Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Wat zei, wat zong 'dat Kwezeltje' (1898)

Informatie terzijde

Titelpagina van Wat zei, wat zong 'dat Kwezeltje'
Afbeelding van Wat zei, wat zong 'dat Kwezeltje'Toon afbeelding van titelpagina van Wat zei, wat zong 'dat Kwezeltje'

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.48 MB)

Scans (89.78 MB)

ebook (4.19 MB)

XML (0.15 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Wat zei, wat zong 'dat Kwezeltje'

(1898)–Hilda Ram–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 5]
[p. 5]


illustratie

Levensstadiën

 
Ik zie zoo gaarne nog terug
 
op mijnen kindertijd:
 
Hoe vroolijk vloot het leven toen,
 
door zorg gestremd noch strijd!
 
Ik voel me nog in moeders arm
 
zoo teeder zoet gesust;
 
Ik voel nog, hoe ze van mijn wang
 
de kleine traantjes kust.
 
Dat blijft me bij, mijn leven lang,
 
'k vergeet het nimmermeer,
 
En, als zij oud en sukklend wordt,
 
doe ik haar alles weer!
 
 
 
O wat een hemelsch Paradijs,
 
die zoete kindertijd;
 
'k Geniet hem bij 't herdenken nog,
 
al is hij reeds zoo wijd!
 
O onschuld, die geen kwaad vermoedt,
 
o vriendschap zonder maat,
 
O vreugd, gelijk een bloem ontstaan
 
en door geen ramp geschaad;
 
Onwetendheid van zonde en schuld,
 
van wroeging en gevaar;
 
O vast geloof in 's Heeren gunst,
 
o zoete hoop op Hem,
 
Van wien zoo dikwijls moeder sprak
 
met ingetogen stem!
[pagina 6]
[p. 6]
 
'k Heb veel, o veel van u bewaard,
 
dat 'k meêneem tot aan 't graf;
 
Daar nog getuigt het van mijn dank
 
voor wat de Heer mij gaf.
 
O kindertijd, mijn schoonste tijd,
 
o, ware ik nog eens kind!
 
Niet dat ik u miskend heb, neen,
 
ik heb u steeds bemind.
 
 
 
Mijn jeugd, hoe schoon en helder gij!
 
't Ontwaken van een macht,
 
Die geest en lichaam bloeien doet
 
in frissche, volle kracht;
 
Die blik in 't wijde, de eerste blik,
 
die ver in 't ronde waart,
 
En jublend, wondrend aan de vraag
 
den blijden lofzang paart;
 
De blik, die helder, en toch schuw,
 
doordringen wil Gods werk,
 
Die dalen mochte in 't diepst der aard,
 
doorpeilen 't eindloos zwerk;
 
De opwelling in de ontwaakte borst,
 
de dorst naar meerder goed,
 
Die hoogte en diepte en wijdte en vert'
 
gelijk miskennen doet!
 
De breedste kloof is maar een spleet:
 
men springt er over heen!
 
De steilste rots, de scherpste rand
 
is, och! zoo laag en kleen!
 
Geen donder, hoe hij rolle en grol',
 
geen regen, hoe hij plast,
 
Doet de optocht staken. ‘Voort! maar voort!’
 
zoo lacht de vrome gast,
 
Die Geestdrift heet en voorloopt steeds,
 
en schoone liedren zingt
 
Vol blijdschap, vreugd en levenslust
 
en tot meêzingen dwingt.
[pagina 7]
[p. 7]
 
El! jonkheid, jolig schoone tijd
 
voor wie u rein geniet!
 
Wat weet hij van een plichtbesef
 
van knagend, naar verdriet.
 
Hij is een pelgrim, die vertrekt
 
in 't lichtend morgenduur:
 
Hij wendt, ontroerd, ten Oosten zich,
 
de zon rijst, schoon en puur,
 
Het vlak der aard is nevlig groen,
 
bestrooid met sprankels goud,
 
De vogels schettren luide en blij
 
in 't geurend, fleurend hout...
 
Zwijg stil! zwijg stil toch in mijn hart,
 
reeds afgezongen lied!
 
Wat vluchten wil, houdt gij niet staan,
 
wat heenmoet, bindt ge niet!...
 
O jeugd, o jeugd, waarom zoo kort!
 
mijn harte hangt u aan!
 
Ik weet wel, dat ge vlieden moet,
 
maar 'k hield' zoo gaarne u staan!
 
 
 
Men moet van 't kronklig, bloemrijk pad
 
op 't heuvelvlak nu gaan,
 
Waar kruid, noch boom, noch heester groeit;
 
het stoeien is gedaan.
 
Hier dient besloten, koel en wijs,
 
langs welken weg men gaat.
 
Men zie hier rond, en zinne en vraag
 
zichzelf en andren raad.
 
Niet meer het ééne, zelfde pad,
 
wel honderd nooden hier
 
Ten ingang; die tot d'afgrond gaan
 
vertoonen 't meeste sier.
 
Op eigen wilskracht, eigen moed
 
dient van nu of gebouwd;
 
Want ernstig doet zich voor, wat eerst
 
als speelwerk werd beschouwd...
[pagina 8]
[p. 8]
 
Meestal gaat geestdrift hier te loor:
 
heur rol is afgespeeld;
 
Naam' wijsheid immer maar heur plaats,
 
die 't goede ons aanbeveelt!
 
Maak spoed, maak spoed, wees niet als zij,
 
die huivrend blijven staan,
 
Niet durvend of niet kunnend! Denk,
 
er dient wat afgedaan!
 
 
 
Ziehier een rotsweg, steil en stroef,
 
't is kennis, wetenschap.
 
Ootmoedig wees hij, die hem kiest!
 
Eén onbezonnen stag
 
- Indien hij niet ter aarde blikt -
 
brengt hem tot diepen val!
 
Hij vorsche en zoeke, zonder rust
 
en smade 't roemgebral.
 
 
 
Hier nog een baan, de breede baan
 
van 't needrig handenwerk
 
Ruw is ze, hard om gaan, ze leidt
 
niet door een bloemenperk.
 
Maar wie bescheiden voor zich blikt
 
in wijs en kloek beleid
 
En met geen hoogmoed heulen wil
 
vindt daar blijmoedigheid.
 
 
 
Ook zalig hij, die geenen druk
 
op de eigen schouders voelt;
 
Maar ijvert om des naasten wil,
 
die andren heil bedoelt!
 
 
 
En dan, en dan, wat schoone baan
 
die vredig voert tot God;
 
Die als een brug haar bogen spant
 
ver boven 't aardsche lot.
[pagina 9]
[p. 9]
 
Haar voetsteun enkel kennen wij:
 
zij stijgt ver uil het oog,
 
Wie haar betreedt blikt niet omlaag,
 
zijn leus is: ‘Steeds omhoog!’
 
Heil hem, die zingenot beschouwt
 
als valsche hinderlaag
 
En wegschopt, wat hem hindren zou
 
bij 't schrijden, vast, gestaag...
 
 
 
O Kindertijd, o zoete tijd,
 
o jeugd, zoo snel gevlucht!
 
Mocht op dien heuvel maar verwijld,
 
waar menig schrikt en zucht!
 
Men ziet zoo gaarne rugwaarts nog:
 
besluiten valt zoo zwaar!
 
Men wou 't verlêen genieten nog:
 
de toekomst schijnt zoo naar!
 
Heb meelij met den twijfler, Heer,
 
geleid hem bij der hand
 
Tot op het spoor hem toebedacht,
 
dat leidt naar 't beter land.


illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken