Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het land, in brieven (1792)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het land, in brieven
Afbeelding van Het land, in brievenToon afbeelding van titelpagina van Het land, in brieven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

Scans (10.85 MB)

ebook (3.25 MB)

XML (0.39 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

briefroman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het land, in brieven

(1792)–Elisabeth Maria Post–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

X. Emilia aan Eufrozyne.

Den 8 Feb.

17-

 

Uw schoone ernstige brief heeft mij, op een andere wijs dan de vorige, een uitmuntend genoegen verschaft, ofschoon het voorwerp dat uwe aandoeningen in beweging bragt, ook uit mijne oogen, een menschlievenden traan deed vloeijen. Hoe overeenstemmend zijn de neigingen en gevoelens van onze harten! Eén zelfde onderwerp geeft denzelfden loop aan onze gedachten. Wij beide, vatbaar voor de harte-

[pagina 54]
[p. 54]

lijkste vrolijkheid, zijn even indrukbaar voor het treurige. Hoe akelig maakte mij de schilderij van uwe doode! Mijne verbeelding beeft met schrik van haar graf te rug. Rampzalig mensch! haar lot doet mij schrikken; ik voel al de kragt van uwe woorden; met welk een valsche eer daalt zulk een mensch in 't stof! Is dit de wereld? is dit het lot der stervelingen? Waar is dan onze eerste heerlijkheid? Hoe juist tekent gij mij de sombere rouwplegtigheid af! Uw verhaal doet mij alles zien en hooren; onder al de gewoontens der stad behaagd mij deze het meeste. Eene zoo statelijke wegvoering van de dooden, naar de plaats der vergetelheid, laat levendiger indruk bij de toeschouwende menigte na. En hoe hartroerend is de overeenstemming der omstandigheden met de zaak zelf!

Nooit hoor ik, bij de begraving van een der landlieden, de doodklok van mijn dorpje luiden, of ik gevoel zekeren genoegelijken ernst; en haar dof gebrom is mij een treurig muzijk. Dit ondervond ik nog voor weinig dagen, toen ik toevallig de begrafenis van eene landvrouw bijwoonde. Hoe veel gelukkiger was deze doode! Hoe veel verkieslijker was haar graf, schoon op het open kerkhof! Zij was vroom en geliefd in haar leven, en zalig in haren dood; zij werd door geenen trein van grooten naar de onbesloten woning geleid; slegts haar trooste-

[pagina 55]
[p. 55]

looze man, en twee schreijende kinderen, van eenige vrienden gevolgd, gingen, met moedelooze schreden, agter de zwarte doodbaar; zij werd nedergezet - de kist afgeligt - het gelaat van den bedroefden man tekende eene grievende smart, en scheen te zeggen: ‘zij was de beste vrouw,’ terwijl zijne tranenvolle oogen het lijk nazagen, tot het, op de koorden nedergelaten, met een hollen klank, op eene andere kist in den kuil nederzonk; de kinderen schreiden en hun gelaat zeide: ‘Ik heb geene moeder meer.’ - De geringe rouwstatie trok af, terwijl ik alleen peinzende staan bleef; de gevoelloze doodgraver schepte den kuil weder toe, zonder dat op zijn gelaat een enkele trek van aandoening te bespeuren was. Nog luidde de doodklok; eindelijk zweeg zij, en ik hoorde alleen het dof gedreun der vallende aardklompen en het schrapen der spade door den weergalm herhaalen. O! hoe voelde ik toen het geluk der begravene, in die wereld daar geen rang, geene geboorte, noch goederen meer gelden! Haar onaanzienelijk graf geeft haar daar geene kwelling! Zij wordt van de haren beweend; hare godsvrugt wordt met eerbied herdagt; en hare slapende asch gezegend van alle haare bekenden. - Waarlijk de deugd alleen maakt ons in dit, en een ander leven gelukkig! - Er komt mij iemand spreken, dus leg ik de pen neer.

[pagina 56]
[p. 56]

Den 9 Febr.

O! welk dompig weder is het! - Een onaangenaame dikke mist bedekt alles; ik zie geen kerktoorn, geen bosch nog hutten. Hoe belemmert hij de vrije ademhaling; en hoe veel onaangenaamer moet hij in de stad zijn, daar hij, met onreine uitwaassemingen bezwangerd, tusschen de huizen blijft hangen, en door elk word ingeademd. Dit is zeker een der treurigste wintertoonelen; de vervrolijkende zon schiet door den verdunnenden damp nu en dan eenen weemoedigen straal, en schijnt geheel de nevelen te zullen doorworstelen, doch ras wordt zij weder achter dezelve verborgen; en laat de verkleumde aarde ten prooi aan hunne onaangename werking. Evenwel is deze mist niet geheel zonder schoonheid. Ik zie de boomen daar door prachtig versierd, een klein schemerend loof schijnt hen van den top tot den wortel te bedekken. - De dorre beukebladeren zijn met een glinsterend kleed en net uitgesneden randen voorzien. Zulk een schoon tafereel vormt deze damp, door den vorst verstijfd; was het dan geen jammer, zoo de zon dat alles op een oogenblik vernielde? Ik wil dan ook in dit weder vergenoegd zijn, en er deze les uit ne-

[pagina 57]
[p. 57]

men: deze damp, die mij alle voorwerpen onzigtbaar maakt, of dezelve geheel voor mij verwart, en in eene valsche gedaante te beschouwen geeft, is een beeld der zwaarmoedigheid, die ons alles verward en treurig doet voorkomen. Zoo weinig ondertusschen deze damp de dingen zelf verandert, zoo ongegrond zijn onze beoordeelingen, in zulk eene ongesteldheid. Zij houdt die goederen, die ons eene dankbaare vreugd zouden instorten, voor ons verborgen. Moet dit ons niet leeren, in tijden van kleinmoedigheid ons oordeel op te schorten. - Ik word alweer verhinderd dezen af te schrijven. Morgen verder.

Den 10 Febr.

Welk een verlies, lieve Eufrozyne! heeft uw vriendin geleden, weinig dagt ik gisteren dat mijne vergenoegdheid zulk een schok zou krijgen. - Doch schrik niet; het is geen vriendin, geen bloedverwant, zelf geen huisdier, dat ik mis, maar - een boom: en wel die lindeboom op den voorgrond, wiens uitgebreide takken eene verkwikkende schaduw gaven, waar, in den voorigen zomer, nog twee tortelduifjes nestelden, en waar onder ik, op een bank van zoden, zoo meenig gelukkig uur heb gesleten. De storm die tegen den avond al harder en har-

[pagina 58]
[p. 58]

der opstak, en eindelijk met de woede van eenen orkaan, de hutten, het bosch, ja 't gantsch gehucht bijna beven deed, heeft hem uit den grond gerukt. ‘Daar ligt hij nu, die trotsche zoon der aarde! vergeefsch, lieve nachtegaal! zult gij hier bij uwe wederkomst uwen verrukkenden zang willen aanheffen. Vergeefsch zagtaardig duifje! zult gij in de lente hier uw nestje zoeken, en op 't zien dezer verwoesting heen en weder zwerven! De boom is gevallen! geen loof zal zijne takken meer sieren, en zijne heerlijkheid is voor altoos verdwenen! - Dat trotsche pronkstuk, waar aan natuur eene menigte van jaaren had gearbeid, het behoud van een heir levendige schepselen, en de muzijkzaal der gevleugelde chooren, heeft dees vernielende storm, met eene norsche sterkte, in een oogenblik vernietigd! - Daar ligt hij nu, en met hem alle de toekomstige genoegens, die ik van hem hoopte.’ - Dit is de lijkklacht op mijnen boom. Acht ge mij niet dwaas, Eufrozyne, dat het verlies van een boom, die ligt zijns gelijken heeft, mij zoo sterk treft? Ik verbeeld mij, dat uw glimlach mijne vraag, met ja beantwoord; maar liever had ik, dat gij mij voorthielpt, en met mij klaagdet! Ach gij kend het genoegen niet, dat mij deze boom gaf, er staan er, ja, meer in zijnen omtrek, maar deze muntte boven hen allen uit; deze was

[pagina 59]
[p. 59]

mijn vertrouwde; hier zat ik altijd te spelen of te lezen: en weet gij ook niet, dat eene zaak die wij missen, ons honderdmaal schooner schijnt dan toen wij ze bezaten. Doch waar heen vervoert mij mijne onbeteugelde aandoenelijkheid? - Neen; gij hebt het wel, Eufrozyne! ik mag wel voor een of ander verlies gevoelig zijn; maar deze gevoeligheid behoort geëvenredigd te zijn aan de waardij van dat verlies. Zij behoort nooit in onvergenoegdheid en ondankbaarheid te ontaarden; en zeker was zij dit bij mij. Het geheele bosch werd gedreigd, en slegts deze ééne boom viel; ik moet daar door eenige genoegens missen; maar verdient dit wel zulken weeklage? De onverwachte berooving dezer kleine genoegens kan mij ook de onbestendigheid der grootere leeren? Daar en boven, zou ik verdrietig zijn om mijn boom: daar mogelijk de storm die denzelven omrukte meenig hulpelooze kiel, verschrikkelijk op de woedende golven geslingerd, en eindelijk op een rotsige klip ellendig verbrijzeld heeft! Wie weet op hoe vele bleeke aangezigten de doodvrees geschilderd was, terwijl het wanhoopig noodgebed de verstijfde lippen ontsloot! Wie weet hoe velen, die 't vege leven op een wrak nog hoopten te bergen, en vaderland en vrienden weder te zien, na een wijl tijds twijfelmoedig met den dood geworsteld te hebben, door eene bruischende golf in den afgrond zijn neergeslin-

[pagina 60]
[p. 60]

gerd? O! hoe geducht is God in alle de verschijnselen der natuur! Hij roept, en een storm verheft zig! hij wenkt en het onweder zwijgt!

Mijn brief heeft een meer dan matige lengte, dus wordt het tijd dat ik hem sluit. Vaarwel Eufrozyne! geheel de uwe

 

Emilia.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken