niet meer bang te zijn dat hij met een leeg hoofd bij de volgende bode zou aankomen. De steen was dan zijn hoofd en stenen vergeten nooit iets.

Daarom dus had hij de tekens in de steen gekrast. Schrijven konden de Peruanen namelijk nog niet en als ze iets onthouden wilden namen ze strengetjes touw en legden er op een bepaalde wijze een aantal knopen in. Maar de manier van de boodschapper was eigenlijk beter. Hij had het afgekeken van de Spanjaarden.

De steen voelde zich in zijn hart niet weinig gewichtig met zijn funktie. Hij hoopte nu maar dat de bode hem niet zou verliezen, of achteloos weggooien. Maar de bode dacht er niet aan; hij hield de steen stevig in zijn hand. Als hij hem verloor zou hij zijn hoofd kwijt zijn en zijn baantje bovendien. Wel was hij van plan ook de andere boodschappers in zijn geheim te betrekken.

Deze stonden op regelmatige afstanden langs de weg in wachthuisjes opgesteld om het bericht over te nemen. Steeds als de ene loper moe werd, stond een andere gereed met nieuwe, frisse voeten. Het werd een snelle estafetteloop, waarbij de steen om de zoveel tijd in andere handen overging.

En zo kon het zijn dat de steen, warm en bezweet, reeds op de avond van de derde dag in Lima aankwam. Zéven honderd kilometer waren in één ruk afgelegd en hij had geen voet verzet. Bovendien had hij vele nieuwe handen leren kennen, iets waardoor hij later een grote handigheid zou ontwikkelen.

De laatste loper las de boodschap en gooide de steen weg.

 

Het werd nacht. Leunend tegen de muur van een half ingestort huis waar hij na de gooi tot rust gekomen was, luisterde de steen naar de zachte geluiden van de stad. Ze klonken net zo als in Cuzco, ze klonken bijna niet.

Een enkele steen die fluisterde, bang door de mensen gehoord te zullen worden, een hond die zachtjes huilde omdat hij van-

[pagina 35]
[p. 35]

avond niets te eten had gehad, het schuifelen van een paar blote voeten - verder was het stil.

Plotseling begon ergens, aan de buitenkant van de stad, een stem te zingen. Het klonk zo droefgeestig, dat de jonge steen het ineens niet langer uithield en besloot onmiddellijk verder te trekken.

Hij rolde zich naar het strand van de zee en wentelde, de kust volgend, met de regelmaat van een molenrad in de richting van het land dat Panama heet en waar de strohoeden vandaan komen.

 

Ongeveer veertig jaar later kwam de steen in Panama aan.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken