Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Sedigh leven, daghelycks broodt (1639) (1999)

Informatie terzijde

Titelpagina van Sedigh leven, daghelycks broodt (1639)
Afbeelding van Sedigh leven, daghelycks broodt (1639)Toon afbeelding van titelpagina van Sedigh leven, daghelycks broodt (1639)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.57 MB)

Scans (61.21 MB)

XML (0.60 MB)

tekstbestand






Editeur

Hugo Dehennin



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Sedigh leven, daghelycks broodt (1639)

(1999)–Erycius Puteanus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

14. Enkele stemmen over Puteanus' Nederlandstalig dichtwerk.

In de loop der tijden werden relatief weinig waardeoordelen over Puteanus' Nederlandstalig werk geformuleerd; bovendien spreken deze schaarse appreciaties elkaar soms radicaal tegen. Deze betrekkelijke stilzwijgendheid kan een gevolg zijn van het feit dat het Nederlandstalig werk van de Leuvense hoogleraar altijd in de schaduw van zijn Latijnse geschriften is blijven staan. Na 1639 werd Sedigh Leven immers nooit meer uitgegeven en slechts enkelen (Van Even, Knippenberg, Allard en Serrure) bleken enigszins met deze bundel vertrouwd te zijn en dan nog - met uitzondering van Van Even - op een vrij oppervlakkige manier. Ook in de courante literatuurgeschiedenissen wordt Puteanus' naam nauwelijks vermeld.

 

Kort na de publicatie van de eerste editie van Sedigh Leven schrijft Constantijn Huygens een lofdicht over de Nederlandse epigrammen van Puteanus:

[pagina 43]
[p. 43]
In E. Puteani Gnomas BelgicasGa naar voetnoot106
 
Quas peregre corrasit opes, quas exul Athenis
 
Non sibi, quas Romae, non sibi, delicias,
 
Delicium Saecli, Patriae vernaculus offert
 
Immenso Scriptor codice et exiguo.
 
Infinita sui subiit compendia virtus,
 
Hellada cum Latio charta Brabanta capit.
 
Feite Iouis frondem; servati Civis honorem,
 
Venloa cum Grudiis me meruisse probant.
 
Ingentem Erijcium, Batavo duce, et hoste, et amico
 
Hugenio, reducem, si legis, hostis, habes.
 
 
 
Vornae, 6. Iunij.Ga naar voetnoot107

Na dit contemporaine getuigenis blijft het lang stil rond Puteanus. In 1834 oordeelt C.P. Serrure positief over de taal van Sedigh LevenGa naar voetnoot108. A. Snellaert wijst op de aard van de epigrammen en op de positieve receptie die dergelijke werken kunnen hebben gehadGa naar voetnoot109. Het getuigenis van P.P.M. Alberdingk Thijm (1877) ligt in dezelfde lijnGa naar voetnoot110.

[pagina 44]
[p. 44]

E. Van Even (1888) is de eerste die een uitvoerige studie aan het Nederlandstalige dichtwerk van Puteanus heeft gewijd, en zijn oordeel is ronduit positief. Voor hem ‘ademen Puteanus' epigrammen tegelijk kunde en smaak’ en hij wordt getroffen door het taalmeesterschap en de beknoptheid van de stijl. Van Even onderstreept het belang van Puteanus voor de Zuid-Nederlandse literatuur van zijn tijdGa naar voetnoot111. Allard (1893) erkent ook de zuiverheid van Puteanus' Nederlands, maar Sedigh Leven is voor hem toch geen grote poëzieGa naar voetnoot112. Een in al zijn beknoptheid positief en vrij objectief oordeel geeft de Bibliotheca Belgica (1880)Ga naar voetnoot113.

In de enige uitgebreide Puteanusstudie die de laatste honderd jaar het licht heeft gezien, besteedt T. Simar (1909) een drietal bladzijden aan ‘Puteanus et le flamand’, zonder echter Sedigh Leven met naam te vernoemen. Simars oordeel over de in de volkstaal schrijvende ‘Belgische humanisten’, onder wie Puteanus, is allerminst objectief en zelfs tendentieusGa naar voetnoot114. Gelukkig, stelt Simar, heeft Puteanus, die zelf minder goed Frans kende, ingezien dat de invloed van het Frans in onze provincies zo groot was. En hij was maar al te gelukkig dat hij Philippe Chifflet bereid vond voor hem stukken uit het Latijn naar het Frans te vertalen.

[pagina 45]
[p. 45]

De conclusie van Simars hoofdstuk spreekt voor zichzelf: ‘Au surplus, quoiqu'en disent les admirateurs de Puteanus poète flamand, Puteanus fut et resta humaniste latin’Ga naar voetnoot115. In zijn oordeel over Puteanus formuleert Simar zelfs kritiek aan het adres van E. van Even, voor wie Puteanus' Nederlandstalig werk meer lof verdiende dan het tot dan toe gekregen had: ‘Convenons cependant qu'il [Puteanus] ne croyait guère que l'immortalité lui viendrait de quelques méchants vers composés à ses moments de loisirs [eigen cursivering] et il ne se doutait pas qu'un jour E. van Even ferait le panégyrique d'Erycius Puteanus, poète flamand! Le parti pris et l'esprit de race causent très souvent de lamentables illusions d'optiqueGa naar voetnoot116’. Uit deze citaten mag blijken dat de Etude van Simar de beeldvorming omtrent Puteanus in de twintigste eeuw negatief heeft beïnvloedGa naar voetnoot117.

De Ontwikkelingsgang der Nederlandsche Letteren (1924) van J. te Winkel heeft de verdienste dat hij als één van de weinige literatuurgeschiedenissen Sedigh Leven en zijn auteur vermeldt, maar ‘Natuurlijk kan van een werk van Puteanus niet gezegd worden, dat het onbeteekenend is; (...) dat het als poëzie hoogen lof verdient, zal wel niemand bewerenGa naar voetnoot118’. Anton van Duinkerken (1932) beoordeelt Sedigh Leven voornamelijk vanuit katholiek perspectief. Voor hem is deze bundel ‘de levenswijsheid van een katholiek wereldling zijner dagen (...) samengevat tot berijmde aforismen. Ze zijn gedeeltelijk platvloersch, omdat de schrijver zich met al te grooten opzet toelegde op het zeggen van algemeenheden en omdat hij de noodige inspiratie miste om die algemeenheden door een persoonlijk accent te ontheffen aan de sfeer van de gemeenplaatsGa naar voetnoot119’. Puteanus wilde volgens Van Duinkerken ‘een soort handleiding van den bezadigden christen bezorgen waarbij de nadruk viel op de elementaire waarden van het christendom. Om zich verstaanbaar te maken voor het gemeen verstand van de bevolking gebruikt hij de landstaal en streeft hij naar de wijsgerige eenvoud van de grote moralisten uit de oudheid. Voor Van Duinkerken is Puteanus' versvorm niet levendig: ‘In de betrekkelijke stunteligheid van zijn zegswijze is hij toch gewild artificieel (...). Maar de beperkte gedachten-kring van 't katholiek-stoïcijnsch ideaal der matigende zelfbeheersching is in zijn werkje wel het meest volledig uitgedrukt.’ Hoewel ‘dit gedachten-geheel niet strijdbaar contra-reformatorisch is, werkt het door zijn dwang tot inkeer mee aan de bevestiging van het katholieke geloof in de Nederlanden’.

Voor Knippenberg (1940) valt de geringe oorspronkelijkheid van Puteanus en de weinig persoonlijke zeggingskracht van diens berijmde levenswijsheid op. Positief is dat Puteanus heeft getracht de moedertaal zuiver te houden en de

[pagina 46]
[p. 46]

zelfbeheersing naar christelijk-stoïcijns model heeft willen aanprijzenGa naar voetnoot120 Rombauts (1952) wijst op het belang van de Laudatio, maar verwijst slechts indirect naar Sedigh LevenGa naar voetnoot121. Knuvelder (1970-1976) vermeldt het bestaan van Puteanus' Nederlandstalig dichtwerk niet.

voetnoot106
C. Huygens, De gedichten. Naar zijn handschrift uitgegeven door J.A. Worp, 9 vol., Groningen 1892-1899, III, 47.
voetnoot107
[Vert.] ‘De rijkdommen die hij in het buitenland gretig heeft bijeengeraapt, als balling te Athene (niet voor zichzelf), en de kostbaarheden die hij te Rome vergaarde (niet voor zichzelf): die biedt onze schrijver, het puik van zijn generatie, aan zijn vaderland aan in zijn moedertaal; hij doet dat in een boek dat ontzaglijk groot is en onooglijk klein. De deugd is hier tot in het oneindige samengebald; Brabants papier bevat de kennis van Griekenland en van Rome. Breng Jupiters eikenloof! Venlo en Leuven stemmen ermee in dat ik er prat mag op gaan een burger te hebben gered. Vijand, indien je het werk van de geweldige Erycius leest, dan heb je hem terug uit ballingschap, onder de leiding van de Hollander Huygens, zowel vriend als vijand. Voorne, 6 juni 1638.’
‘Breng Jupiters eikenloof’ verwijst naar de corona, een eremerk dat men ontvangt bij het redden van een burger in de strijd (Cic., Plane. 72, Aul. Gell. V.6, 11 en Lucanus Bellum civili, I, 356-358). ‘Gered burger’ verwijst naar het feit dat Huygens in 1631, toen hij op militaire zending in de Zuidelijke Nederlanden was, een bundel brieven van Puteanus wist te onderscheppen en ze aan Puteanus terugbezorgde. Dit gebeuren leidde tot een jarenlange correspondentie tussen Puteanus en Huygens.
voetnoot108
‘Hij schreef een kernvolle taal, die vrij wel aan dit slag van dichten past, en nimmer zal men bij hem eenige bastaardwoorden aantreffen. De stijl is doorgaans zeer gemakkelijk, doch hier en daar straalt misschien meer geleerdheid door dan het aan een dichter past.’ (Serrure (1834), 236).
voetnoot109
‘In Brabant waren het de Leuvensche hoogleraar Van der (sic) Born (Ericus Puteanus), en [...] anderen, die in dit bij het volk zoo gunstig aangenomen soort zich onderscheidden.’ (Snellaert (1848), 74).
voetnoot110
‘Door vriendelijke leerdichten, op boertigen of hekelenden toon geschreven, onderscheidden zich nog vele anderen (...), bijvoorbeeld de als geleerde beroemde Henrick vande Putte (of Honorius Vanden Born), meest Erycius Puteanus genaamd, in zijn Sedigh Leven’. (Alberdingk Thijm (1877), II, 169-170. Ter illustratie citeert Thijm negen epigrammen (III, 112-113).
voetnoot111
‘De man toont zich zijner taal volkomen meester en weet hare zegswijzen en spreekwoorden heerlijk te bezigen’ (Van Even (1888), 571). ‘Zijne bijschriften zijn anders misschien wat te veel ineengedrongen; doch dit neemt niet weg dat zij steeds smakelijk en oorspronkelijk zijn. Door zijne ongewoone kortheid, is zijn stijl en versificatie wel wat stijf; maar dit gebrek aan zoetvloeiendheid zien wij over 't hoofd, wegens de kieschheid van zijne taal, waarvan hij, ten onzent, een sprekend voorbeeld gaf’ (ibidem). ‘Voor niet éénen Zuid-Nederlandschen bijschriften-dichter van zijnen tijd moest hij onderdoen. Verstegen overtrof hij zoo in diepte van gedachten als in vorm en taal’ (Van Even (1888), 580). Puteanus is voor Van Even ‘de eerste bijschriften-dichter diens tijds. Hij verdient derhalve onder dubbel opzicht eene heerlijke plaats in de Geschiedenis der letteren van het vaderland’ (ibidem).
voetnoot112
‘Een bundel van zuiver Nederlandsche, zij het dan ook geen hoogdravende epigrammen of bijschriften’ (Allard (1893), 248).
voetnoot113
‘Puteanus cultivait avec un égal talent les lettres flamandes et les lettres latines’ (Bibliotheca Belgica (1880-), dl. 4, 808.
voetnoot114
Volgens Simar komt het schrijven in de volkstaal neer op een nationalistisch gevoelen: ‘Cependant, ce cosmopolitisme [van de humanisten in de republiek der letteren] n'étouffe pas le sentiment national, il n'est qu'à la surface comme tout ce qui est humanistique’ (Simar (1909), 76). Voor Simar zijn Puteanus en de Belgische humanisten over het algemeen vaderlandslievend, maar ‘ils ne craignent pas de vanter la “Belgica lingua”; le malheur (sic) est que, pour beaucoup d'entre eux, la Belgica lingua est toujours le flamand’ (Simar (1909), 77). Niet van xenofobie gespeend is volgende bewering: ‘II [Puteanus] a, sans doute, Ie sentiment national, mais ce sentiment se ressent des préjugés de race. Il n'est pas seulement Beige, ce qui est bien, il est germain, ce qui ne va plus’ (Simar (1909), 77).
voetnoot115
Simar (1909), 79.
voetnoot116
Simar (1909), 222.
voetnoot117
Dit werd aangetoond door D. Sacré tijdens het International Colloquium over Puteanus (Leuven-Antwerpen, 7-9 november 1996). Bij het verschijnen van deze teksteditie waren de acta van dit colloquium nog ter perse.
voetnoot118
Te Winkel (1922), II, 67.
voetnoot119
Volgende citaten zijn ontleend aan Van Duinkerken (1932), 39-40.
voetnoot120
Knippenberg (1940), 305.
voetnoot121
Rombauts (1952), V, 393: ‘Hij zelf (P.) stelde levendig belang in de heropleving van de Nederlandse letteren, toonde zich de vriend en de raadgever van een aantal Nederlandsschrijvende intellectuelen en zette zich, op hoge leeftijd, aan het berijmen van versjes in de volkstaal’.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken