Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Wat zei, wat zong 'dat Kwezeltje' (1898)

Informatie terzijde

Titelpagina van Wat zei, wat zong 'dat Kwezeltje'
Afbeelding van Wat zei, wat zong 'dat Kwezeltje'Toon afbeelding van titelpagina van Wat zei, wat zong 'dat Kwezeltje'

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.48 MB)

Scans (89.78 MB)

ebook (4.19 MB)

XML (0.15 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Wat zei, wat zong 'dat Kwezeltje'

(1898)–Hilda Ram–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 62]
[p. 62]


illustratie

Zwijgen

 
Gij, kindeken in uw wiegsken,
 
dat spelende lacht en kraait,
 
Met uw mollige kaakskens en handjes
 
zoo vriendelijk vleit en aait,
 
Gij, kindeken in uw wiegsken,
 
wat fazelt ge in uw spel?
 
Wat wondere beelden streelen
 
uw blik zoo stralend en hel?
 
Gij, kindeken in uw wiegsken,
 
o! zoo gij spreken kondt,
 
Wat lieve, betoovrende dingen
 
zou uiten uw engelenmond!
 
Maar neen! gij kunt niet spreken,
 
gij hebt het nog niet geleerd,
 
Dat vaardige woordenweven,
 
dat de mensch zoo hoog waardeert.
 
En och! wat is het noodig?
 
Wie, die maar oogen heeft,
 
Ontwaart niet klaar en duidlijk
 
wat uw lieflijk wezen omzweeft;
 
Wat te lezen staat in uw kijkers,
 
in de kuiltjes van wang en kin:
 
De ontluikende vreugde des levens,
 
't ontwaken van ziel en zin?
 
De voedende lucht der onschuld
 
omwaait u, zwellende knop;
[pagina 63]
[p. 63]
 
De lavende dauw der liefde
 
drenkt zacht u, drop bij drop...
 
Neen, neen, gij moet niet spreken:
 
die ziet, begrijpt u wel,
 
En later leert u het leven
 
zijn kunsten nog veel te snel!
 
 
 
Maar gij, die de Lente des levens geniet,
 
gij stoeiende, bloeiende jeugd,
 
Luid schatere uw stem in gelach en gezang,
 
luid melde ze uw levensvreugd.
 
Het schoone en het reine jubelt in u:
 
verkondt het der wereld vrij;
 
Dat alles deele in uw blijdschap,
 
om uw vreugde vreugdig zij.
 
Zie rond u de vogels, de bloemen,
 
ze nopen tot niets dan genot!
 
Verzaad u met kleuren en geuren;
 
mild schenkt ze u de lieve God.
 
Mild schenkt Hij a zinsgenuchten,
 
en al wat het hart bekoort:
 
De zoete, versterkende vriendschap,
 
de liefde, die glimmende gloort!
 
 
 
Gij, jeugd, wat zoudt ge verzwijgen!
 
Neen, geef uw vervoering lucht:
 
Gij, harp met uw zilveren snaren,
 
beheersch 't weemoedig gezucht
 
Van die, wier trillende koorden,
 
gebroken, met roest bedekt,
 
Maar éénen toon meer geven,
 
den toon door jammer gewekt...
 
En glijdt aleens der smarten priem
 
dicht langs uw ziele heen,
 
En schramt hij u met lichte wond,
 
klaag luide dan, en ween,
[pagina 64]
[p. 64]
 
En zing het lied der droefheid,
 
zoolang ge nog zingen kunt,
 
En leer toch nimmer te zwijgen,
 
waar, mild, men u meêlij gunt.
 
Wie weigert u troost en erbarming?
 
wie kust niet van uw wang
 
De traantjes, die glinstrende perels,
 
zoo weinig bitter en wrang?
 
En dringt de priem door 't harte,
 
en kwetst hij diep en wreed,
 
Denk dan, gij hebt een moeder!
 
Ga, klaag der goede uw leed.
 
Zij kan en zij wil u troosten,
 
haar balsem geneest de wond!
 
Leg haar die bloot; der moeder blik,
 
hij maakt u weder gezond!...
 
Wat nimmer een mensch mag kennen,
 
het diepe, verborgen gevoel,
 
Het heimelijk smachten en trachten,
 
der hope verleidelijk doel,
 
En - wat dat alles vergruizelt,
 
wat dooft die ochtendgloor -
 
De teleurgestelde verwachting,
 
o, fluister ze haar in het oor!
 
Dan drukt ze bij 't snikken en klagen
 
aan 't jammerend hart uw hoofd,
 
En ze spreekt van later en beter...
 
tot de grievende pijn is verdoofd.
 
Neen, denk nog aan geen zwijgen,
 
zoolang ge een moeder hebt!
 
Gij leert het van zelve, later,
 
als de tij des levens ebt;
 
Als alles wat lachte en lonkte,
 
stilaan in ernst verkeert,
 
In strengen, onmeêdoogenden ernst,
 
die tuchtigend leidt en leert.
[pagina 65]
[p. 65]
 
Dan valt er te werken, te streven,
 
dan wegen de plichten zwaar,
 
Dan moet er gestreden, geleden
 
een lijden, somber en naar.
 
Dan wordt, ja, zwijgen het wachtwoord,
 
verstompt dient alle gevoel:
 
Wie acht er op juichen en klagen,
 
te midden van 's werelds gewoel?
 
Daar mag alleen zich verheffen
 
de stem van 't lage gemeen,
 
Niets kennend, noch anders prijzend
 
dan zinlijk genoegen alleen.
 
 
 
Gij, dus, die op hooger en beter
 
op reiner en edeler zint,
 
Droom niet, dat uw woord, hoe vurig,
 
ooit willige hoorders vindt!
 
Ja, vonkt er een sprank in uw harte,
 
die warmenden gloed belooft,
 
Zwijg stil, want koele verachting
 
heeft machtiger vlammen gedoofd!
 
Zwijg stil, en verberg in uw boezem
 
wat edels en grootsch u vervoert!
 
Zwijg stil: met spot en verguizing
 
wordt geestdrift nijdig beloerd.
 
Zwijg stil, als het goede des levens
 
soms weeldrig uw beker vult;
 
Want haat en nijd staan wachtend
 
op uw drempel, met ongeduld...
 
Heft ge aan het lied der verrukking,
 
ze komen en mengen venijn
 
In uw kralenden wellustbeker
 
en keeren tot gif den wijn!
 
O zwijg, dat de blik der koelheid,
 
dit scherpe, moordende staal
 
U de laatste druppelen levensbloed
 
uit het veege hart niet haal'!
[pagina 66]
[p. 66]
 
O zwijg! als met listen en lagen
 
uw krachten men sloopt en uw moed:
 
Zoet ware uw klagen en krijten
 
den vijanden, streelend en zoet!
 
O zwijg, waar eenig, verlaten,
 
gij vroeger geneugte herdenkt:
 
Leef stil in den droom der herinring,
 
met het pijnlijk genot, dat ze u schenkt.
 
Zwijg ook, als 't grimmige naberouw
 
vernietigt de zalvende vrêe,
 
En zachte gelatenheid verkeert
 
in driftig, prikkelend wee.
 
O zwijg, en begraaf in de kalmte
 
van een onbewogen gelaat
 
De grievende smarte, veroorzaakt
 
door onrecht, afgunst en haat.
 
Ja, zwijg, het is beter te zwijgen,
 
streng te oefnen de harde les.
 
Sluit of uw hart, zoo keert in de wond
 
geen ruwe hand het mes...
 
Want koud is de moederboezem,
 
die joeg om uw lief en leed,
 
En al die om haar u minden
 
verlaten u laf en wreed.
 
Hoop niet op broeders en zusters:
 
ze zijn huns weegs gegaan,
 
Huns eigenen weegs in het leven...
 
Wee hem, die stil bleef staan
 
Op 't kruispunt, waar het samenzijn,
 
het gemoedelijk huisverkeer,
 
Ontbonden wordt en de baan vertakt
 
in paden, die nimmermeer
 
Elkander zullen ontmoeten!
 
Elk kiest voor zich een doel,
 
En gaat, en ziet niet omme:
 
hij wordt voor de anderen koel;
[pagina 67]
[p. 67]
 
En stemmen, die samensmolten
 
zijn spoedig 't vermengen ontleerd,
 
En harten, die samenklopten,
 
heeft eigenliefde beheerd!...
 
 
 
Dan, ja, is het tijd te zwijgen,
 
maar hef den blik omhoog:
 
Hij, die voor de ongesproken klacht
 
nooit koel en blijft noch doof,
 
Hij zal in uw harte dalen,
 
Hij brengt nieuw leven en licht;
 
Hij voert u langs enge paden,
 
doch ten hemel uw schreden hij richt.
 
Hij laat u voor anderen zorgen:
 
u heeft Hij, in 't lijden, geleerd
 
Den armen en droeven te steunen.
 
Wel! maak u een wijden heerd
 
Waar weezen, verlatenen vinden
 
wat hun heellijk scheen ontzegd
 
Het vlietende goede van 't leven,
 
en het meêlij, waar en hecht,
 
Die heelt en versterkt en opbeurt,
 
dat de wonden der ziel geneest.
 
Wellicht daar, waar, stilzwijgend,
 
ge in de harten van anderen leest,
 
Wellicht daar straalt uit die harten
 
u tegen een warme gloed,
 
Een glimlach, die loont en bemoedigt,
 
een traan, die u danken moet.
 
Of, mocht ge ook nimmer rapen
 
dien parel der dankbaarheid,
 
Dan gaart gij schooner paarlen:
 
uw tranen, om andren geschreid.
 
O prijs u dan nog gelukkig,
 
want ten volle kent gij het niet
 
Dat drukkende, doodende zwijgen,
 
die ijskorst op de vliet,
[pagina 68]
[p. 68]
 
Die 't wellende water vastmuurt,
 
en belet dat de zinkende zon
 
Nog spieglende spele op de baarkens,
 
hun een slinkenden lichtstraal jon';
 
Gij kent nog de wintersche vorst niet,
 
die de schuchtere bladerkens doodt,
 
Of prangt in een schild, een ijzren,
 
de kiemende najaarsloot.
 
Gij kent, o peen, gij kent niet
 
dien roestigen grendel op 't hart,
 
Waarachter, versloten, een schat ligt
 
van heimelijk wee en smart.
 
Gij kent niet, neen, gij kent niet
 
dien grafsteen op het gemoed,
 
Waaronder al 't menschelijk teedre
 
verdorren, verderven moet.
 
 
 
Ei! zie daar ginds dien grijsaard,
 
in het hoekje van den haard,
 
Wiens blik, nu stil en suffend,
 
dan verdwaasd in den ronde waart;
 
- Om wien zich niemand bekommert,
 
zich niemand voelt begaan.
 
Hij ziet de kinderen spelen
 
't luidruchtige, woelige spel;
 
Hij hoort de jeugd zich vermaken
 
en schateren luide en hel;
 
Hij merkt het bedrijvige streven,
 
het leven, dat leven toch is!...
 
Doch, gelaten ziet hij dit alles:
 
het is hem geen hindernis
 
Verwezen ter zijde te zitten,
 
van de kleinen geschuwd, gevreesd,
 
Van de oudren miskend en verwaarloosd...
 
- Een hunner is hij geweest! -
 
Die zwijgt, die kent, ja, het zwijgen,
 
die heeft het geleerd sinds lang,
[pagina 69]
[p. 69]
 
Die dronk den beker des levens leeg
 
met al zijn zoet en zijn wrang!
 
Thans, bij het levende zwijgen,
 
het eeuwige zwijgen hij leert,
 
En voor de dood nog aanklopt,
 
tot een lijk, lot een schim hij verkeert.
 
Indien hij nog woorden prevelt,
 
't zijn woorden der stille bêe:
 
O Heer! o laat mij henengaan
 
ter rustige, veilige stee:
 
Geen leven den dood daar hindert,
 
geen doode de levenden schaadt!
 
Laat, Heer, mij eindelijk schouwen
 
uw eeuwigen dageraad!
 
Ik zag mijn zonne dalen,
 
en het duister klimt en klimt;
 
Doch ik hoop op nieuwe stralen,
 
op een zon, die nooit verglimt!
 
Neem gij, o mijn Verlosser,
 
mijne arme ziel tot u!
 
Wanneer, wanneer zult ge komen?
 
O! 't zij niet morgen! 't Zij nu!


illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken