Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Antwoord aan het kwaad, getuigenissen 1939-1945 (1961)

Informatie terzijde

Titelpagina van Antwoord aan het kwaad, getuigenissen 1939-1945
Afbeelding van Antwoord aan het kwaad, getuigenissen 1939-1945Toon afbeelding van titelpagina van Antwoord aan het kwaad, getuigenissen 1939-1945

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.40 MB)

Scans (12.57 MB)

XML (0.47 MB)

tekstbestand






Vertaler

Willem A. Maijer



Genre

proza
non-fictie

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires
bloemlezing
verhalen
non-fictie/geschiedenis/Tweede Wereldoorlog
vertaling: Duits / Nederlands
vertaling: Brits-Engels / Nederlands
vertaling: Amerikaans-Engels / Nederlands
vertaling: Frans / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Antwoord aan het kwaad, getuigenissen 1939-1945

(1961)–J. Presser–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Mijn broeders die vielen

Reeds voor de oorlog stonden we bekend als een actief antifascistische familie. Zelfs de politie kende ons toen al zeer goed. Evenmin waren we vreemden voor de gevangenissen van Belgrado. Er waren zes kinderen thuis. Onze vader was kleermaker. Mijn moeder komt van Vidim in Bulgarije, waar mijn oudste broer werd geboren. Mijn zusters, mijn jongere broers en ik werden geboren in Pozarowaç in Servië.

Wij hebben altijd in de Joodse wijk van Belgrado gewoond. Het was niet makkelijk voor ons om rond te komen en in ons onderhoud te voorzien. Maar we hebben allemaal doorgestudeerd. Mijn broers doorliepen niet alleen met succes een middelbare school maar volgden ook hoger onderwijs. Mijn oudste broer Izia [Isidore] werd geboren in 1910 en werd werktuigkundige. Mijn broer Boria studeerde rechten. Hij was ook een begaafd schilder. De Joodse Gemeenschap stelde hem in staat naar Parijs te gaan om daar kunst te studeren. Mijn broer Joseph voltooide zijn studie aan de universiteit van Belgrado in de faculteit van geschiedenis en filosofie. Evenals andere studenten zonder geldmiddelen

[pagina 223]
[p. 223]

begonnen ze te werken toen ze nog zeer jong waren. Ze brachten melk rond in de stad, hielpen onze vader met zijn werk, gaven lessen aan rijke leerlingen, enz. Mijn broer Joseph was de eerste die lid werd van de Communistische partij, in 1934. Mijn broer Boria nam deel aan de antifascistische strijd in Parijs in 1936 of 1937, gedurende de Spaanse burgeroorlog. Hij werd daarom uit Frankrijk uitgewezen. Mijn broer Izia, de werktuigkundige, nam deel aan de strijd in 1937. Mijn zuster Rachel brak ook haar studie af en ging in een textielfabriek werken. Zij hielp daar een staking organiseren, en werd naar de gevangenis gestuurd. Mijn zuster Batia, die later is doodgeschoten, was voor de oorlog nog een klein meisje.

Op de 6de april 1941 werd Belgrado ernstig gebombardeerd. De Duitsers drongen de stad binnen. Mijn broer Izia zat toen in de gevangenis. Hij was in 1940 veroordeeld op grond van antifascistische activiteit. Mijn broer Boria, die uit Frankrijk was uitgewezen, woonde niet ver van ons vandaan met zijn Franse vrouw en hun zoontje. Mijn broer Joseph zat ergens in Belgrado ondergedoken met valse papieren. Er hadden toen al 56 arrestaties in onze familie plaatsgevonden. De politie kende ons zeer goed, zoals ik u al vertelde. Wij leken allemaal erg veel op elkaar, allemaal blond, droegen allen een bril en waren allen Joodse types.

Mijn zuster Rachel trouwde toen ze negentien was. Haar echtgenoot was ook een technicus en een antifascist. Mijn zwager, een Serviër van origine, werd in 1941, samen met mijn zuster Rachel doodgeschoten.

Izia ontsnapte uit de gevangenis en voegde zich meteen bij de verzetsbeweging, die georganiseerd werd. Hij werd naar Izica gestuurd. Het was zijn opdracht daar een partizanenbrigade te organiseren. Mijn broer Boria werd naar Kosmoisk gezonden. Mijn broer Joseph vocht in Baina-Bashta.

Izia nam deel aan de eerste hevige gevechten tussen de partizanengroepen en de Duitsers en Oestasji's [de Kroatische fascisten]. De gevechten vonden plaats voor de kleine stad Iziea. Bij een van de aanvallen viel hij, met vele andere partizanen. Mijn broer Joseph was op dat tijdstip ook in

[pagina 224]
[p. 224]

Izica, en werd bij een van de gevechten zwaar gewond. Hij gaf zich uit voor een Oestasji en werd naar het hospitaal gebracht. Zijn verwonding was heel ernstig en zijn hand moest worden afgezet. Toen de partizanen Izica aanvielen - mijn broer Izia sneuvelde bij die aanval - lag Joseph in het hospitaal. De fascistische dokter in dat hospitaal kwam erachter wie mijn broer was. Hij gaf hem een injectie met vergif en vermoordde hem. Na de oorlog werd de moordenaar gestraft en betaalde zijn daad met zijn leven. Dat was hoe mijn twee partizanenbroeders alreeds in 1941 sneuvelden.

Boria was ook bij de partizanen. Hij zat in de staf. Aan het eind van 1941 en begin 1942 was de positie van de partizanen werkelijk heel ernstig. De vijand bracht nieuwe troepen tegen hen in het vuur. Het was ook noodzakelijk te vechten tegen de Oestasji's en die woeste Chetniks van de Servische fascistische organisatie.

In het bijzonder in Servië was de toestand slecht. De staf gaf bevel dat een deel van de partizanen Servië moest verlaten en naar de bossen van Herzegowina moest gaan. Mijn broer Boria verkoos in Servië te blijven en de strijd daar voort te zetten.

Hij moest zich met zijn brigade van Kosmoisk naar Sandek begeven. Onderweg werden zij aangevallen door benden Chetniks. Vele partizanen, onder wie ook mijn broer, werden gevangen genomen, en de Chetniks gaven hen over aan de Gestapo. Boria werd naar het dodenkamp in Aimica bij Belgrado gestuurd. Van daar sleepten de Duitsers hem met vele andere gevangenen naar Jajince, en schoten hem dood. Zo stierf mijn derde broeder in de strijd op de 7de juli 1942. Mijn zuster Rachel en haar man Lazar stierven ook op dezelfde plaats. Mijn zuster en haar echtgenoot vervaardigden explosieven en bommen voor de ondergrondse. Er gebeurde een ongeluk en een handgranaat ontplofte. Ze ontdekten hun schuilplaats en arresteerden hen. Beiden werden doodgeschoten.

Mijn moeder en mijn zusje woonden nog steeds in Belgrado. Moeder werd van valse papieren voorzien en woonde in een

[pagina 225]
[p. 225]

Macedonisch dorpje bij een boer, wiens zoon bij de partizanen was. Mijn zuster Batia werd 17 jaar. Ze nam deel aan het ondergrondse werk in een van de voorsteden van Belgrado, maar een politieman herkende haar en leverde haar over aan de Duitsers. Zij werd ook doodgeschoten in Bajnice, op de 13de maart 1943.

Zo vielen mijn drie broers, mijn twee zusters en mijn zwager allen in de oorlog tegen de indringers.

Toen de verzetsbeweging hoorde hoe onze hele familie uitgeroeid was, en dat ik de enige overgeblevene was, gaven ze me valse papieren en zonden me naar Svetezarevo, bij Jagodin, waar ik werk vond. Ik kreeg een baantje als kindermeisje- goevernante in het huis van de fascistische goeverneur van het district, en bleef daar tot november 1944. Ik was gereed om me bij de partizanen aan te sluiten. Ten slotte kwamen ze en hun commandant Tas ja Mladenowic kwam me opzoeken. Samen met hem ging ik naar Belgrado. Toen ging ik op zoek naar mijn moeder. Ik wilde haar niets vertellen van haar ellende. Ik verborg de kranten die over mijn broers schreven. Mijn broers Boria en Joseph en mijn zusters Rachel en Batia werden postuum geëerd voor hun heldhaftige strijd, terwijl mijn broer Izia tot ‘nationale held’ werd verklaard. Mijn moeder hoorde van de dood van haar vijf kinderen van een kameraad, die zijn deelneming kwam betuigen in haar smart.

We hebben nooit de lichamen van mijn broer Boria of mijn zusters gevonden. In 1944 openden de Duitsers en hun Chetnikhelpers de massagraven in Jajince, waar duizenden partizanen, Joden, zigeuners en Serviërs zijn vermoord. Zij verbrandden alle lichamen. Maar in Izica vonden we de lichamen van mijn andere twee broers, Izia en Joseph. In 1946 kregen zij een nationale begrafenis en werden zij naar hun eeuwige rustplaats gebracht op de grote begraafplaats bij Belgrado.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken