Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ondergang (1965)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ondergang
Afbeelding van OndergangToon afbeelding van titelpagina van Ondergang

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (16.26 MB)

Scans (72.51 MB)

XML (2.78 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis/Tweede Wereldoorlog


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ondergang

(1965)–J. Presser–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina V]
[p. V]
Und es muss ja auch vergessen werden, denn wie könnte leben, wer nicht vergessen kann? Aber zuweilen muss einer da sein, der gedenkt.
Albrecht Goes, Das Brandopfer
[pagina XI]
[p. XI]

Aan de lezer

De officiële opdracht tot het schrijven van dit bek verstrekte ons het toenmalig bestuur van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie in een brief van 13 januari 1950. Hieraan waren uiteraard enkele besprekingen voorafgegaan, zowel met dit bestuur als met de heer L. de Jong, directeur van dit instituut. In deze besprekingen was onder meer de vraag naar voren gekomen omtrent de door ons geschatte duur van onze arbeid aan dit projekt. Welnu, wij veronderstelden dat het, begroot op ten hoogste 500 bladzijden, op zijn laatst in 1952 gereed zou zijn. Het is nauwelijks nodig te beklemtonen, hoe uiterst irreëel ons dit thans, zoveel jaren later, toelijkt.

Volkomen reëel daarentegen bleek iets anders, nl. de ons in dezelfde brief gedane toezegging, dat het Rijksinstituut ons alle noodzakelijke bijstand zou verlenen. Deze belofte heeft het vervuld op een wijze en in een mate, welke ons verplichten tot het uitspreken van onze allerdiepste erkentelijkheid. Zonder de onverzwakte belangstelling en de nimmer te kort schietende hulpverlening van alle medewerkers aan dit instituut, van hoog tot laag, ware dit boek nimmer tot stand gekomen. In de loop onzer tot vijftien jaar uitgedijde werkzaamheden hebben wij mogen ervaren, hoe bevoorrecht zich achten moet, wie de steun geniet van een instelling als deze, in haar soort wel nergens ter wereld overtroffen. In deze samenhang zouden wij in het bijzonder drie namen willen noemen: die van dr. De Jong, hierboven reeds vermeld en die van de heer B.A. Sijes, aan wier critische opmerkingen omtrent ons tekstontwerp, in zijn geheel door hen zorgvuldig doorgelezen, wij zeer veel te danken hebben, die van de heer C.J.F. Stuldreher, hist. cand., onze onvervangbare en onvermoeibare famulus;

[pagina XII]
[p. XII]

voor de definitieve tekst aanvaarden wijzelf uiteraard de gehele en uitsluitende verantwoordelijkheid.

Wij spraken van vijftien jaar. Laat dit geen aanleiding geven tot misverstand. Ook de oningewijde beseft wel, hoe weinig tijd de hoogleraar overblijft voor een arbeid als deze, uiteraard een nevenwerkzaamheid, verricht in die luttele uren, welke zijn beroep, zijn maatschappelijke en persoonlijke verplichtingen hem laten. Het karakter zelf van het onderwerp doet ons echter aarzelend staan tegenover de vraag, of wij er bij ruimere armslag veel meer aan hadden kunnen besteden dan de tijd die er voor beschikbaar was. Aan het eind van deze arbeid gekomen willen wij wel verklaren, dat wij meer dan eens aan zijn voltooiing hebben getwijfeld - en vertwijfeld. En dan waarlijk niet om zijn kwantitatieve aspecten.

Het was ons niettemin gegeven hem te voltooien. Het ligt niet op onze weg uitvoerig in te gaan op de oorzaken, waardoor wij daar ondanks alles in zijn geslaagd. Hierboven gewaagden wij reeds van de ons zo rijkelijk geschonken steun, technisch en moreel; daarnaast zouden wij dankbaar willen getuigen van de stimulans, gelegen in de belangstelling van zovelen, die zich voor onze persoon of voor ons werk interesseerden. Er is echter nog iets meer. Bij toegenomen vertrouwdheid met het onderwerp groeide immers in ons gaandeweg het besef ener bijzondere en wel ener zedelijke verplichting, welke wij, liefst alle grote woorden zorgvuldig vermijdend, zouden willen omschrijven als de roeping, de tolk te zijn van hen, die, tot een eeuwig zwijgen gedoemd, alleen hier en nu, alleen deze éne keer, zich nog eens konden doen horen. Nog éénmaal op aarde moest hun klacht, hun aanklacht weerklinken. Niets was meer over van de allerschamelste have hunner laatste uren, hun as was op de winden verstrooid.

[pagina XIII]
[p. XIII]

Zij hadden niemand anders in deze wereld dan de geschiedschrijver, die hun boodschap kon doorgeven. Wij menen dat wij niet ervoor uit de weg mogen gaan te gewagen van een heilige plicht, een plicht, die wij naar de mate onzer krachten gepoogd hebben te vervullen.

Met deze verklaring voelen wij ons getreden binnen wat men de persoonlijke sfeer zou kunnen noemen. Daarin nog een ogenblik langer vertoevend, zouden wij ons meer in het bijzonder willen wenden tot één categorie van mogelijke lezers en wel tot de Joden onder hen. Van mogelijke lezers; wij wagen het niet, hun aantal te schatten. In de loop der jaren zijn wij zo vaak in aanraking gekomen met Joden, die volstrekt weigerden - en bleven weigeren - kennis te nemen van wat ook betrekking heeft op de catastrofale jaren 1940-1945, dat wij hier vraagtekens zetten. Hun reactie was ons maar al te begrijpelijk; wij hebben haar uiteraard geëerbiedigd. Er waren echter ook andere. Het zij alweer op grond van jarenlange ervaring uitgesproken, dat geen enkele Jood, die bewust de genoemde periode meebeleefd heeft, ‘normaal’ reageert op welke behandeling ook van deze materie, de allerzakelijkste incluis (wat dit geschrift overigens noch kan noch wil wezen), d.w.z. zonder sterke, niet zelden hevige, soms zeer hevige emotionaliteit. Overal bleek op zijn hoogst verdrongen, nergens bleek werkelijk vergeten, vrijwel nimmer bleek verwerkt. Het is onvermijdelijk, hier van ongeneeslijke wonden te spreken: dit alles zal pas voorbij zijn, wanneer de generatie, die het heeft ondergaan, voorbij is - niet eerder. Wij kunnen slechts verzekeren, dat alleen al het feit, dat wij één van hen zijn, voldoende was, om het besef hiervan in ons wakker te houden, maar willen daarbij niet onuitgesproken laten dat er voor ons geen derde mogelijkheid bestond naast de twee: òf te schrijven, zoals wij dit meen-

[pagina XIV]
[p. XIV]

den te moeten doen, òf te zwijgen. Het eerste leek ons hogere, ja, onontkoombare plicht, bij de vervulling waarvan nog altijd ruimte bleef voor schroom, tact en begrip.

Hoe wij ons hiervan gekweten hebben, beoordele de lezer.

Ten slotte nog dit: het schrijven, het scheppen van een zodanig boek in vijftien jaar tijds is niet los te denken van de beschermende omgeving, van het thuis, waarbinnen vrouw en gezin de gevoelssfeer bepaalden. De dank aan hen zij hier zonder verdere toelichting en toevoeging uitgesproken.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken