Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Sedigh leven, daghelycks broodt (1639) (1999)

Informatie terzijde

Titelpagina van Sedigh leven, daghelycks broodt (1639)
Afbeelding van Sedigh leven, daghelycks broodt (1639)Toon afbeelding van titelpagina van Sedigh leven, daghelycks broodt (1639)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.57 MB)

Scans (61.21 MB)

XML (0.60 MB)

tekstbestand






Editeur

Hugo Dehennin



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Sedigh leven, daghelycks broodt (1639)

(1999)–Erycius Puteanus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

8. Metrum en rijm

In de Beduyd-Reden op de dicht-ghestalte formuleert Puteanus nadrukkelijk zijn opvattingen over metrum en rijm. Hij wijst erop dat het metrisch, aan een bepaald aantal lettergrepen gebonden vers altijd meer gewaardeerd werd dan het vrije vers (losvloedigh, buyten dicht-dwanck). Bij de Grieken en de Romeinen bestond er een grotere verscheidenheid aan versmaten dan in het Nederlands, waarin voornamelijk de jambe en de trochee worden gebruikt. Puteanus geeft hiervoor de traditionele verklaring: ‘onse spraecke, die meest in enckele oft eenstemmighe woorden bestaet’Ga naar voetnoot44. De talrijke eenlettergrepige woordjes zouden zich beter dan lange woorden lenen tot de alternerende accentuering die eigen is aan de bisyllabische jambe en trochee.

Zoals vele tijdgenoten is Puteanus door zijn vertrouwdheid met de klassieke letteren enigszins van de wijs geraakt: hij beseft wel dat het eigene van de Nederlandse prosodie ligt in het accent, maar toch blijft hij de termen ‘lang’ en ‘kort’ gebruikenGa naar voetnoot45. In r. 6-8 van de Beduyd-Reden definieert hij jambe en trochee in deze termen en in r. 37-39 luidt het: ‘Maer ghelijck de woorden meest al eenstemmigh zijn: alsoo konnense van haer celven of kort, of lanck ghebruyckt wordenGa naar voetnoot46’. Onmiddellijk hierna echter (r. 40-41) merkt hij op dat de woorden ‘hun stand ende ghewicht [eigen curs.] nemen, naer dat het volghende oft by ghevoeghde woordt stem-krachtigh is’. Dezelfde onzekerheid spreekt uit r. 34-35: ‘om den sanck sijnen klanck te gheven, van kort of lanck, licht of swaer’. In Sedigh Leven heeft Puteanus echter wel de regels van de Nederlandse prosodie (beklemtoond-onbeklemtoond) en niet die van de Latijnse (lang-kort) toegepast, in die mate zelfs dat zijn verzen zeer metrisch zijn en slechts heel uitzonderlijk een antimetrie bevatten.

[pagina 22]
[p. 22]

In de Beduyd-Reden licht Puteanus ook de versmaten toe die hij in Sedigh Leven heeft gebruikt, m.n. de jambe en de trochee: ‘Met dese twee voeten meten wy nu groote, nu kleyne dichten’ (r. 10-11). Tot de ‘groote dichten’ rekent hij de Heroïca of het heroïsche vers en de Elegica of de klaagzang. ‘Groote’ slaat niet alleen op de lange hexameter die in beide dichtgenres wordt gebruikt, maar ook op het feit dat heldendicht en klaagzang traditioneel tot het hogere stijlgenre (genus grande, genus maior) werden gerekend. Voor zijn Nederlandse epigrammen heeft Puteanus geopteerd voor de ‘kleyne dichten’ omdat ze kort zijn en hij ze beschouwt als behorende tot het lagere stijlgenre.

Door combinaties van jambische of trocheïsche versvoeten verkrijgt Puteanus in totaal tien verstypes, waardoor hij tegemoet komt aan de eis van de variatio (r. 15: ‘...Nederlandtsche Epigrammata: die oock verscheyden zijn’). Hij onderscheidt vijf ‘klimvoetighe’ (jambische, met stijgend ritme) en vijf ‘valvoetighe’ (trocheïsche, met dalend ritme) verstypes. De verzen kunnen catalectisch zijn (wanneer de laatste versvoet onvolledig is) of acatalectisch (wanneer de laatste versvoet volledig is). Een vers telt maximaal vier volledige voeten.

Nog meer variatio wordt verkregen door epigrammen met telkens dezelfde versmaat (r. 23: ‘eenvoudigh’) af te wisselen met epigrammen die samengesteld (r. 23: ‘ghemenght’) zijn uit twee of drie verschillende versmaten. In de jambische epigrammen gebruikt Puteanus twee enkelvoudige en drie samengestelde verstypes, in de trocheïsche één enkelvoudig type en vier samengestelde types. Ter verduidelijking voegt hij een schema toe (na r. 27).

Als men een telling maakt van de gebruikte verstypes, blijkt dat Puteanus de voorkeur gaf aan de enkelvoudige:

Klimmend:

K1 (enkelvoudig, drievoetige jambe) 135
K2 (enkelvoudig, viervoetige jambe) 13
K3 (samengesteld, viervoetige jambe + tweevoetige jambe) 11
K4 (samengesteld, drievoetige jambe met catalectische vierde voet + drievoetige jambe) 2
K5 (samengesteld, viervoetige jambe met catalectische vijfde voet (2x) + viervoetige jambe) 6

Vallend:

V1 (enkelvoudig, drievoetige trochee met catalectische vierde voet) 153
V2 (samengesteld, tweevoetige trochee + drievoetige trochee met catalectische vierde voet) 2
V3 (samengesteld, drievoetige trochee met catalectische vierde voet + tweevoetige trochee) 7

[pagina 23]
[p. 23]

V4 (samengesteld, drievoetige trochee met catalectische vierde voet + viervoetige trochee) 2
V5 (samengesteld, viervoetige trochee + drievoetige trochee met catalectische vierde voet) 35

In de laatste regels van de Beduyd-Reden (35-42) brengt Puteanus het metrum van zijn epigrammen in verband met de muziek. Volgens hem verkrijgen zijn verzen niet alleen hun ‘soetigheydt’ wanneer ze gelezen worden (met het oog op de ‘nuttigheydt’, het utile), ze zijn ook zoetvloeiend wanneer ze worden gezongen ‘tot vermaeckinghe’, het dulci. Of de epigrammen van Sedigh Leven ook daadwerkelijk werden gezongen, blijft een open vraag; Puteanus geeft nergens een zangwijze aan. Als Puteanus' verzen inderdaad op muziek kunnen worden gezet, zou dit betekenen dat in zijn poëzie vers- en muziekritme niet langer in een conflictverhouding staan, zoals dat in veel zestiende-eeuwse gedichten nog het geval was.

 

Naast metrum is rijm voor Puteanus het geëigende middel om het dichterlijk woord ‘heftigher’ in het gemoed van de ‘onervarene’ te laten ‘indringhen’ (Leer-stuck uyt den 108. Brief van Seneca, r. 10): ‘Veel stercker is dan de korte onderwijsinghe met Dicht ghedwonghen, ende met Rijm ghesloten, als eenen vrijen en onghebonden woorden-swier’ (Inleydinghe, r. 42-44). De talloze alliteraties, assonanties en binnenrijmen binden weliswaar deze ‘woorden-swier’, maar dit gaat vaak ten koste van de verstaanbaarheid. Dit kan het geval zijn als deze rijmende elementen optreden in korte, elliptische verzen. De brevitas verandert dan in obscura brevitas:

Goede kinder tocht en tucht / Is des vaders vreugd en vrucht (66)
Koren bloem, wat loof, wat lof? (89)
Recht is slecht, schout winckel-hoeck. (93)
Van segghen liechtmen, 'twaer is swaer (102)
Hier is de man, maer 'tgheldt is min; / Hier is gheldt, maer min de man (233)
Als de mouw komt tot de trouw, / Trouw verandert haest in rouw (241)
Keert u tot die zijn gheleerdt: / Een voor hondert, weerdt ghe-eert. (353)

In Sedigh Leven gebruikt Puteanus naar eigen zeggen drie rijmschema's: gepaard (aabb), gekruist (abab) en omarmend (abba) rijm. Evenals bij het metrum gaat zijn voorkeur naar de eenvoudigste vormen uit: 250 epigrammen hebben gepaard rijm, 53 gekruist rijm en 21 omarmend rijm. Veertig epigrammen vertonen een slagrijm (aaaa), hoewel Puteanus deze versvorm niet in zijn Beduyd-Reden vermeldt. In 267 rijmt ‘gheruys’ (v.1) niet op ‘mest’ (v.3). Epigram 61 vertoont eveneens een afwijking: op het eerste gezicht wijkt het rijmschema (abcb, waarbij ‘beghint’ en ‘gheschendt’ alleen bij uitspraak kunnen rijmen) af van alle andere schema's, maar in elk vers is er wel een binnenrijm.

[pagina 24]
[p. 24]

Het gaat hier waarschijnlijk om twee epigrammen met gepaard rijm (aabb), die tot één epigram zijn versmolten.

voetnoot44
Het zgn. monosyllabische karakter werd vaker aangevoerd als kwaliteit van het Nederlands, o.a. door Goropius Becanus (Hennathena en Hieroglyphica (1580)).
voetnoot45
Dat Puteanus niet de enige was die in venvarring was gebracht wordt aangetoond in De Vooys (1905), 196. R. 27 van de Beduyd-Reden toont overigens aan dat Puteanus zich wel degelijk bewust was van het belang van het woordaccent in de Nederlandse prosodie: ‘Soo zijn dan dese Spreuck-beelden, alle woorden met haer boeckstaven ende Letterstemmen gewoghen [eigen curs.]’. Hij beperkt zich dus niet tot het tellen van de lettergrepen, zoals bijv. Lucas de Heere nog deed in Den Hof en Boomgaerd der Poësien (1565), hij ‘weegt’ ze ook, zoals Jan Van Hout voorschreef in 1577 (Van der Elst (1919), 38).
voetnoot46
Vgl. met een uitspraak van J. Ymmeloot in La France et la Flandre Refonnées (Ieper 1626), geciteerd in Dambre (1928), 185: “...avons voulu faire l'essay au langage à ce plus propre à cause de la multitude des monosyllabes, qui indifferemment sont de telle quantité qu'on vent, longues ou brefves, selon le lieu où elles son posées”).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken