Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het land, in brieven (1792)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het land, in brieven
Afbeelding van Het land, in brievenToon afbeelding van titelpagina van Het land, in brieven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

Scans (10.85 MB)

ebook (3.25 MB)

XML (0.39 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

briefroman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het land, in brieven

(1792)–Elisabeth Maria Post–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 49]
[p. 49]

IX. Eufrozyne aan Emilia.

Den 2 Feb.

17 -

 

Hoe genoeglijk heb ik dezen avond bij mijne moeder doorgebragt! Ik heb haar uw' laatsten brief voorgelezen: zij was, niet minder dan ik, daar door geroerd; en toen ik geheel met uw onderwerp was ingenomen, gaf het aandoenelijkst tooneel aan mijne, toen geheel voor ernst vatbare, ziel, eensklaps nieuw voedzel. Ik hoorde een dommelend geluid van zagtjes voortgaande koetzen. - Het was een lijkstatie. Wijl ik die altijd gaerne zie, en nu vooral, ging ik naar een donkere kamer, en zag den statelijken trein met zekere eerbiedige ontroering: - en vorderen dit de dooden niet van de levenden, wier toekomstig lot zij prediken? De wapendragers traden vooruit. De doodaankondiger volgde, met twee in diepen rouw gekleede jongelingen, die, in eene weenende gedaante, met een statelijken tred, voor den dooden henengingen. Na dezen kwam de nagtlijke lijkkoets; twee met zwart laken tot den grond

[pagina 50]
[p. 50]

toe behangen paarden trokken haar langzaam en met zwaarmoedige stappen voord. Het breede rouwkleed dekte de doodkist. Eenige zwartgekleedde dragers hielden de ruime slippen vast. Een lang gevolg van koetzen, met vrienden en bekenden, geleidde dezen dooden naar het stille graf. Een plechtig zwijgen was algemeen, en het dof gedreun der langzaam voortrollende raderen, gevoegd bij het schemerend licht der fakkels, vergrootte de beklemmende statelijkheid van dit ernstig tooneel. Ook die mensch gaat heenen (dagt ik) naar zijn, - of haar eeuwig huis! Mijne onzekerheid van het reeds besliste lot dezes onbekenden deed een huivering over mijne leden gaan; mijne verbeelding volgde de lijkstatie; ik zag, bij het onzeker licht der dwalende fakkels, de verzamelde dooden in den ruimen grafkelder, met een zwaarmoedige orde nederliggen, en ook dezen dooden daarbij gedragen. Ik hoorde het hol geluid der nedergezette kist, en dagt, bewogen met het lot van mijn natuurgenoot, daar word nu een mensch, die mogelijk voor dezen van de zijnen geliefd was, het verblijf der levende onwaardig gekeurd, en aan de verrotting overgegeven! Dit is de laatste eer, voor een voorwerp, dat eerlang afschuwlijk wezen zal; het wordt niets gewaar van al die pracht, waar mede men het naar den kerker voert. - Deze aanzienelijke wordt zoo wel een prooi des

[pagina 51]
[p. 51]

verderfs, als de veragte bedelaar, dien men in stilte onder de aarde delft, en door geen kunstige tranen beweent; beide zinken zij nêer in de plaatze der vergetelheid. - Maar hoe akelig werd ik, toen ik vernam wie deze doode was. - Geen persoon die beroemd was door menschenliefde; geene tranen van droevige beweldadigden zullen op haren zerk rollen. Zij was eene vrouw van rang en aanzien, maar met de kruipende ziel van een bedelaar geboren; zij bezat een ruimen schat, maar de arme daglooner was rijker dan zij. Haar liefste bezigheid was te woekeren, om meerder schats, en door het lijden van gebrek haren overvloed te bezuinigen. Zij dagt aan geen dood, geen agterlaten van alles, aan geen leven na dit leven; het werd haar wel door den waggelenden ouderdom herinnerd, maar voor die stem was zij doof. - In deze gesteldheid stierf zij, niemand ten minste, heeft bemerkt, dat zij tot betere gedachten gekomen is. En is dat zoo, wat moet dan zulk een ziel gevoeld hebben bij haren overgang in de eeuwigheid, op dat oogenblik, toen haar alles, - alles ontzonk! Uw ernstige brief doet mij dieper denken; hoe veel ongelukkiger zal haar daar de nagedagte van een zoo kwalijk besteed leven maken: met welk eene verachting moet zij nu op hare bedrijven terugzien, nu zij de oogmerken van haar aanzijn en van haare aardsche bezittingen inziet, zonder het ge-

[pagina 52]
[p. 52]

dane te konnen herdoen! Mijn geheele ziel is aandoening. Was het zulk een medelijdenswaerdige niet beter geweest, dat zij nooit geboren was? Hier was dit arm schepsel reeds ongelukkig, zij had geen genot van haar goed: de aardsche zegen was haar een vloek; zij leefde van elk veracht, en haar dood is de blijdschap der erfgenamen. Dezen weeten haar geen dank, voor al de verzamelde schatten. - Men bewijst haar in schijn de laatste eer, terwijl men haar in zijn hart veracht; men brengt een lijk naar 't graf, waar voor men gruwt; het geluid der dalende kist is wellust voor hunne ooren; de armen vloeken, de rijken bespotten haar, de Christen alleen wijdt haar eenen medelijdenden traan, en wie zou zonder medelijden haar veragten kunnen, die door een onherroepelijk berouw gefolterd wordt? O! zonde, hoe sterk is uwe heerschappij! ook wij, met de zaden van allerlei ondeugd geboren, hadden zoo dwaas konnen zijn, en der goddelijke bewaring zij alleen de roem, dat wij 't niet werkelijk zijn. Deze gedachte zal mij altijd hoeden voor een ijdele zelfsverheffing, en mij met ontzag, doen luisteren naar de stem die uit hun graf klimt. ‘Het goet doet geen nut ten dage der verbolgenheid, maar de geregtigheid redt van den dood.’ Aan zulk eenen ernstigen brief zult gij naauwlijks uwe Eufrozyne herkennen; doch, hoe zeer ik anders de vrolijk-

[pagina 53]
[p. 53]

heid bemin, gevoel ik in dezen gemoedstoestand iets ontzachelijk aagenaams. Hoe kan ik dikwils zoo onbedagt vrolijk zijn, in eene wereld daar mij dagelijks zoo veele dooden toeroepen: ‘ook gij zult sterven?’ o! Dat eens uw en mijn einde dat der opregten zij! - Geheel uwe

 

Eufrozyne.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken